In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die woonachtig was in een kelderbox. Eiser ontving sinds 10 september 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Amsterdam had op 18 juli 2013 besloten om de bijstand van eiser met ingang van 21 juni 2013 in te trekken, omdat eiser niet zijn hoofdverblijf zou hebben op het opgegeven adres. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de gemeente verklaarde dit ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende bewijs had om te concluderen dat eiser niet in de kelderbox verbleef. De rechtbank oordeelde dat het gebruikte middel, een lollystokje, niet deugdelijk was om vast te stellen of de kelderbox geopend was geweest. De rechtbank vond dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat eiser zijn hoofdverblijf niet in de kelderbox had. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor het recht op bijstand van eiser per 21 juni 2013 herleefde.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond werd verklaard. De gemeente werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 2.435,-- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken bij de Centrale Raad van Beroep.