RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/737165-13
RK nummer: 13/1732
Datum uitspraak: 21 mei 2013
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 maart 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 januari 2013 door the Judge for pretrial of the District Court Bratislava V (Slowakije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Slowakije) op [1974],
wonende op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 mei 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Slowaakse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat het onmogelijk is gebleken om binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Slowaakse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van twee arrestatiebevelen:
- Arrest warrant of the accused according to Article 73 Section 1 of the Code of Criminal Procedure issued by the District Court Bratislava V van 6 juni 2011, met kenmerk OTp 429/2011;
- Arrest warrant of the accused according to Article 73 Section 1 of the Code of Criminal Procedure issued by the District Court Bratislava V van 17 december 2012, met kenmerk OTp 783/2012.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Slowakije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen. Dit betekent dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden moet zijn gesteld.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat voor het eerste feit de overlevering moet worden geweigerd, nu de maximumstraf in Nederland hiervoor 6 maanden is. Immers, het gaat bij dit feit om het niet opzettelijk bezitten van verdovende middelen. De opgeëiste persoon was in de veronderstelling dat hij pervitin bezat; een stof die de raadsman niet kent als een middel van lijst I van de Opiumwet.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank op dit moment niet hoeft te toetsen of sprake is van opzet of niet, nu dit te diep ingaat op de onderliggende strafzaak (immers is er dan sprake van een inhoudelijke toets) en de rechtbank het dossier niet kent. Subsidiair is de officier van justitie van mening dat in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank is van oordeel dat zij voor de dubbele strafbaarheidstoets van artikel 7 OLW en met name voor de vraag of naar Nederlands recht op het feit een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld, in dit geval ook moet onderzoeken of het feit gekwalificeerd kan worden als opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Aan de opgeëiste persoon is gevraagd of hij in het bezit was van wapens, drugs of andere aan criminaliteit gerelateerde zaken. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon een plastic zakje met kristalachtig materiaal overhandigd; materiaal dat later methamfetamine bleek te bevatten. Deze feitelijke gang van zaken, zoals beschreven in het EAB, rechtvaardigt de hierna te noemen kwalificatie. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat pervitin – zoals de opgeëiste persoon het kristalachtige materiaal ten tijde van het feit noemde – een bekende bijnaam is voor methamfetamine, zo blijkt uit een korte zoekactie op internet. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank stelt aldus vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Slowakije als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
6. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Judge for pretrial of the District Court Bratislava V (Slowakije) ten behoeve van het in Slowakije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.