ECLI:NL:RBAMS:2014:3311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
AMS 14-2618
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf. De verzoeker had zich tot de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gewend met een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voor opvang. De staatssecretaris bood echter alleen opvang aan in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL), wat volgens de verzoeker niet voldeed aan zijn behoeften.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van de staatssecretaris van 21 maart 2014 als een afwijzend besluit moest worden opgevat in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter stelde vast dat verblijf in een VBL in principe voldeed aan de opvangbehoefte van de verzoeker, ook al was hij kwetsbaar. De rechter benadrukte dat de verzoeker, die uitgeprocedeerd was, de plicht had om Nederland te verlaten en dat de voorwaarden voor verblijf in de VBL niet onredelijk waren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de opvang in de VBL niet adequaat was voor de verzoeker. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en stelde dat de verzoeker de voorwaarden van de vrijheidsbeperkende maatregel bij de vreemdelingenrechter aan de orde moest stellen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2618

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juni 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 21 maart 2014.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 mei 2014. De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met het door verzoeker ingediende verzoek met zaaknummer AMS 14/2718. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft de voorzieningenrechter de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.
Verzoeker is een uitgeprocedeerde vreemdeling zonder rechtmatig verblijf. Verzoeker heeft een huurwoning en dreigt te worden ontruimd. Verzoeker stelt dat hij een kwetsbare persoon is in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter onderbouwing heeft verzoeker onder meer informatie van zijn huisarts en van zijn psycholoog overgelegd. Bij brief van 14 maart 2014 heeft verzoeker verweerder verzocht om opvang.
3.
Bij brief van 21 maart 2014 heeft verweerder gemachtigde van verzoeker meegedeeld dat het onderdak waarom is verzocht, voorhanden is. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf kunnen zich melden bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voor onderdak in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Het verblijf in een VBL gaat gepaard met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Voorts is een essentieel onderdeel van het onderdak in een VBL het werken aan het vertrek van de vreemdeling, aldus steeds verweerder.
4.
Tegen voormelde brief heeft verzoeker tijdig bezwaar gemaakt en onderhavig verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
5.1
Allereerst is de vraag aan de orde of verweerder met de brief van 21 maart 2014 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb heeft genomen.
5.2
In de uitspraak van 24 februari 2014 met nummer ECLI:NL:RVS:2014:722 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als volgt overwogen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat op hem een zorgplicht rust in gevallen waarin zich omstandigheden voordoen als in de zaak waarover de Hoge Raad het arrest van 21 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5328) heeft gewezen. In dit standpunt ligt besloten dat de staatssecretaris zich beschouwt als het verantwoordelijke en daarmee bevoegde bestuursorgaan. Bij gebreke van een bestuursorgaan dat in algemene zin is belast met de opvang van vreemdelingen die zulks behoeven, bestaat geen grond de staatssecretaris hierin niet te volgen. Meer in het algemeen betekent dit dat een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die geen aanspraak heeft op voorzieningen vanwege het COa en die meent op grond van een op de Staat rustende verdragsrechtelijke verplichting aanspraak te hebben op opvang, zich dient te wenden tot de staatssecretaris.
5.3
Verzoeker heeft zich met een beroep op artikel 8 van het EVRM voor opvang gewend tot verweerder. Verweerder heeft in zijn brief van 21 maart 2014 geantwoord, dat het verzochte beschikbaar is in de vorm van een VBL, alwaar verzoeker onder bepaalde voorwaarden opvang kan krijgen. Verzoeker heeft echter verzocht om opvang op grond van artikel 8 van het EVRM, zonder deze voorwaarden opgelegd te krijgen. Nu verweerder slechts opvang biedt in een VBL, en niet de volgens verzoeker bedoelde opvang, moet naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de brief van verweerder van 21 maart 2014 worden opgevat als een afwijzend besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6.1
Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder is gehouden verzoeker andere opvang te bieden dan de opvang in het VBL.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan sprake zijn van kwetsbaarheid in de zin van artikel 8 van het EVRM, indien uit medische stukken blijkt dat een betrokkene substantieel wordt bedreigd in zijn of haar fysieke en psychische gezondheid indien hij verstoken blijft van opvang. Daargelaten of verzoeker kwetsbaar is in vorenbedoelde zin, beschikt verzoeker bij verblijf in een VBL over onderdak en voedsel en, blijkens de brief van verweerder van 21 maart 2014, over voorzieningen indien sprake is van medische problematiek. In zoverre wordt bij verblijf in een VBL voorzien in de opvangbehoefte van verzoeker, ook in het geval hij kwetsbaar zou zijn.
6.3
Voorts is niet in geschil dat verzoeker is uitgeprocedeerd en dat op hem de plicht rust Nederland te verlaten. De voorzieningenrechter acht de voorwaarde, dat verzoeker in het VBL dient mee te werken aan zijn terugkeer, dan ook niet onredelijk.
6.4
Het oordeel of, in het licht van de maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000, de VBL voor verzoeker een geschikte locatie is, is voorbehouden aan de vreemdelingenrechter. De voorwaarden verbonden aan een vrijheidsbeperkende maatregel dient verzoeker derhalve bij de vreemdelingenrechter aan de orde te stellen.
6.5
Gelet op het voorgaande bestaat vooralsnog geen grond voor het oordeel dat opvang in een VBL geen adequate opvang is voor een kwetsbare uitgeprocedeerde vreemdeling met de rechtsplicht Nederland te verlaten. Verweerder is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet gehouden aan verzoeker andere opvang dan de geboden voorziening in de vorm van een VBL te bieden.
7.
De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.
de griffier
de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB