In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die huurder is van een woning, en het dagelijks bestuur van stadsdeel West als verweerder. De zaak betreft de effectiviteit van een last onder bestuursdwang die aan de eiser was opgelegd na herhaalde waarschuwingen om de woning op te ruimen. De verweerder had op 5 april 2013 een besluit genomen waarin de eiser werd gelast om de woning op te ruimen en te reinigen, met de dreiging van bestuursdwang bij gebreke daarvan. Na een controle op 15 april 2013, waarbij bleek dat de woning nog steeds niet was opgeruimd, heeft verweerder de bestuursdwang toegepast en de woning laten opruimen door de GGD, op kosten van de eiser.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser herhaaldelijk in de gelegenheid was gesteld om de woning op te ruimen, maar dat hij hier niet aan voldeed. De rechtbank heeft de argumenten van verweerder, waaronder de aanwezigheid van brandbare materialen en de belemmering van vluchtwegen, als gegrond beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de situatie in de woning gevaarlijk was en dat de verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten tot het opleggen van de last onder bestuursdwang.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de eiser tegen de invordering van de kosten van de bestuursdwang ongegrond verklaard, omdat de eiser geen inhoudelijke bezwaren had ingediend tegen de hoogte van de kosten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de last onder bestuursdwang terecht was opgelegd en dat de kosten van de bestuursdwang rechtmatig waren vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.