ECLI:NL:RBAMS:2014:2278

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
2170833 \ HA EXPL 13-799
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van advocaat en schadevergoeding door beroepsfout

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, gaat het om een vordering van [eiser] tegen zijn voormalig advocaat, [gedaagde], wegens beroepsaansprakelijkheid. [eiser] stelt dat [gedaagde] een beroepsfout heeft gemaakt door het griffierecht voor een hoger beroep niet tijdig te betalen, waardoor hij in de onderliggende zaak tegen [naam] in het ongelijk is gesteld. De procedure begon met een vennootschap onder firma (v.o.f.) tussen [eiser] en [naam], die in oktober 2009 werd ontbonden. [naam] vorderde in 2011 betaling van een bedrag van € 15.577,86 van [eiser], wat leidde tot een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [eiser] stelt dat hij door de beroepsfout van [gedaagde] schade heeft geleden, omdat hij meent dat het hoger beroep kans van slagen had gehad. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] inderdaad een beroepsfout heeft gemaakt, maar dat de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen. De rechtbank concludeert dat de beroepsfout van [gedaagde] niet heeft geleid tot schade voor [eiser], omdat het onwaarschijnlijk is dat het hof het eerdere vonnis zou hebben vernietigd. De vordering van [eiser] wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 2170833 \ HA EXPL 13-799
Uitspraak: 25 maart 2014

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
[eiser],
wonende te [land],
eiser,
gemachtigde: mr. E.S. Ebels,
t e g e n
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.J. Delhaas,
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 28 juni 2013, inhoudende de vordering van [eiser], met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde], met producties.
Ingevolge tussenvonnis van 25 september 2013 heeft een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal hiervan bevindt zich bij de stukken.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1
[eiser] en [naam] zijn een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam [V.O.F.]. De vennootschap onder firma is op 22 januari 2008 in het handelsregister ingeschreven en in de loop van 2008 operationeel geworden. De vennootschap onder firma dreef een onderneming die zich bezig hield met recruitment voor HBO/WO starters. De inbreng en winstverdeling was op 50/50 basis. In mei 2009 is de website live gegaan.
1.2
[eiser] heeft in augustus 2009 met [naam] besproken dat hij ([eiser]) ofwel een parttime-baan ernaast moest gaan doen, ofwel vanuit de vennootschap onder firma zou moeten worden betaald.
[naam] heeft op 8 september 2009 aan [eiser] te kennen gegeven geen heil meer te zien in verdere samenwerking. [eiser] en [naam] hebben elkaar op 24 september 2009 over en weer beëindigingsvoorstellen gestuurd. In het voorstel van [eiser] aan [naam] is onder meer vermeld:
“Hierbij stuur ik je deze e-mail naar aanleiding van jouw beslissing om [V.O.F.] v.o.f te ontbinden. Laat ik allereerst nogmaals opmerken dat ik je beslissing betreur en dat we wat mij betreft op dezelfde voet door hadden kunnen gaan. Als jij echter wilt ontbinden kan ik daar helaas niets tegen doen. Laten we er nu voor zorgen dat de onderneming netjes wordt vereffend, zodat wij op een prettige en zakelijke manier uit elkaar kunnen gaan. (..)”
1.3
[naam] en [eiser] hebben elkaar daarna wederom beëindigingsvoorstellen gedaan, maar dit heeft niet geleid tot overeenstemming tussen partijen over de afwikkeling van de vennootschap onder firma.
1.4
[eiser] heeft zich op 12 oktober 2009 met terugwerkende kracht per 8 september 2009 als vennoot uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 oktober 2009 onder meer aan [naam] bericht:
“ (..) U vermengt een aantal kosten van uw onderneming [bedrijf x] met die van de v.o.f., zoals de huur van het bedrijfspand, gebruik van de CV database van Monsterboard en nationale vacaturebank en de kosten van uw werkneemster [naam 2]. U hebt haar sinds maart 2009 in dienst van de v.o.f. genomen, terwijl ze tevens activiteiten voor [bedrijf x] verricht. (..)”
1.5
[naam] heeft bij brief van 15 oktober 2009 aan de advocaat van [eiser] bericht:
“Voor wat betreft de schuldenlast van [V.O.F.], geldt dat deze tot het einde van het jaar totaal € 40.700,- zal bedragen. [eiser] en ik hebben in dit verband onder meer dat [V.O.F.] VOF aan [bedrijf x] een huur zal betalen van € 500,-- per maand. De huur terzake van de periode maart 2009 tot en met december 2009 zou vervolgens in december 2009 door [V.O.F.] aan [bedrijf x] worden voldaan. Het doorberekenen van de 36% van de huurkosten van [bedrijf x] is na expliciete goedkeuring van [eiser] tussen partijen overeengekomen. (..) Het zou natuurlijk volstrekt onrealistisch zijn om te denken dat [V.O.F.] VOF gratis haar bedrijfsruimte in Amsterdam zou kunnen gebruiken. (..) Voor wat betreft het doorberekenen van 3/5 deel van de loonkosten van [naam 2] is dit eveneens met [eiser] overeengekomen en nota bene in overleg met [accountantsbureau] besproken. De accountant zal dit uiteraard kunnen bevestigen. (..) Gezien het gegeven dat [V.O.F.] VOF nog minimaal 3 maanden aan haar verplichtingen jegens derden zal moeten voldoen, stel ik voor dat de activiteiten gedurende deze periode door partijen gezamenlijk zullen worden voortgezet en [V.O.F.] VOF uiteindelijk op 1 januari 2010 zou worden geliquideerd.”
1.6
[naam] heeft bij e-mail van 20 oktober 2009 aan de advocaat van [eiser] bericht:
“Ik herhaal maar eens dat ik niet bereid ben om de VOF zelfstandig voort te zetten. Wij hebben daarover geen overeenstemming kunnen bereiken, omdat uw client achteraf belachelijke kostenposten tracht op te voeren zoals goodwill en een uit de lucht gegrepen uurloon. (..)
Zoals reeds eerder vermeld, is [V.O.F.] VOF verplichtingen aangegaan tot 1 januari 2010. Ik zal de activiteiten van [V.O.F.] om die reden tot die datum voor rekening van beide partijen moeten continueren en daarna een afrekening voor uw cliënt opmaken.”
1.7
[naam] heeft [eiser] bij brief van 17 maart 2010 de balans en winst- en verliesrekening van de vennootschap onder firma over 2009 doen toekomen en verzocht om de helft van het verlies (minus een reeds betaald bedrag van € 1.000,-) te voldoen.
1.8
[naam] heeft [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en betaling gevorderd van € 15.577,86 vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank Amsterdam heeft [eiser] bij vonnis van 19 januari 2011 veroordeeld tot betaling aan [naam] van € 15.457,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2010, alsmede de proceskosten van [naam] van € 1.336,93 (hierna: het vonnis).
1.9
Het vonnis houdt voor zover hier van belang het volgende in:

4. De beoordeling
4.1.
Een ontbonden vennootschap onder firma dient te worden vereffend en daarna dient de gemeenschap te worden verdeeld. Vast staat dat de v.o.f. is ontbonden. Gebleken is dat de vereffening al heeft plaatsgevonden, nu [naam] de lopende zaken heeft afgewikkeld en de schulden heeft betaald. [eiser] stelt dat de vereffening door de vennoten gezamenlijk had moeten plaatsvinden, maar nu vast staat dat [eiser] na zijn uitschrijving uit het handelsregister zich niet meer met de v.o.f. heeft beziggehouden en de vereffening dus min of meer aan [naam] heeft overgelaten, terwijl bovendien ook niet is gesteld of gebleken dat [naam] onjuist heeft gehandeld bij de vereffening, zal aan dit verweer worden voorbijgegaan.
4.2.
Voor de verdeling van de waarde van de gemeenschap van de v.o.f. is van belang per welke datum de v.o.f. is ontbonden. Van welke datum moet worden uitgegaan is tussen partijen in geschil. Een vennootschap onder firma kan worden ontbonden door de opzegging daarvan van een vennoot aan de andere vennoot. Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling die slechts rechtsgeldig is indien deze uitdrukkelijk – mondeling dan wel schriftelijk – aan de overige vennoten is geschied. [eiser] voert aan dat de v.o.f. door [naam] op 8 september 2009 per direct is opgezegd omdat [naam] toen aangaf dat een verdere samenwerking samenwerking geen zin had. [naam] betwist niet dat hij een dergelijke mededeling heeft gedaan, maar wel dat hij hiermee de vennootschap onder firma met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. Nu niet gesteld of gebleken is dat het voor [naam] een optie was samen door te gaan, zoals [eiser] voorstond, dient de betreffende mededeling als opzegging per een nog nader te bepalen datum te worden aangemerkt. (..) De verhouding tussen partijen is op enig moment zodanig verstoord geraakt, dat op of omstreeks 12 oktober 2009 [naam] [eiser] de toegang heeft ontzegd tot de website en [eiser] zich op 12 oktober 2009 (met terugwerkende kracht) als vennoot heeft laten uitschrijven uit het handelsregister, waarvan [naam] bij brief van 15 oktober 2009 door [eiser] op de hoogte is gesteld. Nu partijen niet uitdrukkelijk overeenstemming hebben bereikt over de einddatum van de v.o.f., maar met hun handelen aan elkaar te kennen hebben gegeven dat in ieder geval per half oktober 2009 geen sprake meer was of kon zijn van samenwerking, zal ervan worden uitgegaan dat de activiteiten van de v.o.f. per 15 oktober 2009 zijn beëindigd en dat de v.o.f. per die datum is ontbonden.
4.3.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat voor de verdeling in beginsel een eindbalans van de v.o.f. per 15 oktober 2009 moet worden opgemaakt. Een balans per 15 oktober 2009 is er op dit moment niet. Het laten opstellen van een dergelijke balans wordt, gelet op de overgelegde balans van 31 december 2009, evenwel in het onderhavige geval niet nodig geacht. Van belang hierbij wordt geacht dat [naam] zich door de uitschrijving van [eiser] als vennoot voor de keuze wordt gesteld zich eveneens uit te laten schrijven of de v.o.f. voort te zetten als eenmanszaak. [naam] heeft voor dit laatste gekozen, echter alleen, zo blijkt uit het e-mailbericht van [naam] aan [eiser] van 20 oktober 2009 en de gang van zaken nadien, om aan alle door de v.o.f. aangegane verplichtingen te voldoen (te weten uit hoofde van de huurovereenkomst met de verhuurder en arbeidsovereenkomst met [naam 2]). Dat [naam] in de tweenenhalve maanden dat hij de v.o.f. heeft voortgezet nieuwe verplichtingen is aangegaan, is onvoldoende gesteld. (..) Waar [eiser] verder ook onvoldoende betwist dat de balans van 31 december 2009 niet juist is – de enkele stelling dat een accountant fouten kan maken is daarvoor onvoldoende – staat derhalve niets eraan in de weg bij de vaststelling van de waarde van de v.o.f. per 15 okotber 2009 uit te gaan van de overgelegde balans per 31 december 2009.
4.4.
Uit de balans per 31 december 2009 blijkt een negatief resultaat van de v.o.f. van € 33.155,72. Uitgangspunt bij een negatief saldo is dat ieder van de vennoten bijdraagt in het negatieve saldo naar rato van diens aandeel in de v.o.f. Volgens [naam] had ieder een gelijk aandeel in de v.o.f., zodat [eiser] de helft van het negatieve saldo dient te dragen.
4.5.
[eiser] voert aan dat in dit geval aanleiding bestaat om het negatieve saldo geheel voor rekening van [naam] te laten. (..) [eiser] voert (..) aan dat [naam] het verlies zelf heeft veroorzaakt door de v.o.f. voortijdig te beëindigen. Dit hangt samen met de stelling van [eiser] dat de opzegging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Nog daargelaten dat [eiser] ervoor heeft gekozen geen vordering tot vernietiging van de opzegging op deze grond in te stellen, is onvoldoende gebleken dat de opzegging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Weliswaar was een ontbinding van de v.o.f. na zo’n relatief korte periode van samenwerking niet wat partijen bij aanvang van de samenwerking voor ogen stond, maar nu – als onweersproken vast staat – in de zeven maanden dat de website van de v.o.f. online is geweest slechts éénmaal een kandidaat is geplaatst, is het, ook na zo’n relatief korte periode van samenwerking, gerechtvaardigd te concluderen dat de samenwerking niet bracht wat partijen bij aanvang hadden verwacht. Daarbij wordt verder in aanmerking genomen dat de v.o.f. aanzienlijke kosten heeft gemaakt en niet is gesteld of gebleken dat het aannemelijk was dat de v.o.f. op afzienbare termijn wel substantiële inkomsten kon verwachten waarmee zij aan haar verplichtingen jegens haar schuldeisers kon voldoen. (..)
4.6. (..)
Al met al dienen partijen ieder voor de helft het negatieve saldo van de v.o.f. te dragen.
4.7.
Volgens [eiser] dient bij de verdeling van de v.o.f. ook rekening te worden gehouden met de waarde van een aantal activa van de v.o.f., te weten de website, de database van klanten die - min of meer – deel uitmaakt van die website en de laptop.
4.8. (..)
Nu geen van partijen de website wil exploiteren en niet is gesteld of gebleken dat er andere gegadigden zijn voor de website, is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de website op 15 oktober 2009 enige waarde vertegenwoordigde.
4.9. (..)
zodat de laptop die op 15 oktober 2009 ongeveer 1 jaar oud was, door afschrijving op dat moment een waarde vertegenwoordigde van EUR 240,-. Dit bedrag zal in de verdeling worden meegenomen in die zin dat de laptop aan [naam] wordt toebedeeld onder de verplichting EUR 120,- aan [eiser] te betalen.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] de helft van het verlies van de v.o.f. ad EUR 33.155,72 dient te dragen, waarbij overeenkomstig de vordering van [naam] ervan wordt uitgegaan dat [eiser] reeds EUR 1.000,- heeft voldaan en rekening wordt gehouden met de verplichting van [naam] om EUR 120,- aan [eiser] te betalen in verband met de aan [naam] toebedeelde laptop. In totaal dient [eiser] derhalve een bedrag van ((0,5 x EUR 33.155,72) – EUR 1.000,- - EUR 120,- =) EUR 15.457,86 aan [naam] te betalen. In zoverre zal de vordering van [naam] worden toegewezen. De door [naam] gevorderde wettelijke rente is, als niet weersproken, eveneens toewijsbaar.”
1.1
Mr. Ebels heeft als opvolgend advocaat van [eiser] op 19 april 2011 een appeldagvaarding uitgebracht met als aangezegde rechtsdag 11 oktober 2011. De appeldagvaarding is door mr. Ebels bij het hof Amsterdam aangebracht. In september 2011 heeft [eiser] zich tot [gedaagde] gewend met het verzoek hem bij te staan in de hoger beroepsprocedure. Bij e-mail van 6 oktober 2011 heeft [gedaagde] de aan hem verstrekte opdracht bevestigd. In deze e-mail heeft [gedaagde] gewezen op de toepasselijkheid van zijn algemene voorwaarden waarvan een kopie is meegezonden.
1.11
Artikel 8 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] bepaalt:
“Aansprakelijkheid
1.
De aansprakelijkheid van het Kantoor voor schade, voortvloeiende uit of verbandhoudende met de uitvoering van een opdracht, is steeds beperkt tot het bedrag waarop de beroepsaansprakelijkheid in het betreffende geval aanspraak geeft, vermeerderd met het bedrag van het eigen risico volgens de polis. (..)
3.
Alle aanspraken vervallen uiterlijk één jaar nadat een gebeurtenis die tot de aansprakelijkheid kan leiden, heeft plaatsgevonden, althans ter kennis is gekomen of had kunnen komen van de Cliënt.”
1.12
[gedaagde] heeft verzuimd tijdig het griffierecht aan het hof te voldoen. Het gerechtshof Amsterdam heeft [eiser] bij arrest van 13 december 2011 ontslagen van de instantie en veroordeeld in de proceskosten van [naam] van € 1.096,-. Het vonnis is daarmee in kracht van gewijsde gegaan.
1.13
[gedaagde] heeft bij e-mail van 14 december 2011 aan [eiser] bericht:
“Geachte heer [eiser], beste [eiser],
[..] Jij kunt aan deze hele toestand natuurlijk niets doen. Ik stel daarom voor dat je mij aansprakelijk stelt voor de schade die je hierdoor lijdt.”
1.14
Bij brief van 16 december 2011 heeft [eiser] [gedaagde] bericht:
“(..) In vervolg op je voorstel van gisteren stel ik je hierbij dan ook aansprakelijk voor alle schade die ik lijd, heb geleden en/of zal lijden doordat jij het griffierecht niet op tijd hebt betaald (..) De schade is volgens mij eenvoudig te beramen en bestaat uit hetgeen ik [naam] nu zal moeten betalen. Dat is hetgeen ik door de rechtbank ben veroordeeld te betalen plus de proceskosten waarvoor ik nu door het Hof ben veroordeeld. Ik sluit niet uit dat daar nog meer kosten bijkomen. Graag wil ik je verzoeken nu alvast per omgaande de proceskosten waarin ik door het Hof ben veroordeeld te voldoen aan [naam]. De overige kosten verzoek ik je binnen twee weken na heden te voldoen.”
1.15
[gedaagde] noch zijn aansprakelijkheidsverzekering zijn overgegaan tot betaling aan [eiser].

Vordering en verweer

2.
[eiser] vordert dat [gedaagde], bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zal worden veroordeeld tot betaling van € 18.299,76, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 december 2011 (de datum van het arrest van het gerechtshof Amsterdam), alsmede de proceskosten.
3.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] als advocaat een beroepsfout heeft gemaakt en derhalve tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht. Hij stelt dat er een meer dan reële kans is dat het vonnis in appel zou zijn vernietigd. Volgens [eiser] moet zijn schade als gevolg van de beroepsfout derhalve worden begroot op hetgeen hij uit hoofde van het vonnis en het arrest aan [naam] moet betalen (€ 16.794,76 en
€ 1.096,-), vermeerderd met het griffierecht dat [eiser] als eigen bijdrage aan [gedaagde] heeft voldaan (€ 409,-).
4.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Hij beroept zich primair op artikel 8 lid 3 van zijn algemene voorwaarden en stelt dat eventuele aanspraken van [eiser] op hem zijn vervallen omdat hij na de e-mail van 14 december 2011 (zie 1.13) meer dan een jaar heeft gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding in de onderhavige procedure. Subsidiair betwist hij dat [eiser] schade heeft geleden door zijn beroepsfout.

Beoordeling

5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] door het niet tijdig betalen van het griffierecht een beroepsfout heeft gemaakt en derhalve is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht.
6.
[gedaagde] heeft met een beroep op artikel 8 lid 3 van zijn algemene voorwaarden aangevoerd dat de aanspraken van [eiser] vervallen zijn. De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin niet. In dat artikellid is bepaald dat alle aanspraken vervallen uiterlijk één jaar nadat (kort gezegd) de beroepsfout ter kennis is gekomen van de cliënt ([eiser]). Vast staat dat [eiser] op 14 december 2011 kennis heeft genomen van de beroepsfout (zie 1.13) en dat hij [gedaagde] reeds op 16 december 2011 aansprakelijk heeft gesteld, waarbij hij aanspraak heeft gemaakt op schadevergoeding. Daarom kan niet gezegd worden dat de aanspraak op schadevergoeding van [eiser] uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] vervallen is. Het artikel bepaalt niet dat de rechtsvordering tot vergoeding van schadevergoeding eveneens binnen de termijn van één jaar moet worden ingesteld. De kantonrechter verwerpt daarom het primaire verweer van [gedaagde].
7.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het hoger beroep tot succes voor [eiser] zou hebben geleid, met andere woorden of de tekortkoming van [gedaagde] heeft geleid tot schade voor [eiser] (bestaande in een slechtere uitkomst van het geding met [naam] dan bij uitblijven van de beroepsfout van [gedaagde] het geval zou zijn geweest).
8.
Voor het antwoord op deze vraag moet in beginsel worden beoordeeld hoe de appelrechter had behoren te beslissen, althans moet het te dier zake toewijsbare bedrag worden geschat aan de hand van de goede en kwade kansen die de appellant in hoger beroep zou hebben gehad.
9.
De kantonrechter moet derhalve zo nauwkeurig mogelijk vaststellen hoe de appelrechter had behoren te beslissen, op basis van hetgeen volgens partijen in het hoger beroep aan de orde zou zijn gekomen indien dit hoger beroep inhoudelijk zou zijn behandeld.
10.
[eiser] stelt dat hij in het hoger beroep zou hebben aangevoerd dat de opzegging van de vennootschap onder firma door [naam] op grond van de verliesgevendheid van de vennootschap, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en met de tussen partijen gemaakte afspraken. Hij stelt daartoe dat hij in augustus 2009 een ondernemingsplan heeft opgesteld, welk plan door beide vennoten is goedgekeurd, waarin voor 2009 een verlies is geprognotiseerd.
11.
[gedaagde] voert aan dat [naam] in het hoger beroep zou hebben aangevoerd dat de vennootschap onder firma in het najaar van 2009 over onvoldoende financiële middelen beschikte en dat er geld bij moest. Geen van beide vennoten was in staat geld te investeren. [eiser] heeft in augustus 2009 een ondernemingsplan opgesteld met het doel bankfinanciering aan te trekken, maar [naam] heeft nimmer ingestemd met dit plan. Dit ondernemingsplan week ook af van hetgeen partijen bij aanvang van de samenwerking voor ogen stond omdat bij de start niet was voorzien dat binnen een jaar nieuwe bankfinanciering nodig zou zijn.
12.
Vast staat dat [eiser] in hoger beroep geen vordering in reconventie (tot vernietiging van de opzegging en/of schadevergoeding) meer had kunnen instellen zodat hij hooguit een beroep op verrekening had kunnen doen. Voor zover het hof dit beroep op verrekening niet reeds zou hebben gepasseerd op de voet van artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek, geldt dat niet aannemelijk is dat het hof zou hebben geoordeeld dat de opzegging door [naam] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dan wel wanprestatie oplevert.
[eiser] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat [naam] heeft ingestemd met het in augustus 2009 opgestelde ondernemingsplan. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser] niet heeft betwist dat de vennootschap onder firma in het najaar van 2009 nadere financiering behoefde en dat geen van de vennoten daartoe in staat was. Ook heeft [eiser] niets aangevoerd ter bestrijding van de overweging van de rechtbank dat ‘niet is gesteld of gebleken dat het aannemelijk was dat de v.o.f. op afzienbare termijn wel substantiële inkomsten kon verwachten waarmee zij aan haar verplichtingen jegens haar schuldeisers kon voldoen’ (r.o. 4.5).
13.
[eiser] stelt verder dat hij in het hoger beroep de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de gemeenschap zou hebben bestreden. Hij stelt in de eerste plaats dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de website en de database weldegelijk waarde hadden, hetgeen blijkt uit het feit dat [naam] de website en database na 31 december 2009 heeft geëxploiteerd in zijn andere onderneming [bedrijf x]. Volgens [eiser] moet de waarde van de website worden berekend door de kosten voor het maken van de website ad € 12.000,- te verminderen met de afschrijving die in de eerste drie maanden na lancering van de website had plaatsgevonden, zodat een (boek)waarde resteert van € 11.000,-.
14.
[gedaagde] voert aan dat [naam] in het hoger beroep zou hebben aangevoerd dat de kosten om de website te bouwen niets zeggen over de werkelijke waarde (de marktwaarde) van de website en de database. [naam] heeft de website na beëindiging van de vennootschap onder firma niet geëxploiteerd. De website is na de beëindiging nog wel enige tijd in de lucht geweest maar werd niet meer onderhouden. Verder was [eiser] domeinnaamhouder en had hij de domeinnaam zelfstandig kunnen verkopen, aldus [gedaagde].
15.
De kantonrechter acht het onaannemelijk dat het hof, anders dan de rechtbank, zou hebben geoordeeld dat de website en de database ten tijde van de beëindiging van de vennootschap onder firma enige waarde vertegenwoordigden. [eiser] heeft zijn stelling dat [naam] (of [bedrijf x]) de website na 31 december 2009 zou hebben geëxploiteerd, tegenover de betwisting door [gedaagde], op geen enkele wijze onderbouwd. [eiser] heeft ook in dit geding niet bestreden dat de website slechts een tool was waarmee geld zou kunnen worden verdiend als daar heel hard voor werd gewerkt. Integendeel, hij heeft zelf ter comparitiezitting verklaard dat de waarde van de website in de database zat, te weten de kandidaten en opdrachtgevers. Nu [eiser] niet heeft bestreden dat er geen gegadigden zijn om de website (en de database) te gaan exploiteren, is onaannemelijk dat het hof het oordeel van de rechtbank op dat punt zou hebben vernietigd.
16.
Volgens [eiser] heeft de rechtbank ten onrechte personeelskosten, huur en kosten van een Monsterboard-abonnement in de afrekening betrokken. [bedrijf x] was de contractspartij en berekende deze kosten door aan de vennootschap onder firma voor zover deze gebruik maakte van de contracten, hetgeen zij na beëindiging van de vennootschap uiteraard niet meer deed, aldus [eiser].
17.
[gedaagde] voert aan dat [naam] jaarstukken van een financieel adviseur heeft overgelegd en dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat daarin ten onrechte kosten van [bedrijf x] zijn opgevoerd.
18.
De kantonrechter is van oordeel dat het hof zou hebben geoordeeld dat [eiser] zijn stelling dat ten onrechte personeels-, huur- en Monsterboardkosten in de afrekening zijn betrokken, tegenover de betwisting van [naam] en in het licht van de gedingstukken in eerste aanleg, onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [eiser] ook in het door hem zelf in augustus 2009 opgestelde ondernemingsplan vergelijkbare huisvestings- en personeelskosten heeft opgenomen, terwijl in dit plan ook is vermeld dat de vennootschap onder firma gebruik maakt van de CV database van Monsterboard.
19.
[eiser] stelt verder dat [naam] een schuld aan de vennootschap onder firma had uit hoofde van geldlening ad € 3.721,- die ten onrechte niet in de afrekening is betrokken. [eiser] stelt voorts dat hij een vordering op de vennootschap onder firma had uit hoofde van een afspraak over vergoeding van zijn werkzaamheden, die eveneens in de afrekening had moeten worden betrokken.
20.
[gedaagde] voert aan dat [naam] in hoger beroep zou hebben betwist dat hij een schuld aan de vennootschap onder firma heeft uit hoofde van geldlening en dat [eiser] een vordering op de vennootschap onder firma had uit hoofde van een afspraak omtrent vergoeding voor zijn werkzaamheden.
21.
De kantonrechter is van oordeel dat het hof zou hebben geoordeeld dat [eiser] zijn stelling dat [naam] een bedrag van € 3.721,- van de vennootschap onder firma heeft geleend, in het licht van de betwisting door [naam], onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] heeft enkel aangevoerd dat de ontwikkelingskosten van de website € 12.000,- bedroegen, waarvan [naam] slecht € 8.279,- heeft betaald en (dus) het restant (€ 3.721,-) heeft geleend van de vennootschap onder firma. Daarbij gaat [eiser] er (impliciet) vanuit dat afgesproken was dat [naam] de ontwikkelingskosten voor zijn rekening zou nemen, doch hij heeft nagelaten die stelling met feiten te onderbouwen. Ook de stelling van [eiser] dat hij een vordering op de vennootschap onder firma heeft uit hoofde van een afspraak over vergoeding van zijn werkzaamheden, is onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft enkel verwezen naar een (niet door [eiser] aanvaard) beëindigingsvoorstel van [naam], zodat niet valt in te zien hoe sprake kan zijn van een afspraak met de vennootschap tot vergoeding van werkzaamheden.
22.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de appelrechter het vonnis niet (gedeeltelijk) zou hebben vernietigd. Derhalve kan niet worden gezegd dat de beroepsfout van [gedaagde] heeft geleid tot enige schade voor [eiser]. De vordering zal derhalve worden afgewezen.
23.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde].

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 600,- aan salaris gemachtigde (2 punten van kantontarief ad € 300,-) inclusief eventueel verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.E.M. James-Pater, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter