ECLI:NL:RBAMS:2013:6646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
AMS 13/425
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring bezwaar AOW-uitkering verlaagd naar norm gehuwden

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank om haar AOW-uitkering te verlagen naar de norm voor gehuwden. Het primaire besluit, dat op 16 oktober 2012 werd genomen, leidde tot een verlaging van het AOW-pensioen van eiseres naar € 702,69 per maand, met ingang van 1 oktober 2012. Eiseres, die op 19 september 2012 met de heer [A] was getrouwd, stelde dat zij en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leven, aangezien zij op verschillende adressen wonen en geen gemeenschappelijke huishouding voeren. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de frequentie van hun gezamenlijke activiteiten en de intentie van de wetgever met betrekking tot de AOW-regelgeving.

De rechtbank overweegt dat, hoewel het huwelijk in principe de intentie van een gezamenlijke huishouding met zich meebrengt, er uitzonderingen mogelijk zijn. Echter, in dit geval blijkt uit de feiten dat eiseres en haar echtgenoot regelmatig bij elkaar verblijven en gezamenlijke sociale activiteiten ondernemen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, zoals bedoeld in de AOW-wetgeving. Eiseres' argument dat zij niet in staat is om haar woonkosten te delen met haar echtgenoot, werd ook verworpen, omdat de rechtbank oordeelt dat de wetgever een redelijke rechtvaardiging heeft voor het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter M.M. Verberne en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/425
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inde zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres
(gemachtigde mr. WJ.A. Vis),
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde K. van Ingen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het pensioen dat
eiseres op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt met ingang van
1 oktober 2012 verlaagd naar de norm voor gehuwden.
Bij besluit van 14 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd
door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft verweerder aan eiseres een AOW-pensioen
toegekend naar de norm van een alleenstaande.
2.
Eisers is op 19 september 2012 met de heer [A] getrouwd. Bij brief van
25 augustus 2012 had eiseres verweerder op de hoogte gesteld van haar voornemen daartoe.
3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het AOW-pensioen van eiseres gewijzigd
naar de norm van een gehuwde. Verweerder heeft bepaald dat eiseres € 702,69 per maand
krijgt.
4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond
verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt
gesteld dat terecht is besloten het AOW-pensioen te wijzigen naar de norm van een gehuwde
omdat eiseres is getrouwd en niet is gebleken dat sprake is van duurzaam gescheiden leven
van de echtgenoten vanaf de huwelijksdatum. Verweerder acht daarbij van belang dat eiseres
en haar echtgenoot regelmatig bij elkaar verblijven, namelijk wekelijks in het weekeinde, en
bij elkaar in elkaars woning overnachten. Voorts acht verweerder van belang dat de overige
activiteiten die eiseres en haar echtgenoot met elkaar ondernemen (vakantie, uitjes, het
ontvangen van bezoek) sociaal van aard zijn en frequent plaatsvinden. Dat eiseres gehuwd is
onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen maakt
een en ander niet anders, aldus verweerder.
5.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij en haar echtgenoot duurzaam gescheiden
leven vanaf het moment van hun huwelijk. Zij voert daartoe aan dat zij en haar echtgenoot
beiden op hun eigen adres woonden en wonen, in Amsterdam respectievelijk in Friesland. Zij
stelt dat zij geen gemeenschappelijke huishouding voeren en ook niet de bedoeling hebben
dat in de toekomst te doen. Ook hun financiën zijn gescheiden, aldus eiseres. Door het
huwelijk is geen enkele wijziging gekomen in de feitelijke situatie van voor hun huwelijk,
toen zowel eiseres als haar echtgenoot een AOW-pensioen kregen naar de norm van de
alleenstaande. Zij en haar echtgenoot kunnen niet hun woonkosten en andere lasten te delen,
aldus eiseres, en zij vindt het daarom onterecht dat zij een lager pensioen krijgt.
6.1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet
aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zoals deze
wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend
gemaakt vóór 1 januari 2013.
6.2.
In artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW is bepaald dat als ongehuwde
mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij
gehuwd is.
6.3.
In artikel 9, eerste lid, van de AOW is bepaald dat deze wet een bruto
ouderdomspensioen kent voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
6.4.
In artikel 17, eerste lid, van de AOW is bepaald dat het ouderdomspensioen door de
Sociale verzekeringsbank wordt ingetrokken ofherzien, wanneer degene, aan wie het is
toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet ofniet meer in
aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in
aanmerking komt.
7.
In dit geding is de vraag aan de orde of sprake is van duurzaam gescheiden leven van
eiseres en haar echtgenoot vanaf de huwelijksdatum, zoals bedoeld in artikel I, derde lid,
aanhef en onder b, van de AOW.
8.1.
De rechtbank overweegt dat in het algemeen aangenomen kan worden dat na het
sluiten van een huwelijk de betrokken huwelijkspartners de intentie hebben een echtelijke
samenleving, al dan niet op termijn, aan te gaan. Niettemin is het niet uitgesloten dat onder
omstandigheden reeds vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden
gesproken. In dat geval moet dit ondubbelzinnig dient te blijken uit de feiten en
omstandigheden.
8.2.
In dat kader wijst de rechtbank op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van
Beroep (de Raad) waaruit volgt dat van duurzaam gescheiden leven sprake is indien ten
aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde
verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware
hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als
bestendig is bedoeld. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 25 mei 2012, te vinden
op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2012:BW7183.
9.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een
uitzonderingssituatie als hiervoor bedoeld. Daarbij is van belang dat eiseres en haar
echtgenoot regelmatig bij elkaar verblijven, namelijk elk weekeinde, afwisselend in het
woonhuis van eiseres in Amsterdam en dat van haar echtgenoot in Friesland. Voorts
besteden zij hun vakanties gezamenlijk, al dan niet (mede) in het gezelschap van vrienden.
Daarnaast ondernemen zij gezamenlijk, eveneens al dan niet in gezelschap van vrienden,
andere sociale activiteiten ('uitjes') en ontvangen zij gezamenlijk bezoek. Voorts blijkt uit
het door verweerder overgelegde dubbelinterview met eiseres en haar echtgenoot, zoals
gepubliceerd op [2013] in de Volkskrant, dat eiseres wanneer haar echtgenoot bij
haar is, de boodschappen betaalt en dat zij haar echtgenoot soms fêteert door een
gezamenlijke reis te betalen. In dit interview, waarvan de inhoud door eiseres niet is betwist,
verklaart eiseres voorts dat zij bij zou springen als haar echtgenoot in de financiële
problemen zou komen. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank geenszins aannemelijk
geworden dat er sprake is van een situatie waarin eiseres en haar echtgenoot ieder hun eigen
leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd. De omstandigheden dat eiseres en haar
echtgenoot op verschillende adressen ingeschreven zijn en dat het huwelijk is gesloten onder
huwelijkse voorwaarden en buiten elke vermogensrechtelijke gemeenschap van goederen,
kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
10.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij, net als niet-samenwonende ongehuwde personen,
haar woonkosten en andere lasten niet kan delen met haar echtgenoot. De rechtbank begrijpt
eiseres aldus dat zij een beroep bedoelt te doen op het discriminatieverbod. De rechtbank
overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Raad het discriminatieverbod niet met
zich meebrengt dat elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is (zie
bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932).
Er is pas sprake van discriminatie als een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de
ongelijke behandeling ontbreekt. Verder is van belang dat aan de wetgever op het gebied van
de sociale verzekering een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de
vraag of sprake is van gelijke gevallen, en zo ja, of er een objectieve en redelijke
rechtvaardiging is om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Uit onderdeel
4.5
van de conclusie van de advocaat-generaal bij het arrest van de Hoge Raad van 11 juni
2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7267, blijkt dat het onderhavige verschil in behandeling tussen
gehuwden en niet-gehuwden verband houdt met het feit dat echtgenoten op grond van het
Burgerlijk Wetboek (BW) een afdwingbare zorgverplichting tegenover elkaar hebben. De
sociaal-economische band tussen echtgenoten die onder meer hieruit voortvloeit, is in zijn
algemeenheid dwingender en hechter dan die tussen ongehuwden. Aldus kan niet worden
gezegd dat - als al sprake is van gelijke gevallen - de wetgever de hem toekomende
beoordelingsvrijheid heeft overschreden door het onderhavige onderscheid tussen gehuwden
en ongehuwden te maken. Om die reden kan deze grond van eiseres dan ook niet slagen.
11.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter,
in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep
worden ingesteld bÜ de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB