ECLI:NL:RBAMS:2014:1242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
AMS 13-5265
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering bijstandsuitkering op basis van inlichtingenverplichting

Op 14 maart 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres ontving sinds 7 april 2008 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). In juni 2013 heeft verweerder, na een anonieme tip, een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres. Verweerder concludeerde dat eiseres de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij regelmatig bij een vriendin langsging en daar huishoudelijke klusjes deed. Dit leidde tot een herziening van de uitkering en een terugvordering van € 1.769,06.

Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 februari 2014 heeft eiseres verklaard dat haar bezoeken aan de vriendin vooral sociaal van aard waren en dat zij nooit een vergoeding voor haar hulp heeft ontvangen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten had verricht. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat eiseres de inlichtingenverplichting had geschonden, en dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.888,- bedroegen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 maart 2014.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/5265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. T.M. van Angeren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde mr. A.C. van Helvoort).

Procesverloop

Bij brief van 14 juni 2013 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat met ingang van 1 maart 2013 de door haar ontvangen inkomsten in mindering worden gebracht op haar bijstandsuitkering.
Op 27 juni 2013 heeft verweerder de uitkeringsspecificatie voor de maand juni 2013 opgesteld.
Bij besluit van 1 juli 2013 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres over de periode 1 maart 2012 tot en met 31 mei 2013 herzien en de ten onrechte ontvangen bijstand over die periode ad € 1.769,06 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 20 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 14 juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 juli 2013 ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie voor zover betrekking hebbend op de inhouding van € 12,98, niet-ontvankelijk verklaard, en met betrekking tot de inhouding van € 262,85 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres ontvangt sinds 7 april 2008 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Eiseres was daarnaast werkzaam voor [plaats] Thuiszorg in de functie van alfahulp. Zij is per 11 augustus 2008 met dit werk gestopt wegens rugklachten.
2.
Naar aanleiding van een anonieme schriftelijke tip op 13 juni 2012 heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstandsuitkering. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) op 6 mei 2013. Eiseres is op de afspraak verschenen en heeft verklaard dat zij twee vriendinnen heeft, [vriendin 1] en [vriendin 2]. Bij [vriendin 1], die ze heeft ontmoet toen ze in de thuiszorg werkte, gaat ze elke week langs en doet ze soms een huishoudelijk klusje. Verweerder heeft aan eiseres voorgesteld om met [vriendin 1] tot de afspraak te komen dat zij voor een bedrag van € 20,- per week voor 1,5 uur bij haar in dienst treedt. Eiseres is vervolgens opgeroepen voor een nieuwe afspraak op het kantoor van DWI op 8 mei 2013. Eiseres en [vriendin 2] zijn op de afspraak verschenen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen met afsluitdatum van 30 mei 2013.
3.
Het besluit van 1 juli 2013 heeft verweerder gebaseerd op het niet nakomen van de inlichtingenverplichting. In het besluit staat dat de werkzaamheden die eiseres verricht in het maatschappelijk verkeer een economische waarde vertegenwoordigen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van de beleidsregels af te wijken. Er zijn ook geen dringende reden om van de terugvordering af te zien.
Van het totale terugvorderingsbedrag is € 1.307,09 (incl. de loonheffing) het bedrag dat eiseres over de periode 1 maart 2012 tot en met 31 december 2012 dient terug te betalen. Over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 mei 2013 is het bedrag € 461,97. In het besluit is vermeld dat er in juni reeds een bedrag van € 262,85 is ingehouden op de uitkering en verrekend met de vordering. Dit betreft de teveel ontvangen bijstand over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2013. Het openstaande saldo van de vordering wordt daarmee € 1.506,21. Verweerder heeft de maandelijkse aflossingsverplichting vastgesteld op € 59,49. Dit bedrag wordt maandelijks ingehouden op de uitkering van eiseres.
4.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het bezwaar tegen de brief van 14 juni 2013 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook al stond het bedrag niet in de brief, het was volkomen duidelijk dat het ging om een bedrag van € 20,- per week. Daarnaast bevat de brief ook een bezwaarclausule. De brief dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de brief van 14 juni 2013 op rechtsgevolg is gericht. In dit kader is van belang dat de brief – voor zover van belang – slechts de enkele mededeling inhoudt dat de uitkering van eiseres zal worden gewijzigd, alsmede de feitelijke en juridische grondslag daarvoor. Het daadwerkelijke (rechts-)gevolg van deze brief is vastgelegd in de uitkeringsspecificatie van juni 2013, waarvan overigens niet in geschil is dat dit een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Pas ten gevolge van de uitkeringsspecificatie wordt dus geconcretiseerd dat en in welke mate de financiële verhouding tussen eiseres en verweerder is gewijzigd. De rechtbank merkt de brief daarom aan als de aankondiging van een of meerdere besluiten.
6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van een besluit. Daaraan doet niet af dat verweerder ten onrechte een rechtsmiddelverwijzing onder de brief heeft opgenomen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
7.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte per 1 maart 2013 inkomsten op de uitkering in mindering heeft gebracht, de uitkering met ingang van 1 maart 2012 heeft herzien en de ten onrechte ontvangen bijstand over de periode 1 maart 2012 tot 31 mei 2013 heeft teruggevorderd. Als gevolg daarvan zijn de verrekeningen op de uitkeringsspecificatie van juni 2013 niet toegestaan. Eiseres heeft daartoe gesteld dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat er niets gemeld hoefde te worden. Zij heeft immers nooit inkomsten ontvangen voor haar bezoekjes aan [vriendin 1] en de klusjes kennen ook geen loonwaarde, aldus eiseres. Volgens eiseres vinden haar bezoeken aan [vriendin 1] plaats op grond van een vriendschappelijke betrekking. Tijdens de bezoeken aan [vriendin 1] verricht ze soms enige lichte huishoudelijke taken, maar deze kunnen niet anders worden geduid dan behulpzaamheid aan een hulpbehoevende.
8.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de herziening, terugvordering en inhouding van de uitkering op goede gronden tot stand zijn gekomen aangezien de wekelijkse aanwezigheid van eiseres in de woning van [vriendin 1] en de werkzaamheden die zij daar verricht, veronderstellen dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten verricht. Deze werkzaamheden moeten volgens verweerder, gelet op de aard, de omvang, de duur, en het terugkerende karakter ervan, worden aangemerkt als productieve arbeid die in het maatschappelijke verkeer een economische waarde vertegenwoordigt van € 20,- per week. De werkzaamheden komen daarnaast naar hun aard overeen met hetgeen eiseres in het verleden via [plaats] Thuiszorg voor [vriendin 1] verrichtte. Dat eiseres geen vergoeding heeft ontvangen doet daar niet aan af, aldus verweerder. Doordat eiseres van deze werkzaamheden geen melding heeft gedaan, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden en kan als gevolg daarvan het recht op bijstand niet langer worden vastgesteld.
9.
De rechtbank stelt voorop dat de inhouding van een bedrag van € 12,98 door eiseres niet wordt betwist, zodat dit onderdeel van het bestreden besluit geen verdere bespreking behoeft. Voorts staat vast dat de bezoeken aan [vriendin 2] niet aan eiseres worden tegengeworpen.
10.
De rechtbank stelt vast dat verweerder artikel 17, eerste lid, in samenhang met artikel 54, derde lid, onder a van de WWB aan de herziening ten grondslag heeft gelegd. In een geval zoals het onderhavige, waarbij de bijstand wordt herzien, gaat het om een voor de belanghebbende belastend besluit en rust de bewijslast in beginsel op het bestuursorgaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY5412). Daarom moet de rechtbank beoordelen of verweerder erin is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat eiseres inderdaad de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat de op geld waardeerbare activiteiten van eiseres ook van belang zijn voor de mogelijkheden van arbeidsinschakeling van eiseres. De rechtbank overweegt dat ook de invloed op de arbeidsinschakeling is vermeld in artikel 17, eerste lid, van de Awb. Het toetsingskader is dus in dat verband hetzelfde als hiervoor weergegeven.
11.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd op de verklaringen van eiseres en [vriendin 2]. Uit de verklaring van eiseres blijkt, kort en zakelijk weergegeven, onder meer het volgende. Ik maak wel eens schoon bij [vriendin 1]. Het is niet dat ik regelmatig schoonmaak. Ik kom elke week bij [vriendin 1], meestal op maandag of dinsdag en meestal rond 10:00 uur en ik blijf dan tot ongeveer 11:30 uur. Ik zet wel eens een kopje thee voor haar. Ik breng de thee naar het bed van [vriendin 1] omdat zij in bed ligt omdat ze invalide is. [vriendin 1] komt de deur niet uit; zij is ziek. Bij haar zusje, [vriendin 2], kom ik een keer in de twee weken. Ik heb [vriendin 1] ontmoet toen ik bij de thuiszorg werkte in de schoonmaak. [vriendin 1] krijgt thuiszorg. Ik heb af en toe geholpen bij [vriendin 1] en [vriendin 2] maar ik heb daar nooit geld voor gekregen. Soms is de hulp van thuiszorg niet geweest en dan help ik [vriendin 1]. Soms stofzuig ik, haal ik haar post uit de brievenbus en als ik wegga neem ik haar vuilnis mee. Als zij boodschappen nodig heeft dan haal ik dat voor haar. Ik doe dat niet elke keer, wel als ze het nodig heeft. Sommige werkzaamheden die ik als thuiszorghulp deed lijken op de werkzaamheden die ik deed toen ik ook thuiszorgwerkzaamheden voor [vriendin 1] deed. Ik doe geen werkzaamheden in de thuiszorg meer omdat ik ziek werd en het werk fysiek niet meer aan kon. Ik kom al ongeveer twee jaar bij [vriendin 1] en [vriendin 2]. Ik beschrijf mijn relatie met [vriendin 2] en [vriendin 1] als vriendinnen.
Uit de verklaring van [vriendin 2] blijkt, kort en zakelijk weergegeven, het volgende. [vriendin 1] krijgt één keer per week huishoudelijke hulp. Dit is te weinig en zij is elke dag bij haar zus om te helpen. Het irriteert haar dat je niet eens vrienden mag helpen. Zij is niet van plan een vergoeding aan eiseres te betalen. [vriendin 1] kijkt er erg naar uit als eiseres op bezoek komt. [vriendin 2] heeft eiseres gevraagd om vanaf 1 maart 2012 één keer per week bij [vriendin 1] langs te gaan. Dit is gevraagd als vriendendienst. Het ging om sociaal contact en niet om te werken.
12.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde verklaringen niet eenduidig kan worden opgemaakt dat sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Veeleer lag de nadruk van de bezoeken op sociaal contact. Het lag dus, gelet op het in onderdeel 10 weergegeven toetsingskader, op de weg van verweerder om deze verklaringen nader te onderzoeken. Ter zitting heeft verweerder nog verklaard dat aan de conclusie dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden mede ten grondslag is gelegd dat als eiseres haar bezoeken aan [vriendin 1] tijdig had gemeld, er op dat moment een onderzoek plaats had kunnen vinden. De rechtbank ziet niet in waarom een dergelijk onderzoek niet achteraf alsnog had kunnen plaatsvinden, door bijvoorbeeld [vriendin 1] te horen. Nu verweerder de verklaringen van eiseres niet nader heeft onderzocht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht zodat niet is komen vast te staan dat eiseres deze activiteiten ook had moeten melden. Verweerder heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Gelet daarop is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontbeert het een deugdelijke motivering. De enkele omstandigheid dat eiseres in het verleden als thuiszorghulp bij [vriendin 1] heeft gewerkt doet aan het voorgaande niet af.
13.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten, aangezien verweerder in de gelegenheid moet worden gesteld een nader onderzoek te verrichten en de uitkomst daarvan te betrekken in het kader van de totstandkoming van een nieuw besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14.
Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat met de verrekening in de maand juni 2013 de beslagvrije voet niet in acht is genomen. Verweerder dient dit in het nieuwe besluit te onderzoeken.
15.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 44,- vergoedt.
16.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vast op € 944,- (een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting, tarief per punt € 472,-, wegingsfactor 1). De gevorderde kosten van de bezwaarprocedures worden ook toegewezen. De bezwaarprocedures worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van het Besluit. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit begroot op eveneens € 944,- (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiseres;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter,
in aanwezigheid van mr. E.M. Kolkman, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB