ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ1141

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4012 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste toepassing van maatwerkbeleid bij bijstandsaanvraag voor dakloze

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A.R. Kellermann, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. S.S. Kisoentewari. De eiser had een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvraag was door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ten tijde van zijn aanvraag dakloos was en dat er onduidelijkheid bestond over de datum van indiening van de aanvraag. Eiser stelde dat hij zijn aanvraag op 23 februari 2012 had ingediend, terwijl verweerder beweerde dat dit op 1 maart 2012 was. De rechtbank oordeelde dat de eiser aannemelijk had gemaakt dat hij op 23 februari 2012 zijn aanvraag had ingediend.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder de bijstandsaanvraag ten onrechte had afgewezen op grond van onjuiste inlichtingen over de woon- en leefsituatie van eiser. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende maatwerk had geleverd en niet zorgvuldig genoeg had gehandeld bij het onderzoek naar de verblijfplaats van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder, herstelde het primaire besluit en droeg verweerder op om eiser met ingang van 23 februari 2012 een bijstandsuitkering toe te kennen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1416,- en moest het griffierecht van € 42,- vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat bij de uitvoering van beleid voor bijzondere doelgroepen, zoals daklozen, extra zorgvuldigheid en maatwerk vereist is. Dit houdt in dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over hoe en wanneer de verblijfplaats doorgegeven kan worden, en dat de communicatie met de aanvrager adequaat moet zijn. De uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige behandeling van bijstandsaanvragen, vooral voor kwetsbare groepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4012 WWB
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer op 29 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. A.R. Kellermann,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S.S. Kisoentewari
Zitting hebben:
mr. A.M.I. van der Does, rechter,
mr. N. Abu Ghazaleh, griffier.
Inleiding
Bij besluit van 13 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers bijstandsaanvraag op grond van de Wet werk en Bijstand (WWB) afgewezen.
Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is bij besluit van 29 juni 2012 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2013.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 13 april 2012;
- draagt verweerder op aan eiser met ingang van 23 februari 2012 een bijstandsuitkering toe te kennen naar de voor hem geldende norm, met verrekening van de reeds verstrekte voorschotten;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 42,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1416,- te betalen aan eiser.
Overwegingen
1.1. Eiser heeft bij het Klantenteam Bijzondere Doelgroepen van de Dienst Werk en Inkomen een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend.
1.2. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is op welke datum de aanvraag is ingediend.
1.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn aanvraag op 1 maart 2012 heeft ingediend. Volgens verweerder blijkt dit allereerst uit het Aanmeldingsformulier, waarop als datum van melding 1 maart 2012 staat. Tevens heeft eiser op 1 maart 2012 een afspraakformulier ondertekend en heeft hij op diezelfde datum een zevendagenformulier ingevuld en ondertekend. Eiser heeft echter gesteld dat hij al op 23 februari 2012 een aanvraag had ingediend. Dit blijkt volgens eiser ook uit het primaire besluit en het bestreden besluit waarin als datum van aanvraag wordt uitgegaan van 23 februari 2012. Tevens wijst eiser op het Rapport van Bevindingen aanvraag Bijzondere Doelgroepen (het Rapport), waarin staat dat eiser op 23 februari 2012 een aanvraag heeft ingediend. Ter zitting lichtte eiser zelf toe dat hij inderdaad op die datum is langs geweest bij verweerder, een zevendagenformulier moest invullen en hem gezegd is dat hij op 1 maart 2012 kon terugkomen.
1.4. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser op 23 februari 2012 reeds een aanvraag had ingediend. Daarvoor acht zij doorslaggevend dat in het Rapport meerdere malen de datum van 23 februari 2012 als datum melding bij UWV WERKbedrijf / DWI en aanvraagdatum wordt genoemd, in combinatie met de geloofwaardige verklaring die eiser ter zitting over zijn moment van aanvraag heeft gegeven.
2.1. De tweede vraag die partijen verdeeld houdt is de vraag of verweerder de bijstandsaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen op de grond dat eiser onjuiste inlichtingen heeft gegeven over zijn woon- en leefsituatie, waardoor zijn recht op bijstand niet vastgesteld kan worden.
2.2. De rechtbank gaat er van uit dat eiser ten tijde van zijn aanvraag dakloos was. Hij had een postadres aan [adres]. Hij verbleef meestal ’s nachts in het Oosterpark. In het kader van zijn aanvraag is zijn verblijfplaats verschillende malen met hem besproken in verband met de controle die verweerder wilde uitvoeren op het feitelijk verblijf van eiser in Amsterdam.
2.3. Eiser heeft verschillende zogenaamde 7-dagen-formulieren ingevuld, tot aan 28 maart 2012, steeds met als adres/locatie het Oosterpark. Op 29 maart 2012 heeft eiser een formulier ‘opgave verblijfslocatie(s) dak- thuisloze’, weer met als locatie het Oosterpark ingevuld. Door dit formulier verklaart eiser dat hij ’s nachts in het Oosterpark verblijft en dat hij dit park tussen 7.00 uur en 8.00 uur ‘s ochtends verlaat. Op het formulier is tevens voorgedrukt dat eiser zich bekend verklaart met de inlichtingenplicht en hij medewerking zal verlenen een locatiebezoek en onverwijld uit eigen beweging mededeling zal doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
2.4. Handhavingspecialisten hebben op 5 april 2012 omstreeks 6.25 uur en 6.35 uur een bezoek gebracht aan de door eiser opgegeven locatie in het Oosterpark. Eiser is er niet aangetroffen. Op 11 april 2012 is omstreeks 6.20 uur opnieuw een bezoek gebracht aan deze locatie. Wederom is eiser er niet aangetroffen. Op 11 april 2012 is vervolgens getracht telefonisch contact te krijgen met eiser op het door hem opgegeven telefoonnummer. Eiser nam niet op. Op 12 april 2012 is eiser weer gebeld en heeft men hem wel gesproken.
2.5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet verblijft op de opgegeven locatie. Eiser heeft dan ook onjuiste inlichtingen verstrekt over zijn verblijfplaats en heeft daardoor zijn inlichtingenplicht geschonden. Verweerder is van mening dat hij gelet op het ingevulde formulier en de daarop volgende locatiebezoeken op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan zijn eigen beleid over deze doelgroep.
2.6. De rechtbank constateert dat in paragraaf 4.8.2. “Specifiek beleid BD” van de werkvoorschriften WWB is overwogen dat een al te strikte toepassing van de regels op klanten die tot de bijzondere doelgroep behoren, vaak leidt tot onnodig opschorten of beëindigen van een uitkering. Voorts is vermeld dat, binnen de daarvoor gestelde kaders, maatwerk in zijn algemeenheid is vereist voor alle klanten van de DWI en dat dit voor klanten van de bijzondere doelgroep nog eens extra geldt.
In hoofdstuk 4.8 van de werkinstructies “Uitvoeringspraktijk Wet werk en bijstand” staat als beleid aangegeven: “De klant krijgt de verplichting om het verblijf van de komende nacht door te geven aan Handhaving. Dit moet de klant blijven doen gedurende de aanvraagprocedure. De klant houdt Handhaving via sms, bellen, e-mail of een briefje in de grijze brievenbus bij de Werkpleinen of [adres], op de hoogte van zijn verblijfplaats.”
2.7. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat hij voldoende toepassing heeft gegeven aan zijn beleid om maatwerk te leveren. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat verweerder eiser voor de toekomst heeft laten verklaren waar hij zou verblijven, zonder dat hem een reële mogelijkheid is geboden om steeds te melden waar hij was of anderszins aan te geven wanneer hij elders zou slapen of eerder weg zou gaan. Indien verweerder uitvoering wil geven aan het beleid zoals hierboven weergegeven dient met de aanvrager besproken te worden hoe steeds de verblijfplaats voor de komende nacht kan worden doorgegeven en dient bijvoorbeeld een mobiel telefoonnummer waarnaar een sms-bericht kan worden verzonden of een e-mailadres te worden verstrekt. Verweerder heeft weliswaar aangegeven dat aan eiser wel een telefoonnummer is verstrekt, maar eiser weerspreekt dit en het dossier vermeldt daar over niets. Daarentegen heeft eiser ter zitting uitgelegd dat hij op 11 april wel heeft opgemerkt dat hij werd gebeld, maar dat hij niet kon terugbellen omdat het om een onbekend nummer ging.
2.8. Hieruit volgt dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek en geen maatwerk aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Dat betekent dat het beroep van eiser gegrond wordt verklaard en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet voorts aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit. Nu aan eiser naar aanleiding van een volgende aanvraag met ingang van 18 april 2012 een bijstandsuitkering wordt verstrekt en verweerder ter zitting heeft aangegeven dat alleen het niet aanwezig zijn tijdens de locatiebezoeken tot afwijzing van de aanvraag heeft geleid, maar er voor het overige geen reden was om eiser niet als bijstandsgerechtigd aan te merken, zal de rechtbank verweerder opdragen eiser met ingang van 23 februari 2012 een bijstandsuitkering toe te kennen naar de voor hem geldende norm, met verrekening van de reeds verstrekte voorschotten.
3.1. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op €1416,-, (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472,- met een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB