Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Procureur de la République près du Tribunal de Grande Instance de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Arrestatiebevel uitgevaardigd door de rechter-commissaris aan de Arrondissementsrechtbank te Lille op 26 maart 2014 (referentie: RC-nummer 4/12/50) betreffende feitenI, II en III.
feit Iwaarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit “witwassen door een criminele organisatie” heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
: feit II)en “het niet aangeven overdracht van geldbedragen, effecten of waardepapieren van tenminste 10000 euro, uitgevoerd naar of afkomstig van een andere Staat, zonder tussenkomst van een hiertoe bevoegde instelling om banktransacties uit te voeren” (hierna:
feit III)niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
feit IIwaarvoor de overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Frankrijk als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
feit IIIdient te worden geweigerd nu op de overtreding van dit feit in Frankrijk als maximumstraf slechts een geldboete en geen vrijheidsbenemende straf is gesteld.
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
het onderzoek is in Frankrijk gestart;
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsartikelen
8.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la République près du Tribunal de Grande Instance de Lille(Frankrijk) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB
onder E.1 en onder E.II omschreven feiten I en IIwaarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het onder
E.2. omschreven feit III, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.