ECLI:NL:RBAMS:2014:3590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
AMS 13-341
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsrecht en terugvordering uitkering na onderzoek naar transacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser ontving sinds 1 oktober 1996 een bijstandsuitkering, maar deze werd herzien over de periode van 1 maart 2001 tot en met 31 maart 2010. De herziening was gebaseerd op bevindingen van de Financial Intelligence Unit (FIU) – Nederland, die verdachte transacties had vastgesteld. Eiser werd geconfronteerd met een terugvordering van € 15.231,19, omdat verweerder meende dat eiser te veel bijstand had ontvangen.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiser betwistte de juistheid van het proces-verbaal van de FIU en stelde dat hij slachtoffer was van identiteitsfraude. De rechtbank oordeelde echter dat de bevindingen van de sociale recherche, die de onderliggende gegevens van de transacties had onderzocht, de juistheid van het proces-verbaal bevestigden. De rechtbank zag geen aanleiding om een handschriftdeskundige te benoemen, omdat de overeenkomsten tussen de handtekeningen en de ID-kaart van eiser voldoende bewijs boden voor de transacties.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten tot herziening van de bijstand en de terugvordering van de teveel ontvangen uitkering. Eiser had zijn inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van de transacties. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2014 in de zaak tussen

[naam]

wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. N. Velthorst,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder,
gemachtigde mr. J.M. Boegborn.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) herzien over de periode van 1 maart 2001 tot en met 31 maart 2010 en in dat kader de aan eiser te veel betaalde uitkering tot een bedrag van € 15.231,19 teruggevorderd.
Bij besluit van 8 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door I. van Kesteren, collega van bovengenoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Op 10 juni 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde de resultaten van het onderzoek door de rechter-commissaris naar het (aan het besluit ten grondslag liggende) proces-verbaal van de Financial Intelligence Unit (FIU) – Nederland van 2 januari 2012 af te wachten en eiser in de gelegenheid te stellen die resultaten aan de rechtbank mede te delen.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting voortgezet op 6 juni 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Eiser ontvangt vanaf 1 oktober 1996 een bijstandsuitkering, thans naar de norm van een alleenstaande met twintig procent toeslag woonkosten. In het kader van de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme (WWFT) heeft de FIU - Nederland door eiser verrichte transacties onderzocht en deze verdacht verklaard. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van 2 januari 2012. Bij dit proces-verbaal zijn overzichten gevoegd van aangeboden / gewisselde valutasoorten. Naar aanleiding van een melding van FIU – Nederland hierover heeft verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal uitkeringsfraude van 20 maart 2012 (het rapport). In het rapport wordt verwezen naar de bevindingen van de FIU – Nederland, zoals neergelegd in het proces-verbaal van 2 januari 2012.
1.2 In verband hiermee is eiser op 19 maart 2012 gehoord door een sociaal rechercheur, werkzaam bij verweerder. Tijdens dat gehoor heeft eiser onder andere verklaard dat hij inderdaad geld heeft overgemaakt naar verschillende mensen, maar dat het bedrag van in totaal € 22.811,- niet klopt. Eiser heeft onder meer verklaard dat het zou kunnen dat hij op 16 februari 2002, na het overlijden van zijn moeder, een bedrag van € 2.112,- heeft overgemaakt. Verder heeft eiser verklaard dat hij op 4 juli 2007 een bedrag van € 468,- naar zijn dochter heeft overgemaakt en op 1 februari 2008 en 11 januari 2010 een bedrag naar zijn vriendin in de Dominicaanse republiek. Ten aanzien van de andere transacties genoemd in het proces-verbaal van FIU – Nederland heeft eiser verklaard deze niet te herkennen. Op de vraag of eiser voor het verrichten van de transacties betaald kreeg, heeft hij geantwoord dat dat soms het geval was. Hij maakte dan geld over en ontving € 20,- of € 30,-. Eiser heeft voorts verklaard dat hij van de transacties geen boekhouding heeft bijgehouden.
1.3 Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstand van eiser herzien over de periode van 1 maart 2001 tot en met 31 maart 2010 en de in dat kader de te veel ontvangen bijstand tot een bedrag van € 15.231,19 bruto teruggevorderd.
2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich naar aanleiding van de conclusies in het rapport op het standpunt dat eiser over de periode van 1 maart 2001 tot en met 24 maart 2010 twaalf stortingen heeft verricht (zowel in Nederland als naar het buitenland) en vier keer geld heeft ontvangen. Eiser heeft in totaal een bedrag van € 22.811,-- overgemaakt naar verschillende mensen en een bedrag van € 6.306,-- ontvangen. Eiser heeft de stelling dat door derden gebruik zou zijn gemaakt van zijn legitimatiebewijs niet kunnen staven, aldus verweerder.
3.1
Eiser stelt dat hij het overgrote deel van de overboekingen niet heeft gedaan. Eiser vermoedt dat sprake is van misbruik van zijn persoonsgegevens en dat derden overboekingen op zijn naam hebben uitgevoerd. Daarom kan niet worden uitgegaan van de juistheid van het proces-verbaal van de FIU – Nederland van 2 januari 2012.
3.2
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) mag een bestuursorgaan in het algemeen afgaan op een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van 29 april 2014 (ECLI:NL:CRVB: 2014:1429). De rechtbank heeft de zaak aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen zijn stellingen ten aanzien van de (on)juistheid van het proces-verbaal van de FIU – Nederland van 2 januari 2012 nader te onderbouwen. In het kader van het onderzoek naar de juistheid van het proces-verbaal heeft de sociale recherche de aan de transacties ten grondslag liggende formulieren alsmede de daarbij gevoegde kopieën van legitimatiebewijzen, voor zover aanwezig, opgevraagd. Deze zijn in het op ambtsbelofte opgemaakt aanvullend proces-verbaal van 2 december 2013 beoordeeld. In het proces-verbaal van 2 december 2013 is opgenomen dat de transacties waarvan de onderliggende gegevens zijn ontvangen door eiser zijn verricht. De sociaal rechercheur neemt daarbij in aanmerking dat het nummer van de op de formulieren genoemde ID-kaart overeenkomt met de ID-kaart van eiser, dat steeds het adres van eiser op de formulieren wordt genoemd en dat de handtekening op de formulieren grote overeenkomsten vertoont met de handtekening van eiser op de door hem ingevulde inkomstenverklaringen uit die tijd.
4.1
De gemachtigde van verweerder heeft naar aanleiding van de door eiser overgelegde stukken het standpunt dat niet is gebleken dat sprake is geweest van identiteitsfraude gehandhaafd. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij de transacties niet heeft verricht en erop gewezen dat hij steeds heeft volhard in zijn standpunt hieromtrent en dat hij ook steeds het standpunt heeft ingenomen dat zijn handtekening is vervalst en dat zijn gekopieerde ID-kaart is misbruikt.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank onderstrepen de bevindingen van het onderzoek naar de juistheid van het proces-verbaal van FIU – Nederland hetgeen in dat proces-verbaal is opgenomen. Het onderzoek geeft dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal. De enkele omstandigheid dat eiser steeds in zijn standpunt heeft volhard, zonder aan de hand van objectieve gegevens te onderbouwen waarom aan de juistheid van het proces-verbaal moet worden getwijfeld, levert naar het oordeel van de rechtbank evenmin voldoende grond op om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Verweerder kon daarom bij zijn besluitvorming uitgaan van dit proces-verbaal. Om die reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de door eiser gevraagde handschriftdeskundige te benoemen.
5
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op basis van het rapport, waaraan het proces-verbaal van FIU – Nederland van 2 januari 2012 ten grondslag ligt, terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser de transacties heeft verricht. Gelet op het aantal transacties en de daarmee gemoeide bedragen is de rechtbank voorts van oordeel dat sprake is van op geld waardeerbare arbeid. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 24 februari 2009 van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2009:BH4364). Eiser heeft van de transacties geen melding gemaakt en daarom de inlichtingenplicht geschonden. Omdat eiser geen boekhouding heeft bijgehouden van de transacties, kan het recht op bijstand over de maanden waarin deze zijn verricht niet worden vastgesteld. Verweerder was daarom bevoegd het recht op bijstand te herzien. Verweerder heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en kon dan ook overgaan tot terugvordering van de teveel genoten uitkering. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB