Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt het volgende vast.
In het onderhavig EAB (EAB I) wordt onder e) omschreven waarvoor
de medeverdachtevan de opgeëiste persoon, [medeverdachte], wordt vervolgd, namelijk dat hij – [medeverdachte] – als hoofd van een criminele groep die in Teesside is gevestigd en vertakt is naar het continent van Europa, betrokken is bij 1) ‘a conspiracy to supply a controlled drug of class B’ (amphetamine), 2) ‘a conspiracy to supply a controlled drug of class B’(cannabis) en 3) ‘a conspiracy to possess criminal property’ (£ 34.000,-). Onder ‘description’ wordt vervolgens beschreven op grond waarvan de veronderstelde (criminele) samenwerking tussen [medeverdachte] en de opgeëiste persoon is gebleken.
Het feit waarop het verzoek tot overlevering betrekking heeft, zo blijkt uit het EAB, betreft de verdenking dat de opgeëiste persoon betrokken is bij de import van een hoeveelheid cannabis (38,83 kilogram) die in de avonduren van 11 oktober 2012 door ambtenaren van de douane in Dover in een vrachtwagen werd aangetroffen en in beslag werd genomen.
Op 24 oktober 2013 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit opnieuw een EAB uitgevaardigd (EAB II). Aan dit EAB ligt een nieuw arrestatiebevel ten grondslag, gedateerd 24 oktober 2013, eveneens afgegeven door de Teesside Magistrates’ Court. Dit EAB heeft betrekking op dezelfde verdenking (betrokkenheid bij de invoer van de partij cannabis die op 11 oktober 2012 is gevonden).
De rechtbank is van oordeel dat dit tweede EAB aanvullende informatie bevat die de vragen die het eerste EAB kan oproepen, beantwoordt. Op grond van deze aanvullende informatie stelt de rechtbank vast dat de periode waarover zich de verdenking uitstrekt, loopt van 22 april 2012 tot en met 12 oktober 2012, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de in het EAB II genoemde datum 12 oktober 201
3als een verschrijving moet worden gezien en zij vindt hiervoor bevestiging in de e-mail d.d. 18 december 2012 afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het EAB I, aangevuld met de informatie die in EAB II wordt verstrekt, voldoet dan ook aan de vereisten van artikel 2, tweede lid, onder e OLW.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid het lijstfeit kunnen aankruisen.
Om te bepalen of een verzochte overlevering kan worden toegestaan, beoordeelt de rechtbank onder meer de omschrijving van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht. De in een EAB vermelde kwalificaties naar buitenlands recht zijn daarbij niet relevant. Het is dan ook ten overvloede dat de rechtbank opmerkt dat in EAB II verwezen wordt naar de ‘Misuse of Drugs Act 1971’ en niet langer naar de ‘Customs and Excise Management Act’.
De rechtbank ziet geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en wijst daarom het – subsidiair gedane – verzoek tot aanhouding af.