ECLI:NL:RBAMS:2014:2091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_792
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onevenredige handhaving van bestuursdwang bij defecte oplaadpaal voor elektrische auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De eiser had zijn elektrische auto geparkeerd op een parkeerplaats bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen, maar de oplaadpaal bleek defect. Ondanks het feit dat de eiser parkeergeld had betaald en een briefje achter de voorruit had geplaatst met de mededeling dat de oplaadpaal defect was, heeft de gemeente besloten de auto van eiser weg te slepen. Dit besluit werd genomen op basis van de Wegenverkeerswet 1994, die de gemeente de bevoegdheid geeft om voertuigen te verwijderen indien deze op een wijze zijn geparkeerd die in strijd is met de geldende voorschriften.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser in strijd handelde met de verkeersregels door zijn auto te parkeren zonder deze op te laden. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat de handhaving door de gemeente in dit specifieke geval onevenredig was. De rechtbank heeft gewezen op het feit dat de oplaadpaal defect was en dat de gemeente niet had gereageerd op de informatie die de eiser had verstrekt via het briefje. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van de zaak, en dat de handhaving niet noodzakelijk was voor het algemene belang.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de gemeente vernietigd en het bezwaar van de eiser gegrond verklaard. Tevens is bepaald dat de gemeente de door eiser betaalde wegsleepkosten van € 248,- en het griffierecht van € 156,- aan eiser dient terug te betalen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een evenredige belangenafweging bij handhaving van bestuursdwang, vooral in situaties waarin bijzondere omstandigheden aanwezig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. R.J.M. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten met toepassing van bestuursdwang de auto van eiser weg te slepen.
Bij besluit van 9 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2014.
Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Op 8 oktober 2012 heeft eiser zijn auto geparkeerd aan de [straat] ter hoogte van huisnummer 2 te Amsterdam, op een parkeerplaats bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen.
1.2 Het oplaadpunt bleek defect te zijn. Eiser heeft het alarmnummer van Nuon, Heymans Techniek en mobiliteit BV, gebeld en het defect doorgegeven. Aan eiser werd telefonisch medegedeeld dat hij binnen vijftien minuten zou worden teruggebeld door een monteur en dat er in principe een spoedreparatie zou worden uitgevoerd.
1.3 Eiser heeft de auto op de parkeerplaats laten staan, heeft parkeergeld betaald en een briefje achter de voorruit geplaatst met daarop de tekst: “oplaadpaal defect, wacht op monteur Nuon”. Eiser heeft ook zijn mobiele telefoonnummer op het briefje geschreven.
1.4 Bij het primaire besluit heeft verweerder met toepassing van bestuursdwang de auto van eiser weggesleept, omdat er geen sprake was van oplaadactiviteiten en eiser zijn auto had geparkeerd op deze parkeergelegenheid met een ander doel dan op het bord of onderbord bij deze parkeergelegenheid is aangegeven. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Bezwaarschriftencommissie Wegslepen van 4 januari 2013, overwogen dat het wegslepen van de auto noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen en het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist.
Juridisch kader
3.1
Op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (de Wvw 1994) zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
3.2
Op grond van artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.
3.3
Op grond van artikel 173, tweede lid, en onder c, worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172 en de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Die regels betreffen in elk geval de aanwijzing van de weggedeelten en wegen voor welke de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c geldt.
3.4
Op grond van artikel 2 van de Wegsleepverordening Amsterdam 2010 (hierna: de Wegsleepverordening) worden als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 aangewezen alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente Amsterdam voorzover die behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen (het Besluit) bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
3.5
In artikel 2, aanhef en onder g, van het Besluit is bepaald dat de soorten van weggedeelten en wegen als bedoeld in artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994, onder meer zijn parkeergelegenheden voor een categorie of groep voertuigen aangeduid door bord E8 van bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV). Op een dergelijk bord wordt aangegeven dat het een parkeergelegenheid betreft die alleen bestemd is voor de voertuigcategorie of groep voertuigen die op het bord is aangegeven. Voor deze categorie geldt dan geen parkeerverbod.
3.6
In artikel 24, eerste lid, onder d, sub 2, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990 is bepaald dat een bestuurder zijn voertuig niet mag parkeren op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven.
Beoordeling4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn auto had geparkeerd op een parkeerplaats bestemd voor het opladen van elektrische voertuigen en dat de auto ten tijde van het primaire wegsleepbesluit niet werd opgeladen. Daarmee handelde eiser in strijd met artikel 24, eerste lid, onder d, sub 2, van het RVV 1990.
4.2
Doordat eiser handelde in strijd met een krachtens de Wvw 1994 vastgesteld voorschrift was verweerder tot verwijdering van de auto bevoegd indien dat noodzakelijk zou zijn in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen. De vraag is dus of het vrijhouden van deze aangewezen parkeerplaats in dit geval noodzakelijk was.
4.3
In dat verband heeft verweerder aangevoerd dat het gemeentebestuur door artikel 2 van de Wegsleepverordening heeft bepaald dat zij niet wil dat er door andere voertuigen op de gereserveerde parkeerplaatsen wordt geparkeerd. Het gemeentebestuur wil deze plaatsen te allen tijde vrijhouden voor het opladen van elektrische voertuigen. Verweerder heeft niet weersproken dat het opladen van een elektrisch voertuig op deze plaats ten tijde van het wegsleepbesluit niet mogelijk was. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat ambtenaren van de Dienst Stadstoezicht in hun werkwijze geen rekening kunnen houden met een informerend briefje achter de voorruit. Het opsporen van de kentekenhouder of bestuurder is immers volgens verweerder geen effectief middel om de door de gemeente gewenste verwijdering van het voertuig zo snel mogelijk te effectueren.
4.4
Eiser heeft aangevoerd dat sprake was van een bijzonder geval, omdat opladen op dat moment niet mogelijk was en de snelste manier om de parkeerplaats weer te laten gebruiken als oplaadplaats voor een elektrische auto de door hem gekozen methode was. Hij meent verweerder daarover door het briefje onder zijn voorruit voldoende te hebben geïnformeerd. Eiser was speciaal hier naar toe gereden om zijn auto op te laden, hij bevond zich bij zijn zoon op ongeveer 100 meter afstand en zou meteen naar buiten zijn gelopen om de auto op de laadpaal aan te sluiten zodra Nuon hem zou hebben gebeld. Eiser had drie keer eerder in een vergelijkbare situatie verkeerd en zijn ervaring was dat Nuon altijd snel repareerde en terugbelde, terwijl de kans groot zou zijn dat een niet-elektrische auto op de plek zou gaan parkeren als hij deze onbezet had gelaten.
4.5
De rechtbank houdt rekening met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de handhaving van wettelijke voorschriften, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6683. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan in de regel gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid om met bestuursdwang op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit is onder meer het geval indien het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In dat verband is de vraag van belang of het vrijhouden van de parkeerplaats in dit geval in het algemeen belang noodzakelijk was.
4.6
Verweerder heeft niet weersproken dat de oplaadpaal op het moment dat het primaire wegsleepbesluit werd genomen defect was. Volgens verweerder speelde dat geen rol, omdat beleid is dat geen rekening kan worden gehouden met briefjes achter de voorruit van weg te slepen auto’s. Dit beleid is zo strikt omdat voorkomen dient te worden dat op straat tijdrovende discussies ontstaan, terwijl de betreffende parkeerplaats zo spoedig mogelijk vrijgemaakt dient te worden voor het opladen van een elektrische auto. Dat moge zo zijn, maar in dit geval bevatte het briefje wezenlijke informatie die voor verweerder zonder discussie op straat te verifiëren was, namelijk dat de oplaadpaal defect was. Ook indien de ambtenaren van de Dienst Stadstoezicht dat zelf niet kunnen zien, hadden zij dit kunnen nagaan bij het alarmnummer van Nuon. Verweerder heeft aangevoerd dat beslissingen op straat vaak snel moeten worden genomen, maar dat neemt niet weg dat vervolgens in bezwaar een volledige heroverweging van die snelle beslissing op straat dient plaats te vinden.
4.7
Eiser heeft ter zitting een bevestiging van Heijmans Techniek en mobiliteit BV overgelegd, waarover hij reeds op 8 oktober 2012 om 23:09 uur beschikte, maar die verweerder bij de behandeling van het bezwaarschrift niet van belang heeft geacht. Uit deze bevestiging blijkt dat de oplaadpaal ten tijde van het primaire besluit defect was en dat de melding van eiser in behandeling was. In bezwaar was dus duidelijk dat opladen op deze plaats niet mogelijk was. Het wegsleepbesluit was daardoor niet noodzakelijk voor het algemene belang dat elektrische auto’s opgeladen kunnen worden. Onder deze omstandigheden was het handhaven ten behoeve van het (onmogelijke) opladen van andere elektrische voertuigen onevenredig en had verweerder in bezwaar moeten inzien dat hij geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid tot handhaven. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit echter beperkt tot een rechtmatigheidstoets en geen aandacht geschonken aan de vraag of hij onder de in bezwaar gebleken omstandigheden van zijn bevoegdheid gebruik mocht maken. Daarmee heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en is geen sprake van een evenredige belangenafweging. Het beroep is daarom gegrond.
4.8
Gelet hierop zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en - doende wat verweerder had behoren te doen - het bezwaar gegrond verklaren nu in dit bijzondere geval het individuele geval van eiser om zo snel mogelijk in de gelegenheid te zijn om zijn auto op te laden dient te prevaleren boven het algemene belang bij handhaving. Eiser heeft reeds in bezwaar gevraagd om de wegsleepkosten terug te storten. Aangezien de bezwaren tegen het besluit bestuursdwang gegrond worden verklaard dienen de kosten van het effectueren daarvan eveneens niet voor rekening van eiser te komen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de door eiser betaalde wegsleepkosten ten bedrage van totaal € 248, - aan hem dienen te worden terugbetaald.
4.9
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond;
  • draagt verweerder op de ten onrechte betaalde sleepkosten ten bedrage van
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter,
in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB