Op 9 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf, een voorlopige voorziening vroegen in het kader van hun aanvragen om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De verzoekers hadden op 2 mei 2014 aanvragen ingediend voor opvang, omdat de opvang in de Vluchthaven per 31 mei 2014 zou eindigen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld en vastgesteld dat de verzoekers op dat moment nog niet in een acute situatie verkeerden, aangezien de opvang pas later zou eindigen. Hierdoor was er geen aanleiding om verweerder in gebreke te stellen voor het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen.
De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de verzoeken om plaatsing op de lijst van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) niet als aanvragen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden worden aangemerkt. Dit betekende dat de beslistermijnen die gelden op grond van de Awb niet van toepassing waren op deze verzoeken. Gezien deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter de beroepen van verzoekers tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen de beslissing in de hoofdzaken kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.