ECLI:NL:RBAMS:2014:363

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
13/737908-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Groot-Brittannië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 januari 2014 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de justitiële autoriteiten in Groot-Brittannië op basis van twee Europese Aanhoudingsbevelen (EAB's). De rechtbank heeft EAB 1 goedgekeurd, waarbij de overlevering wordt toegestaan, terwijl EAB 2 niet ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, en is behandeld op een openbare zitting op 30 december 2013. De opgeëiste persoon, geboren in Groot-Brittannië en momenteel gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van betrokkenheid bij de import van cannabis en andere strafbare feiten, zoals vermeld in de EAB's.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Britse nationaliteit heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat het EAB niet voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het eerste EAB, aangevuld met informatie uit het tweede EAB, voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en heeft het verzoek tot aanhouding van de verdediging afgewezen.

De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De beslissing om de overlevering toe te staan is genomen in overeenstemming met de relevante wetsbepalingen, en de rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Groot-Brittannië goedgekeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/737908-13
RK nummer: 13/7093
Datum uitspraak: 13 januari 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 oktober 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 september 2013 door the District Judge, Teesside Magistrates’ Court, Groot Brittannië, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Groot Brittannië, op [1971],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 december 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel d.d. 6 september 2013, uitgevaardigd door the Teesside Magistrates’ Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar Brits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren.
Zij heeft aangevoerd dat voor zover de overlevering betrekking heeft op overtreding van de Britse Douanewet het EAB niet voldoet aan de vereisten van artikel 7, eerste lid, a, 1e OLW, gelet op het in Nederland gestelde strafmaximum bij een dergelijke overtreding.
Niet duidelijk is waar de feiten zich hebben afgespeeld en in welke periode.
Dat er op 24 oktober 2013 een tweede EAB is uitgevaardigd lost deze onduidelijkheid niet op, nu een onderlinge verwijzing ontbreekt. Niet duidelijk is of het tweede EAB als aanvulling moet worden beschouwd, als een zelfstandig EAB of dat het in de plaats van het eerste EAB wordt gesteld.
Vermeden moet worden dat de opgeëiste persoon twee keer wordt overgeleverd voor dezelfde verdenking.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding opdat nadere informatie over deze punten kan worden ingewonnen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt het volgende vast.
In het onderhavig EAB (EAB I) wordt onder e) omschreven waarvoor
de medeverdachtevan de opgeëiste persoon, [medeverdachte], wordt vervolgd, namelijk dat hij – [medeverdachte] – als hoofd van een criminele groep die in Teesside is gevestigd en vertakt is naar het continent van Europa, betrokken is bij 1) ‘a conspiracy to supply a controlled drug of class B’ (amphetamine), 2) ‘a conspiracy to supply a controlled drug of class B’(cannabis) en 3) ‘a conspiracy to possess criminal property’ (£ 34.000,-). Onder ‘description’ wordt vervolgens beschreven op grond waarvan de veronderstelde (criminele) samenwerking tussen [medeverdachte] en de opgeëiste persoon is gebleken.
Het feit waarop het verzoek tot overlevering betrekking heeft, zo blijkt uit het EAB, betreft de verdenking dat de opgeëiste persoon betrokken is bij de import van een hoeveelheid cannabis (38,83 kilogram) die in de avonduren van 11 oktober 2012 door ambtenaren van de douane in Dover in een vrachtwagen werd aangetroffen en in beslag werd genomen.
Op 24 oktober 2013 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit opnieuw een EAB uitgevaardigd (EAB II). Aan dit EAB ligt een nieuw arrestatiebevel ten grondslag, gedateerd 24 oktober 2013, eveneens afgegeven door de Teesside Magistrates’ Court. Dit EAB heeft betrekking op dezelfde verdenking (betrokkenheid bij de invoer van de partij cannabis die op 11 oktober 2012 is gevonden).
De rechtbank is van oordeel dat dit tweede EAB aanvullende informatie bevat die de vragen die het eerste EAB kan oproepen, beantwoordt. Op grond van deze aanvullende informatie stelt de rechtbank vast dat de periode waarover zich de verdenking uitstrekt, loopt van 22 april 2012 tot en met 12 oktober 2012, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de in het EAB II genoemde datum 12 oktober 201
3als een verschrijving moet worden gezien en zij vindt hiervoor bevestiging in de e-mail d.d. 18 december 2012 afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het EAB I, aangevuld met de informatie die in EAB II wordt verstrekt, voldoet dan ook aan de vereisten van artikel 2, tweede lid, onder e OLW.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid het lijstfeit kunnen aankruisen.
Om te bepalen of een verzochte overlevering kan worden toegestaan, beoordeelt de rechtbank onder meer de omschrijving van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht. De in een EAB vermelde kwalificaties naar buitenlands recht zijn daarbij niet relevant. Het is dan ook ten overvloede dat de rechtbank opmerkt dat in EAB II verwezen wordt naar de ‘Misuse of Drugs Act 1971’ en niet langer naar de ‘Customs and Excise Management Act’.
De rechtbank ziet geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en wijst daarom het – subsidiair gedane – verzoek tot aanhouding af.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Groot Brittannië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Overige verweren

De vrees van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon twee keer zal worden overgeleverd voor dezelfde verdenking kan worden weggenomen, gelet op de beslissing die de rechtbank neemt ten aanzien van EAB II.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the District Judge, Teesside Magistrates’ Court, Groot Brittannië, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. P. Rodenburg en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.