ECLI:NL:RBAMS:2014:3362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_6033
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit studiefinanciering en termijnoverschrijding bezwaar niet verschoonbaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 juni 2013, waarin haar studiefinanciering onjuist was vastgesteld en een terugvordering van € 5602,95 werd geëist. Het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de termijn voor bezwaar, omdat deze niet expliciet in het primaire besluit was vermeld.

De rechtbank overwoog dat eiseres had gekozen voor digitale verzending van berichten via 'Mijn DUO' en dat het primaire besluit op 1 juni 2013 was bekendgemaakt. De bezwaartermijn liep tot 14 juli 2013, maar het bezwaar werd pas op 14 augustus 2013 ingediend. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een duidelijke rechtsmiddelenclausule in het primaire besluit niet automatisch leidde tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Eiseres had redelijkerwijs moeten weten dat er een bezwaartermijn gold, gezien de verwijzing naar de toelichting in het besluit.

De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank wees er ook op dat een studerende op de hoogte dient te zijn van de hoofdlijnen van de Wet studiefinanciering 2000, waaronder de 10-jaarstermijn voor studiefinanciering. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 juni 2014, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/6033

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2014 in de zaak tussen

[naam], te [adres], eiseres

en

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs,

verweerder
(gemachtigde mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat haar studiefinanciering onjuist was vastgesteld en vordert verweerder een bedrag van € 5602,95 terug.
Bij besluit van 4 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014.
Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft in september of oktober 2001 studiefinanciering ontvangen, omdat zij een studie aan de Hogeschool van Amsterdam ging volgen.
2.
Eiseres heeft op 23 augustus 2012 wederom studiefinanciering aangevraagd, omdat zij per 1 september 2012 een opleiding aan de Hogeschool Utrecht wil gaan volgen. Aan eiseres is daarop studiefinanciering toegekend. Op 10 januari 2013 heeft eiseres haar weekabonnement stopgezet en doorgegeven dat ze haar collegegeldkrediet per 1 februari 2013 wil beëindigen, omdat zij haar studie beëindigt per die datum.
3.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat haar studiefinanciering onjuist was vastgesteld en heeft verweerder een bedrag van € 5602,95 van eiseres teruggevorderd. Eiseres had over de periode september 2012 tot en met januari 2013 geen recht op studiefinanciering en geen recht op een studentenreisproduct, omdat er tien jaren zijn verstreken sinds de eerste maand waarin er voor het eerst studiefinanciering voor het volgen van een opleiding aan eiseres is toegekend.
4.
Op 14 augustus 2013 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een melding had moeten maken van de 10-jaarstermijn.
Daarnaast is ze van mening dat de basisbeurs en de studentenreisproduct toegekend had moeten worden als schuld, want dan had ze een keuze gehad om deze aan te gaan of niet. Verder geeft eiseres aan dat ze sinds 11 januari 2013 in Portugal woont en zij er niet meer aan heeft gedacht om haar DUO te controleren en dat het niet goed is geregeld met haar post in Nederland. Begin augustus 2013 heeft eiseres de acceptgiro’s van 5 juni 2013 ontvangen en is ze ook de brief van 1 juni 2013 tegengekomen. In deze laatste brief was geen termijn voor bezwaar vermeld. Daarom is eiseres ervan uit gegaan dat verweerder haar bezwaar in behandeling zal gaan nemen.
5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder vindt dat de termijnoverschrijding eiseres te verwijten valt. Uit haar bezwaar blijkt immers dat zij door haar verblijf in het buitenland er niet aan heeft gedacht om haar post regelmatig te controleren.
6.
Eiseres voert in beroep aan dat zij in het buitenland woont en werkt en daardoor haar fysieke post niet meer ontvangt. Aan het begin van haar studie heeft zij de keus gemaakt om haar post enkel digitaal te ontvangen via Mijn DUO. De digitale brief van 1 juni 2013 heeft zij ontvangen, maar daarin wordt geen termijn genoemd waarbinnen eiseres bezwaar kan maken. Er wordt enkel verwezen naar een toelichting in de bijlage die niet is toegevoegd aan de digitale brief van eiseres. Verder vindt eiseres het vreemd dat in eerste instantie haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en dat het vervolgens deels in behandeling is genomen en een deel van de schuld wordt kwijtgescholden.
7.
De rechtbank overweegt ten aanzien van haar bevoegdheid dat verweerder in het bestreden besluit voor het indienen van beroep heeft verwezen naar de rechtbank Amsterdam en dat eiseres vervolgens ook beroep bij deze rechtbank heeft ingesteld. Hoewel eiseres niet in Nederland woont en daarom ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank Den Haag bevoegd zou zijn, zal de rechtbank nu partijen dat kennelijk wensen in deze zaak toch uitspraak doen als ware zij bevoegd.
In het geval dat hoger beroep wordt ingesteld verzoekt de rechtbank deze uitspraak aan te merken als bevoegdelijk gedaan op grond van artikel 8:117 van de Awb.
8. Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres heeft gekozen voor digitale verzending van de voor haar bestemde berichten van verweerder via plaatsing op de website ‘Mijn DUO’. Evenmin is in geschil dat eiseres het primaire besluit van 1 juni 2013 via Mijn DUO heeft ontvangen. Daarmee staat eveneens vast dat het primaire besluit bekend is gemaakt op 1 juni 2013, de rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1216) over de elektronische berichtgeving door verweerder. De bezwaartermijn liep derhalve tot 14 juli 2013 en het bezwaar van eiseres van 14 augustus 2013 is buiten die termijn ingediend.
9. Eiseres voert aan dat in de digitale brief die zij heeft ontvangen geen termijn van zes weken wordt genoemd waarbinnen zij bezwaar kan aantekenen. De rechtbank begrijpt daaruit dat eiseres zich beroept op het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. De rechtbank merkt in dat verband op dat in het primaire besluit onder meer wordt aangegeven: ‘Lees de toelichting als je het niet eens bent met een beslissing’, maar dat de bezwaartermijn van zes weken niet in het primaire besluit zelf is opgenomen. Verweerder heeft uitgelegd dat bij verzending van een besluit via Mijn DUO de geadresseerde een email ontvangt met daarin de mededeling dat een bericht is toegevoegd aan Mijn DUO en waarin tevens naar de toelichting op dit bericht wordt verwezen. Vanuit deze email kan worden doorgeklikt naar de toelichting. In die toelichting staat onder meer: “Ben je het niet eens met een beslissing die DUO heeft genomen, dan kun je een bezwaarschrift indienen. Doe dit wel binnen zes weken na de datum van het bericht. Kijk op
www.duo.nlom te zien hoe je een bezwaarschrift indient.” Deze toelichting die behoort bij de email is volgens verweerder de toelichting waarop wordt gedoeld in het hierboven aangehaalde citaat uit het primaire besluit. Het is echter niet mogelijk vanuit het primaire besluit zelf door te klikken naar deze toelichting. Wel kan de informatie over het indienen van bezwaar op
www.duo.nlworden ingekeken.
10.
Nu het niet mogelijk is om vanuit het primaire besluit rechtstreeks door te klikken naar de toelichting, de mogelijkheid om binnen zes weken bezwaar te maken niet wordt genoemd in het primaire besluit zelf en het primaire besluit ook niet verwijst naar Mijn DUO voor het geval de ontvanger van het besluit het daarmee niet eens is, is de rechtbank van oordeel dat de verwijzing naar de toelichting niet is op te vatten als een deugdelijke rechtsmiddelenclausule. De rechtsmiddelenclausule is immers alleen te benaderen via de begeleidende email, terwijl de Algemene Voorwaarden die verweerder hanteert juist uitdrukkelijk vermelden dat deze email geen onderdeel van de bekendmaking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is.
11.
De vraag is echter of het ontbreken van een deugdelijke rechtsmiddelenclausule de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar maakt. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0151, waar wordt overwogen dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding indien daarop een beroep wordt gedaan en wordt gesteld dat de termijnoverschrijding het gevolg is van het ontbreken van deze rechtsmiddelverwijzing. De termijnoverschrijding zal volgens de CRvB echter in het algemeen niet verschoonbaar zijn in gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken of werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener. Van bijstand door een professionele rechtsbijstandverlener is in dit geval geen sprake. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres redelijkerwijs had moeten weten dat sprake was van een bezwaartermijn. In het primaire besluit wordt immers verwezen naar de toelichting als men het niet eens is met de beslissing. Nu eiseres het niet eens was had van haar verwacht mogen worden dat zij op zoek zou zijn gegaan naar die toelichting. In dat geval had zij door doorklikken op de begeleidende email of via Mijn DUO de termijn waarbinnen bezwaar moest worden gemaakt eenvoudig kunnen vinden. Dat eiseres kennelijk heeft nagelaten naar de toelichting te zoeken komt voor haar risico.
12.
Het bovenstaande betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft verklaard en het beroep van eiseres ongegrond is. Het is daarom slechts ten overvloede dat de rechtbank eiseres er op wijst dat volgens vaste rechtspraak een studerende op de hoogte dient te zijn van de hoofdlijnen van de Wsf 2000 (zie onder andere de uitspraak van 3 april 2009 ECLI:NL:CRVB:2009:BI0259). Artikel 2.13, waarin de 10-jaarstermijn is opgenomen, valt onder hoofdstuk 2 van de Wsf 2000 en maakt daarmee deel uit van deze hoofdlijnen. Eiseres had dan ook op de hoogte dienen te zijn van de 10-jaarstermijn. Voorts overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat verweerder - los van het bezwaar - met betrekking de ov-schuld een gunstige beslissing voor eiseres heeft genomen, niet betekent dat verweerder de beslissing ook voor het overige had moeten herzien.
13.
Er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter,
in aanwezigheid van mr. A.T. Hoogendijk, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.
de griffier de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB