ECLI:NL:RBAMS:2014:453

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
13/708082-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van Hongaarse vrouwen in Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man en zijn 27-jarige vrouwelijke partner uit Hongarije, die zijn veroordeeld voor mensenhandel en witwassen. De rechtbank oordeelde dat het stel meerdere vrouwen heeft gedwongen tot prostitutie en daar financieel voordeel uit heeft getrokken. De rechtbank achtte niet bewezen dat er geweld is gebruikt, maar constateerde wel dat het stel misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen. De man is vrijgesproken van uitbuiting van zijn partner, maar is wel veroordeeld voor ontucht met een 15-jarig meisje. De rechtbank heeft de verdachten gevangenisstraffen opgelegd van vijf en vier jaar. De zaak kwam aan het licht na aangiften van slachtoffers die onder druk stonden en hun verdiensten moesten afstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten een netwerk hadden opgezet om vrouwen uit Hongarije naar Nederland te halen en hen in de prostitutie te laten werken, waarbij zij hen onder druk zetten en dreigementen uitten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren, ondanks de druk waaronder zij verkeerden. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de uitbuiting als substantieel beoordeeld en heeft hen veroordeeld tot gevangenisstraffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/708082-12 (Promis)
Datum uitspraak: 9 januari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [1986] ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [GBA adres] ,
vestigingsadres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2013 en 11 en 13 december 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.F. de Boer en van wat verdachte en haar raadsman mr. C.J. Nierop naar voren hebben gebracht.
De zaak van verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen [medeverdachte] (parketnummer 708083-12).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat zij zich op tijdstippen in de periode van
1 januari 2008 tot en met 15 juli 2012 tezamen met anderen heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel jegens:
  • [slachtoffer/getuige 1] ;
  • [slachtoffer/getuige 2] ;
  • [slachtoffer/getuige 3] ;
  • [slachtoffer/getuige 4] ; en/of
  • een of meer andere vrouwen.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van verdiensten uit de door de onder het eerste verwijt genoemde vrouwen verrichte prostitutiewerkzaamheden.
Onder feit 3 wordt verdachte tegengeworpen dat zij zich in de periode van 15 juni 2012 tot en met 15 juli 2012 tezamen met anderen heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel jegens de minderjarige [slachtoffer 5] (geboren [1997] ).
De volledige – op de terechtzitting van 17 september 2013 gewijzigde – tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht (bijlage I) en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard voor zover deze ziet op de onder feit 1 opgenomen zinsnede ‘een of meer andere vrouwen’. De tenlastelegging voldoet ten aanzien van dat onderdeel niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), aldus de officier van justitie en de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De enkele vermelding dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van “een of meer andere vrouwen”, zonder opgave op welke specifieke vrouwen de tenlastelegging doelt en zonder een nadere omschrijving van de feitelijke handelingen die verdachte met betrekking tot die vrouwen zou hebben verricht, voldoet niet aan de eisen van artikel 261 Sv. Vanwege het grote aantal handelingen, gedragingen en vrouwen die voorkomen in het dossier heeft de rechtbank de inhoud van de tenlastelegging op dit onderdeel niet kunnen vaststellen.
Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank de dagvaarding partieel nietig, namelijk voor zover deze ziet op de onder 1 opgenomen zinsnede ‘een of meer andere vrouwen’.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is voor het overige geldig. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en dat de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Verweren strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 1]
4.1.
Bewijsuitsluiting van de verklaring van [slachtoffer/getuige 3]
4.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer/getuige 3] onvoldoende betrouwbaar is. Zij heeft deze verklaring afgelegd om de politie ter wille te zijn en in aanmerking te komen voor de B9-regeling. De verdediging baseert dat standpunt op de inhoud van de uitwerking van het verhoor van [slachtoffer/getuige 3] op 3 juli 2012, ingebracht door de verdediging in de zaak tegen de medeverdachte.
4.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betwist dat de politie op ongeoorloofde wijze druk heeft uitgeoefend op aangeefster [slachtoffer/getuige 3] . Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verbalisant 1] aangeefster [slachtoffer/getuige 3] onder druk heeft gezet en heeft gestuurd. De politie is op verantwoorde en behoedzame wijze omgegaan met de positie van [slachtoffer/getuige 3] als mogelijk slachtoffer van mensenhandel.
4.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het mutatierapport van 28 maart 2013 blijkt dat [slachtoffer/getuige 3] zich op 29 mei 2012 heeft gemeld bij de politie, omdat zij zich zorgen maakte over de veiligheid van haar kind met wie zij op dat moment in een opvanghuis van een hulpverleningsorganisatie verbleef waar [medewerker hulpverleningsorganisatie 1] werkzaam was. [slachtoffer/getuige 3] verklaart tijdens dit gesprek uit zichzelf dat zij prostituee is geweest. Op de vraag van de verbalisant of dat vrijwillig was antwoordt zij met aarzeling dat zij wel helpers had en dat haar financiële situatie in Hongarije haar had gedwongen, maar dat ze haar verleden achter zich wil laten. Later verklaart ze ook dat ze nooit gedwongen de prostitutie is ingegaan. Het gesprek ziet grotendeels op de vrees van [slachtoffer/getuige 3] voor de veiligheid van haar kind en de hulpverleningsorganisatie waar het kind verblijft.
Op 20 juni 2012 heeft [slachtoffer/getuige 1] aangifte gedaan van mensenhandel tegen verdachte en haar medeverdachte. In de aangifte spreekt zij over ene [slachtoffer/getuige 3] , die ook achter het raam werkte voor medeverdachte. [slachtoffer/getuige 3] is, volgens [slachtoffer/getuige 1] in de aangifte, op dat moment bij [medewerker hulpverleningsorganisatie 1] omdat zij zwanger werd. [medewerker hulpverleningsorganisatie 1] heeft een kantoor in de [buurt] waar ‘ [X] ’ op staat. Hij wil meisjes uit de prostitutie halen. [slachtoffer/getuige 1] vertelt ook dat [slachtoffer/getuige 3] wellicht aangifte wil doen, maar dat zij van [medewerker hulpverleningsorganisatie 1] niet met de politie mag praten.
Vervolgens horen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [slachtoffer/getuige 3] op 3 juli 2012 in het bijzijn van de contactpersoon [medewerker hulpverleningsorganisatie 2] , werkneemster van de hulpverleningsorganisatie waar [slachtoffer/getuige 3] en haar kind verblijven op dat moment.
Op vragen van de verbalisanten bevestigt [slachtoffer/getuige 3] dat zij als prostituee op de Wallen in Amsterdam heeft gewerkt en dat zij alleen naar Nederland is gekomen. Zij vertelt ook dat zij niet alleen heeft gewoond en dat zij hulp had van een echtpaar waarvan ze de namen niet wil noemen, omdat ze het echtpaar geen kwaad wil doen.
Het proces-verbaal vermeldt dat, even later, om 10.25 uur [medewerker hulpverleningsorganisatie 2] de ruimte heeft verlaten in verband met de privacy. Het proces-verbaal vermeldt verder dat het navolgende gesprek zeer privé was en in de Hongaarse taal gevoerd is om de privacy te waarborgen (het informele gesprek).
De rechtbank leest in de uitwerking van dit informele gesprek het volgende.
Bij aanvang van het informele gesprek zegt [slachtoffer/getuige 3] allereerst: “Als ik het weer ga vertellen over die week, dan ben ik hier niet veilig.” En “Die was het die mijn kind uit mijn hand heeft gepakt. Ik verdraag het maar omdat ik niets anders heb.”
[verbalisant 1] vertelt haar vervolgens dat hij haar in het Hongaars spreekt, zodat ‘ze’ hen niet kunnen afluisteren omdat ze volgens hem in een soort sekte terecht is gekomen. De verbalisant laat haar weten dat de politie een andere organisatie weet, waar ze veilig samen kan zijn met haar kind, niet hoeft te bidden en haar niet wordt verteld hoe ze met haar kind moet omgaan. Hij geeft aan dat als ze tegen de politie zegt dat ze naar een andere plek wil, de politie dat voor haar regelt. Verbalisant zegt dat ze die andere mogelijkheid ook heeft als ze geen aangifte doet.
Daarna begint verbalisant over het echtpaar. [slachtoffer/getuige 3] vraagt of hij met het echtpaar [medeverdachte] en [verdachte] bedoelt. Verbalisant zegt dat er een meisje aangifte tegen het echtpaar heeft gedaan van mensenhandel. [slachtoffer/getuige 3] geeft aan dat haar geld niet werd afgepakt en dat [medeverdachte] en zij samen de woning en het eten betaalden.
Verbalisant zegt dat als ze geen aangifte doet, hij daar niets voor kan doen en haar geen papier zal laten tekenen, maar dat het voor de politie ook belangrijk is dat zij heeft toegegeven dat ze de helft heeft afgegeven. Hij verzekert haar dat zijn collega niet dicteert en dat ze Hongaars spreken, zodat niemand het hoort.
[slachtoffer/getuige 3] vertelt vervolgens over [slachtoffer/getuige 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 1]) en zegt dat zij door [naam 2] is uitgebuit en niet door [medeverdachte] .
De verbalisant begint dan opnieuw over de andere opvangmogelijkheid. De tolk legt [slachtoffer/getuige 3] uit dat als wordt vermoed dat iemand het slachtoffer is van mensenhandel er een veilige plek voor die persoon wordt gezocht. De verbalisant legt uit dat [slachtoffer/getuige 3] niet met de politie hoeft te praten, maar dat ze als ze een verklaring aflegt en die ondertekent daarna drie maanden de tijd krijgt om na te denken of ze aangifte wil doen of niet. Als ze na die drie maanden geen aangifte wil doen, maar wel een verklaring aflegt dan krijgt ze ook ‘B9 hulp’. Of [slachtoffer/getuige 3] aangifte doet of niet, maakt geen verschil voor de vraag of de politie haar helpt of niet, aldus verbalisant.
Het verhoor wordt vervolgens voortgezet. [slachtoffer/getuige 3] verklaart dan dat het echtpaar [verdachte] en [medeverdachte] heet, dat [verdachte] in de prostitutie werkt in Den Haag, dat [medeverdachte] drinkt en dat hij tegen vrienden in Hongarije heeft gezegd “Kom naar Nederland, we gaan hier pooier worden”. Op vragen van de verbalisanten verklaart [slachtoffer/getuige 3] dat [slachtoffer/getuige 1] haar geld moest afstaan aan verdachte en medeverdachte en door hen onder psychische druk werd gezet. Daarna verklaart zij dat zij zelf de helft van haar geld afstond aan verdachte, dat zij daarnaast ook een deel van de huur van de woning betaalde en dat zij aangifte tegen medeverdachte wil doen.
Slotsom
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het eerste contact van [slachtoffer/getuige 3] met de politie tot stand is gekomen op 29 mei 2012 op initiatief van [slachtoffer/getuige 3] . Blijkens de mutatie van die melding is [slachtoffer/getuige 3] op 29 mei 2012 uit zichzelf over haar verleden als prostituee begonnen, heeft zij naar ‘helpers’ verwezen en heeft zij verklaard dat zij gedwongen was door haar financiële situatie. De rechtbank wijst erop dat deze verklaring het vermoeden doet rijzen dat er sprake is van handelingen en dwangmiddelen in de zin van artikel 273f Sr. De verdediging heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat deze verklaring niet in vrijheid is afgelegd. Ongeveer drie weken later heeft [slachtoffer/getuige 1] aangifte gedaan van mensenhandel tegen verdachte en haar medeverdachte. De melding van [slachtoffer/getuige 3] van 29 mei 2012 in combinatie met de aangifte van [slachtoffer/getuige 1] gaf de politie, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer/getuige 3] de [slachtoffer/getuige 3] is over wie [slachtoffer/getuige 1] in haar aangifte heeft verklaard. Dat [slachtoffer/getuige 1] daarbij tevens aangaf dat deze [slachtoffer/getuige 3] wellicht ook aangifte wilde doen, gaf de politie voldoende aanleiding om [slachtoffer/getuige 3] op te zoeken op 3 juli 2012. Gelet op de inhoud van de aangifte van [slachtoffer/getuige 1] wekt het geenszins verbazing dat de verbalisanten [slachtoffer/getuige 3] bij aanvang van dat verhoor meedelen dat haar naam wordt genoemd in het onderzoek als mogelijk slachtoffer van mensenhandel en dat zij hebben begrepen dat zij aangifte wil doen.
[slachtoffer/getuige 3] verklaart op 3 juli 2012 voor het informele gesprek dat zij als prostituee in Nederland is gaan werken, dat zij hulp heeft gehad van een echtpaar en dat zij niet alleen heeft gewoond. De verdediging heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat deze verklaring niet in vrijheid is afgelegd.
De melding van [slachtoffer/getuige 3] op 29 mei 2012 omtrent de werkwijze van de hupverleningsorganisatie waar zij op dat moment met haar kind verbleef en het feit dat een medewerkster van die organisatie bij het verhoor van 3 juli 2012 aanwezig was, waren naar het oordeel van de rechtbank, voor de verbalisant voldoende aanleiding om het verhoor van
3 juli 2012 te onderbreken voor een informeel gesprek met [slachtoffer/getuige 3] in het Hongaars. Uit de aanvang van het informele gesprek blijkt ook dat [slachtoffer/getuige 3] zich niet veilig voelde om te verklaren. Tevens laat de verbalisant haar weten dat hij dat informele gesprek met haar voert om te voorkomen dat medewerkers van die organisatie horen wat zij zegt.
Hoewel de verbalisant in het informele gesprek ook met [slachtoffer/getuige 3] spreekt over haar eventuele geschiedenis met verdachte en medeverdachte en haar wetenschap omtrent de juistheid van de verklaring van [slachtoffer/getuige 1] , behelst het gesprek voornamelijk het aanbod van de verbalisant om voor [slachtoffer/getuige 3] en haar kind andere opvang te regelen. Dat deze onderwerpen in het informele gesprek enigszins verweven besproken worden, betekent nog niet dat verbalisant [slachtoffer/getuige 3] op onaanvaardbare wijze heeft gestuurd, beïnvloed of onder druk gezet om belastend te verklaren omtrent verdachte en de medeverdachte. De rechtbank leidt uit de weergave van het informele gesprek af dat de verbalisant herhaaldelijk heeft benadrukt dat [slachtoffer/getuige 3] geen aangifte hoeft te doen om hulp te krijgen. Dat hij daarbij wel heeft aangegeven wat de voorwaarden voor zogenaamde ‘B9-hulp’ zijn, betekent nog niet dat [slachtoffer/getuige 3] haar verklaringen niet in vrijheid heeft afgelegd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat [slachtoffer/getuige 3] in het informele gesprek uit zichzelf vraagt of de verbalisant met ‘het echtpaar’ verdachte en haar medeverdachte bedoelt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer/getuige 3] kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
4.2.
Tunnelvisie: bewijsuitsluiting verklaringen [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 3]
4.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting van 13 december 2013 aangesloten bij het verweer van de raadsvrouw van de medeverdachte. Volgens de raadsvrouw van de medeverdachte heeft het desbetreffende opsporingsteam van de politie eenzijdig onderzoek verricht. Het onderzoek is uitsluitend gericht geweest op het vinden van mogelijk bewijs dat verdachte en de medeverdachte verantwoordelijk zijn voor uitbuiting en mensenhandel. [slachtoffer/getuige 1] heeft bij gelegenheid van haar eerste gesprek met de politie op 30 mei 2012 verklaard dat zij heeft gewerkt voor een pooier genaamd [naam 1] en dat de naam van haar pooier [naam 2] is. [slachtoffer/getuige 1] heeft toen ook verklaard dat zij ‘de meisjes wil helpen vluchten’, dat zij ‘ wraak wil nemen op de pooiers’, dat zij niet voor verdachte en medeverdachte heeft gewerkt. Het strafrechtelijk onderzoek heeft zich vervolgens uitsluitend gericht op verdachte en medeverdachte. De politie heeft verzuimd nader onderzoek te verrichten naar [naam 2] en/of andere pooiers over wie [slachtoffer/getuige 1] heeft verklaard. Alle andere prostituees, die over [slachtoffer/getuige 1] hebben verklaard, hebben gezegd dat [slachtoffer/getuige 1] nooit voor [medeverdachte] heeft gewerkt, maar voor ene [naam 2] werkte. De politie heeft hieraan geen enkele aandacht besteed, aldus steeds de raadsvrouw van de medeverdachte. De raadsvrouw heeft in dit licht in het bijzonder gewezen op het informele gesprek tijdens het verhoor van [slachtoffer/getuige 3] op 3 juli 2012 waarin de verbalisant ongeoorloofde druk op [slachtoffer/getuige 3] heeft uitgeoefend. Hieruit blijkt dat het handelen van politie en het Openbaar Ministerie zodanig vooringenomen is geweest dat verdachte ten aanzien van aangeefster [slachtoffer/getuige 1] geen eerlijk proces heeft gehad in de zin van de artikelen 359a Sv en 6 EVRM. Dit verzuim dient te resulteren in de bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] en de belastende verklaring van [slachtoffer/getuige 3] , aldus de raadsvrouw van de medeverdachte.
4.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betwist dat sprake is geweest van een tunnelvisie bij het desbetreffende onderzoeksteam van de politie. Het onderzoek is aangevangen naar aanleiding van de aangifte door [slachtoffer/getuige 1] , waarna snel – als gevolg van de komst van de minderjarige [slachtoffer 5] naar de woning van medeverdachte – moest worden gehandeld. Idealiter wordt naar iedere potentiële verdachte nader onderzoek verricht, maar de praktijk gebiedt het maken van keuzes. Dit laat onverlet dat verdachte en medeverdachte terecht onderwerp zijn geweest van het onderhavige strafrechtelijke onderzoek. Hetgeen [slachtoffer/getuige 1] met betrekking tot verdachte en medeverdachte heeft verklaard, is namelijk gedurende het lopende onderzoek op belangrijke onderdelen bevestigd door overige bewijsmiddelen.
4.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het onderzoek tegen verdachte en medeverdachte is gestart naar aanleiding van de belastende verklaring van [slachtoffer/getuige 1] . Vervolgens zijn verschillende prostituees gehoord. De rechtbank wijst er op dat, anders dan de verdediging stelt, niet alle gehoorde prostituees bestrijden dat [slachtoffer/getuige 1] voor medeverdachte heeft gewerkt. [slachtoffer/getuige 3] verklaart dat [slachtoffer/getuige 1] haar geld moest afgeven aan medeverdachte. [slachtoffer/getuige 4] verklaart dat [naam 2] de helft van het geld dat hij kreeg van [slachtoffer/getuige 1] aan medeverdachte gaf. Daarbij komt dat [slachtoffer/getuige 2] heeft verklaard dat medeverdachte [slachtoffer/getuige 1] heeft geholpen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de politie niet zonder aanleiding onderzoek heeft gedaan naar de rol van medeverdachte.
De rechtbank wijst er verder op dat indien uit onderzoek zou blijken dat [naam 2] [slachtoffer/getuige 1] heeft uitgebuit dit uitbuiting van [slachtoffer/getuige 1] door verdachte en medeverdachte niet uitsluit. Het dossier bevat immers aanwijzingen voor een samenwerking tussen [naam 2] en medeverdachte. Dat wil dus zeggen dat ook indien nader onderzoek naar [naam 2] had opgeleverd dat hij [slachtoffer/getuige 1] heeft uitgebuit, dit nadere onderzoek niet zonder meer ontlastend zou zijn geweest voor verdachte en medeverdachte. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen aanleiding is om de verklaringen van [slachtoffer/getuige 3] uit te sluiten van het bewijs.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat bij het onderzoek door politie en het Openbaar Ministerie sprake was van een tunnelvisie die heeft geleid tot ongefundeerde verdenkingen jegens verdachte en medeverdachte. Er is geen sprake van een schending van artikel 359a Sv of artikel 6 EVRM.
4.3.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de tapgesprekken
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet blijkt dat de zich in het dossier bevindende tapgesprekken zijn vertaald door een beëdigd tolk, zoals artikel 28 van de Wet tolken en vertalers voorschrijft. Gelet op de inhoud van haar verklaring ter terechtzitting, betwist verdachte de inhoud van deze tapgesprekken. Het voorgaande levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv waardoor verdachte in haar belangen is geschaad. De raadsman heeft primair bepleit dat dit vormverzuim moet resulteren in de bewijsuitsluiting van de genoemde tapgesprekken. Subsidiair dient dit verzuim te leiden tot strafvermindering, aldus de raadsman.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. Verdachte heeft weliswaar de inhoud, maar niet de juistheid van de vertaling van deze tapgesprekken, betwist. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, wat er ook zij van het verweer van de raadsman, verdachte door het eventuele vormverzuim niet in haar belangen is geschaad, zodat het verweer van de raadsman reeds op deze grond wordt verworpen. De rechtbank acht deze tapgesprekken dan ook bruikbaar voor het bewijs.
4.4.
Onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1]
4.4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting van 13 december 2013 aangesloten bij het verweer van raadsvrouw van de medeverdachte. Volgens de raadsvrouw van de medeverdachte moeten de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] worden uitgesloten van het bewijs omdat deze gelet op de inhoud onvoldoende betrouwbaar moeten worden geacht. [slachtoffer/getuige 1] heeft op essentiële onderdelen en hoofdlijnen innerlijk tegenstrijdig, inconsistent en aantoonbaar onjuist verklaard. De raadsvrouw van de medeverdachte heeft aan het voorgaande de conclusie verbonden dat verdachte moet worden vrijgesproken van mensenhandel en uitbuiting jegens [slachtoffer/getuige 1] .
4.4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onderkend dat de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] tegenstrijdigheden bevatten, in het bijzonder ten aanzien van de periode waarin zij door verdachte en medeverdachte zou zijn uitgebuit. De verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] moeten daarom uiterst kritisch worden benaderd. Geheel onbruikbaar acht de officier van justitie deze verklaringen evenwel niet. Ondanks voornoemde inconsistenties, vinden belangrijke delen van de aangifte en andere verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] in sterke mate steun in de verklaringen van andere getuigen en de verklaring van verdachte. Bovendien blijkt hetgeen [slachtoffer/getuige 1] heeft verklaard ten aanzien van de overige slachtoffers, op belangrijke punten juist te zijn.
4.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert met de raadsman en de officier van justitie dat [slachtoffer/getuige 1] wisselend en niet consistent heeft verklaard over een aantal gebeurtenissen, zoals de omstandigheden waaronder zij naar Nederland is gekomen en de vraag door wie, waar en op welke wijze zij zou zijn mishandeld. De rechtbank begrijpt de geconstateerde inconsistenties voor een deel in het licht van wat is gebleken over de persoon en de achtergrond van [slachtoffer/getuige 1] , waaronder haar penibele leefsituatie in Hongarije, haar komst naar Nederland en de omstandigheden waaronder zij in Nederland – de Nederlandse taal niet machtig, zonder sociaal netwerk – prostitutiewerkzaamheden is gaan verrichten. Delen van de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] , dat zij (ook) voor medeverdachte heeft gewerkt, worden op belangrijke punten ondersteund door de verklaringen van getuigen, zoals hierna weergegeven. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op die onderdelen aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] te twijfelen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om haar verklaringen volledig ter zijde te schuiven, maar merkt daarbij op dat de geconstateerde inconsistenties, meer dan gebruikelijk, nopen tot grote behoedzaamheid, in de zin dat de rechtbank substantiële eisen zal stellen aan het voor een bewezenverklaring noodzakelijke steunbewijs. Onderdelen van de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] zullen dan ook alleen voor het bewijs worden gebruikt daar waar voldoende ondersteuning is in andere bewijsmiddelen voor die onderdelen.

5.Inleiding

De rechtbank leidt uit het dossier en uit wat ter zitting is verklaard het volgende af.
In 2008 is verdachte met haar partner, [medeverdachte] , vanuit Hongarije naar Nederland gekomen. Zij hebben afgesproken dat verdachte de kost zou verdienen door te werken als prostituee en dat medeverdachte het huishouden zou verzorgen. In de jaren die volgen zijn er een aantal vrouwen afkomstig uit Hongarije naar Nederland gekomen, die vervolgens in de prostitutie in Amsterdam en Den Haag zijn gaan werken. In sommige gevallen was er voorafgaand aan de komst naar Nederland contact tussen verdachte en medeverdachte enerzijds en de betreffende vrouw anderzijds. Verdachte en haar medeverdachte hebben hen onderdak verschaft en in sommige gevallen een peeskamer geregeld. Zij hebben een contactpersoon, [contactpersoon 1] , ingeschakeld bij het regelen van een inschrijfadres en sofinummers. Deze vrouwen hebben geld afkomstig uit hun prostitutiewerkzaamheden afgedragen aan medeverdachte rechtstreeks en via een zekere [naam 2] . Ook hebben verdachte en haar medeverdachte een bijdrage aan de huur van hen verlangd. Onder andere verdachte heeft geld naar Hongarije overgemaakt. In de zomer van 2012 is de minderjarige [slachtoffer 5] met medeverdachte naar Nederland gekomen. Zij heeft ook bij verdachte en medeverdachte ingewoond. In juli 2012 zijn verdachte en [medeverdachte] door de politie aangehouden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte en [medeverdachte] zich bij het hiervoor geschetste verloop van de gebeurtenissen schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel en witwassen.

6.Waardering van het bewijs ten aanzien van feit 1

6.1.
Algemene overweging mbt de beoordeling van verklaringen in mensenhandelzaken
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. Met name in mensenhandelzaken is behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan onder druk staan vanwege wraakgevoelens, het belang dat het slachtoffer heeft bij het verkrijgen van een B9-vergunning of het vooruitzicht op andere voorzieningen als onderdak en hulp bij de opvang van eventuele kinderen. Ook kan de betrouwbaarheid van ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers negatief beïnvloed worden door angst, gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
6.2.
Ten aanzien van [slachtoffer/getuige 1]
6.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 1] (subleden 1, 3, 4, 6 en 9).
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte en [medeverdachte] [slachtoffer/getuige 1] hebben gekocht en naar Nederland hebben laten brengen om in de prostitutie te komen werken. Verder hebben zij [slachtoffer/getuige 1] gehuisvest, een prostitutiekamer voor haar geregeld en betaald, haar onder druk gezet, gedreigd haar kinderen te ontvoeren of te vermoorden, haar meermaals in het gezicht geslagen, haar meermaals gecontroleerd, terwijl zij in de prostitutie aan het werk was, haar verdiensten afgepakt en haar werktijden bepaald.
6.2.2.
Het standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman bevat het dossier onvoldoende bewijs dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel en uitbuiting jegens [slachtoffer/getuige 1] . Hiertoe heeft hij allereerst naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld gedurende welke periode [slachtoffer/getuige 1] voor verdachte zou hebben gewerkt, gelet op de steeds wisselende verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] op dit punt. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het dossier diverse aanwijzingen bevat dat [slachtoffer/getuige 1] voor [naam 2] heeft gewerkt en niet voor verdachte en haar medeverdachte. De politie heeft verzuimd nader onderzoek naar deze [naam 2] te verrichten. Dat [slachtoffer/getuige 1] uitsluitend voor deze [naam 2] heeft gewerkt kan daarom niet worden uitgesloten. Deze lacune in het opsporingsonderzoek moet in het voordeel van verdachte worden uitgelegd. De raadsman heeft meer subsidiair betoogd dat – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 1] door [medeverdachte] – het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte hierbij betrokken was. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman erop gewezen dat [slachtoffer/getuige 1] niet heeft verklaard over uitvoeringshandelingen die door verdachte zouden zijn verricht. Ten slotte heeft de raadsman gesteld dat het merendeel van de nadere concretisering van de tenlastelegging (zoals het regelen van een prostitutiekamer, het bedreigen van [slachtoffer/getuige 1] , het controleren van [slachtoffer/getuige 1] , het slaan in haar gezicht) niet kan worden bewezen. De raadsman heeft aan het voorgaande de conclusie verbonden dat verdachte moet worden vrijgesproken van mensenhandel en uitbuiting jegens [slachtoffer/getuige 1] .
6.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.2.3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II, tot het volgende oordeel.
6.2.3.2. Heeft [slachtoffer/getuige 1] (ook) voor verdachte gewerkt, of uitsluitend voor [naam 2] ?
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat dat [slachtoffer/getuige 1] , behalve voor [naam 2] , ook voor verdachte prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. In dit verband wijst de rechtbank op het volgende.
[slachtoffer/getuige 1] heeft verklaard dat zij voor medeverdachte prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Dit onderdeel van de verklaring van [slachtoffer/getuige 1] vindt steun in de verklaringen van getuige [slachtoffer/getuige 3] , afgelegd bij gelegenheid van haar verhoren bij de politie (3 juli en 9 augustus 2012) en de rechter-commissaris (12 augustus 2013).
[slachtoffer/getuige 3] verklaart op 3 juli 2012 dat [slachtoffer/getuige 1] voortdurend onder grote psychische druk stond, dat medeverdachte en [naam 2] – zelfs tijdens het werk – tegen haar schreeuwden, dat medeverdachte en [naam 2] geld van [slachtoffer/getuige 1] hebben afgepakt, dat zij tegen [slachtoffer/getuige 1] hebben gezegd dat ze een schuld had, dat tegen [slachtoffer/getuige 1] is gezegd dat ‘ze haar op straat zouden gooien’ en dat medeverdachte tegen [naam 2] heeft gezegd dat het tijd werd dat hij ‘van het wijf geld zou pakken’. [slachtoffer/getuige 3] verklaart op 9 augustus 2012 dat medeverdachte een sofinummer voor [slachtoffer/getuige 1] heeft geregeld.
Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer/getuige 3] dat zij [slachtoffer/getuige 1] in opdracht van medeverdachte naar een kamerverhuurder heeft meegenomen en dat zij [slachtoffer/getuige 1] in dit verband instructies heeft gegeven. [slachtoffer/getuige 1] was er in het begin kapot van dat zij haar geld aan medeverdachte moest afgeven, maar later berustte zij daarin, aldus [slachtoffer/getuige 3] .
In dit licht is nog van belang dat [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 1] over een specifiek detail eensluidend hebben verklaard, namelijk dat verdachte en medeverdachte over een kistje beschikten waarin zij het geld stopten dat zij de meisjes lieten afstaan.
Dat medeverdachte bemoeienis had met [slachtoffer/getuige 1] vindt verder bevestiging in een opmerking van getuige [slachtoffer/getuige 2] . Bij gelegenheid van haar verhoor bij de rechter-commissaris van
14 december 2012 verklaart [slachtoffer/getuige 2] dat medeverdachte [slachtoffer/getuige 1] heeft geholpen.
Dat medeverdachte onder meer via [naam 2] geld heeft ontvangen van [slachtoffer/getuige 1] , wordt bevestigd door hetgeen getuige [slachtoffer/getuige 4] heeft verklaard, namelijk dat [slachtoffer/getuige 1] op fifty-fifty basis heeft gewerkt voor [naam 2] en dat [naam 2] de helft hiervan aan medeverdachte heeft gegeven.
Dat de overige getuigen verklaren dat [slachtoffer/getuige 1] uitsluitend voor [naam 2] heeft gewerkt, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank verwijst naar het voorgaande waarin zij reeds heeft overwogen dat het feit dat [slachtoffer/getuige 1] voor [naam 2] heeft gewerkt en haar geld aan hem heeft afgedragen, niet uitsluit dat zij ook voor verdachte en medeverdachte heeft gewerkt en haar geld aan medeverdachte heeft afgedragen. Integendeel: het dossier bevat aanwijzingen dat sprake was van een gemeenschappelijk daderschap van [naam 2] , verdachte en medeverdachte. Verschillende getuigen verklaren over het bestaan van een geldstroom tussen medeverdachte en [naam 2] , waarbij medeverdachte en [naam 2] – over en weer – een gedeelte afdroegen van de inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen die voor hen werkten. Zo verklaart [slachtoffer/getuige 1] als getuige op de zitting van 17 september 2013 dat als [naam 2] geld van haar afpakte, hij dit geld aan medeverdachte gaf. Meisjes wisten van deze afspraak tussen medeverdachte en [naam 2] , aldus [slachtoffer/getuige 1] . [slachtoffer/getuige 4] blijkt inderdaad van deze afspraak te weten. Zij verklaart dat [naam 2] de helft van het geld aan medeverdachte gaf en dat medeverdachte op zijn beurt de helft van het geld, dat de andere meisjes aan hem gaven, aan [naam 2] gaf. Ook getuige [slachtoffer/getuige 2] verklaart bij de rechter-commissaris dat medeverdachte de helft van het geld dat hij van [slachtoffer/getuige 2] ontving, met [naam 2] deelde.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – bewezen dat [slachtoffer/getuige 1] (ook) voor [medeverdachte] prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. Gelet op het voorgaande en op wat de rechtbank hierna overweegt over de gehanteerde dwangmiddelen en de verrichte handelingen en onder 6.6 over het medeplegen, acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer/getuige 1] ook voor verdachte heeft gewerkt.
6.2.3.3. Betrokkenheid van verdachte
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte voldoende substantieel is om haar te kunnen aanmerken als pleger. Dit oordeel steunt op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en de volgende overwegingen.
6.2.3.4. Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt onder sub 1 dat strafbaar is hij die met het
oogmerk van uitbuitingdoor één of meer
dwangmiddelenéén of meer in deze bepaling genoemde
handelingenverricht, die ervoor zorgt dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt, dan wel belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Dwangmiddelen
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of sprake is van gebruik van een of meer dwangmiddelen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat uit het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2012 [1] volgt dat het bestaan van een uitbuitingssituatie kan worden afgeleid op grond van een combinatie van verschillende dwangmiddelen.
In dit verband is allereerst van belang dat uit de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 3] blijkt dat [slachtoffer/getuige 1] bij verdachte en medeverdachte een schuld had opgebouwd en dat medeverdachte heeft gedreigd [slachtoffer/getuige 1] het huis uit te gooien.
Verder is relevant dat [slachtoffer/getuige 1] afkomstig is uit Hongarije, waar zij leefde in armoedige en kansarme omstandigheden. [slachtoffer/getuige 1] verklaart dat zij vanwege openstaande schulden door haar ex-man is verkocht aan pooiers die haar uiteindelijk naar Nederland hebben gebracht om in de prostitutie te werken. [slachtoffer/getuige 1] was voor haar bestaan in Nederland – op het gebied van huisvesting, het huren van een peeskamer en bij het organiseren van een sofinummer en een inschrijfadres – afhankelijk van de hulp die verdachte en medeverdachte haar verleenden. [slachtoffer/getuige 1] was de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig, zoals ook blijkt uit het feit dat zij op de zitting van 17 september 2013 als getuige is gehoord met behulp van een tolk in de Hongaarse taal. Nederland was voor [slachtoffer/getuige 1] een vreemd land; zij kende de weg niet in Amsterdam, noch in Den Haag. [slachtoffer/getuige 1] beschikte in Nederland niet over een sociaal netwerk.
Getuigen hebben [slachtoffer/getuige 1] beschreven als ‘een beetje gek’, ‘bijzonder’ en ‘naïef’. Hoewel een psychologisch of psychiatrisch onderzoek naar de persoon van [slachtoffer/getuige 1] ontbreekt, acht de rechtbank het aannemelijk geworden dat [slachtoffer/getuige 1] op grond van haar persoonlijkheid en achtergrond minder weerbaar moet worden geacht dan de ‘maatvrouw’ in dit soort zaken, de gemiddelde Nederlandse mondige prostituee. [2]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de feitelijke omstandigheden van aangeefster die hebben geleid tot deze afhankelijkheidssituatie. In dit verband is van belang dat verdachte op de zitting van 17 september 2013 heeft verklaard dat de ex-man van [slachtoffer/getuige 1] en anderen [slachtoffer/getuige 1] veel hebben aangedaan, dat [slachtoffer/getuige 1] is verkocht en is misbruikt door [naam 2] en dat verdachte medelijden had met [slachtoffer/getuige 1] en met haar leven.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte en haar mededaders [slachtoffer/getuige 1] hebben gecontroleerd bij haar prostitutiewerkzaamheden. Weliswaar verklaart alleen [slachtoffer/getuige 1] daarover, maar gelet op de omstandigheid dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte en zijn mededaders [slachtoffer/getuige 2] , [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4] hebben gecontroleerd, acht de rechtbank de controle van [slachtoffer/getuige 1] ook wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank de volgende dwangmiddelen bewezen: ‘dwang’, ‘feitelijkheid’, ‘dreiging met een feitelijkheid’, ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank het dwangmiddel ‘geweld’ niet bewezen. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer/getuige 1] ten aanzien van het geweld wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo verklaart zij in haar aangifte tegen verdachten dat zij door verdachte is geslagen. Dit wordt bevestigd door de getuige [slachtoffer/getuige 3] . In haar aangifte tegen [naam 2] verklaart [slachtoffer/getuige 1] echter dat zij nooit door verdachte is geslagen.
In haar aangifte tegen verdachten verklaart [slachtoffer/getuige 1] dat zij twee of drie keer door medeverdachte is geslagen, waarbij medeverdachte één keer haar neus heeft gebroken. In haar aangifte tegen [naam 2] verklaart [slachtoffer/getuige 1] dat zij vier à vijf keer door medeverdachte is geslagen, waarbij zij het niet heeft over een gebroken neus.
In het dossier bevindt zich voorts de verklaring van [getuige 1] zoals afgelegd bij de politie waaruit naar voren komt dat [getuige 1] [slachtoffer/getuige 1] zelf niet kent, maar dat hij heeft gehoord dat verdachte en medeverdachte spraken over een meisje – dat aangifte had gedaan – dat zij hadden geslagen. Nog los van de vraag of [getuige 1] het hier over [slachtoffer/getuige 1] heeft – het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte en medeverdachte in de veronderstelling verkeerden dat (ook) [slachtoffer/getuige 2] aangifte had gedaan – betreft dit een verklaring omtrent feiten die [getuige 1] niet zelf heeft waargenomen. Genoemde verklaringen bieden naar het oordeel van de rechtbank dan ook een te wankele basis voor een bewezenverklaring voor dit onderdeel van de tenlastelegging, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Handelingen
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de (op dit punt bekennende) verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer/getuige 1] gedurende de periode dat zij voor verdachte en medeverdachte in de prostitutie werkzaam was, in hun woning was gehuisvest.
Uit de verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] en verdachte leidt de rechtbank af dat [slachtoffer/getuige 1] en verdachte enkele malen samen met de trein hebben gereisd tussen Amsterdam en Den Haag om in Den Haag prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande de handelingen ‘overbrengen’ en ‘huisvesten’ bewezen. Zij acht de overige in de tenlastelegging genoemde handelingen niet bewezen.
Het oogmerk van uitbuiting
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Door het verrichten van de hiervoor bewezen geachte handelingen, onder toepassing van de hiervoor bewezen geachte dwangmiddelen, moet verdachte hebben beseft dat zij [slachtoffer/getuige 1] in een uitbuitingssituatie heeft gebracht en gehouden.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6.2.3.5. Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, Sr bepaalt onder sub 4, dat strafbaar is hij die een ander met een dwangmiddel dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten.
De rechtbank overweegt dat sub 4 van dit artikel in twee delen uiteen valt. Het eerste gedeelte ziet op de dader die met dwangmiddelen het slachtoffer brengt tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Het tweede gedeelte van sub 4 ziet, zo legt de rechtbank deze bepaling uit, op degene die in een door een ander gecreëerde uitbuitingssituatie enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten.
Eerste gedeelte van sub 4: dwangmiddelen
Onder verwijzing naar de overwegingen en de bewezenverklaring van de dwangmiddelen, zoals hiervoor onder 6.2.3.4. is uiteengezet, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 1] met deze dwangmiddelen eveneens heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Tweede gedeelte van sub 4: Handelingen
Ten aanzien van het tweede gedeelte van sub 4 (ten laste gelegd onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief) is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging op dit punt niet uitgaat van de bestanddelen van de bepaling van sub 4 tweede gedeelte. In de tenlastelegging wordt immers van ‘middelen en/of omstandigheden’ gesproken, terwijl het bestanddeel ‘middelen’ niet uit de wetstekst volgt.
De rechtbank acht, onder verwijzing naar hetgeen onder 6.2.3.2. is overwogen, bewezen dat verdachte dwangmiddelen heeft gebruikt en ook dat hij onder de omstandigheden als bedoeld onder sub 1 enige handeling heeft verricht. Nu niet is gebleken dat de uitbuitingssituatie waarin [slachtoffer/getuige 1] verkeerde door een ander is gecreëerd dan door verdachte en haar mededaders, valt wat verdachte wordt verweten niet onder de reikwijdte van het tweede gedeelte van sub 4 van artikel 273f, eerste lid, Sr. Verdachte zal dan ook op dit punt worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.3.6. Sub 6
Artikel 273f, eerste lid, Sr bepaalt onder sub 6, kort gezegd, dat strafbaar is hij die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander geldt dat de verdachte die profijt trekt weet, of behoort te weten dat uitbuiting plaatsvindt. Uit het opzetvereiste volgt dat de dader zich in ieder geval bewust moet zijn van de relevante omstandigheden waaruit uitbuiting voortvloeit.
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen met betrekking tot de dwangmiddelen onder 6.2.3.2. Verdachte moet op grond daarvan hebben beseft dat haar handelen jegens [slachtoffer/getuige 1] als noodzakelijk en door haar gewild gevolg meebracht dat [slachtoffer/getuige 1] in de prostitutie werkzaam was en daarmee was zij zich dus bewust van de uitbuitingssituatie.
Uit de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte uit de uitbuiting van [slachtoffer/getuige 1] voordeel heeft getrokken.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit.
6.2.3.7. Sub 9
Onder verwijzing naar de overwegingen en de bewezenverklaring van de dwangmiddelen, zoals hiervoor onder 6.2.3.2. is uiteengezet, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door voornoemde dwangmiddelen [slachtoffer/getuige 1] heeft bewogen haar te bevoordelen.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten zesde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6.2.3.8. Sub 3
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan internationale mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 1] . Bij dit oordeel is van belang dat het dossier op dit punt slechts de – wisselende – verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] bevat. Nu, bij gebrek aan wettig bewijs, niet is komen vast te staan dat verdachte en/of haar medeverdachten een actieve bijdrage hebben geleverd aan de komst van [slachtoffer/getuige 1] naar Nederland, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
6.2.3.9. Pleegperiode en pleegplaatsen
De (wisselende) verklaringen van [slachtoffer/getuige 1] over het tijdstip waarop zij naar Nederland is gekomen, zijn niet in overeenstemming te brengen met de kamerverhuurgegevens en hetgeen de overige getuigen hieromtrent verklaren. Ook voor het overige biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor een precieze vaststelling van de pleegperiode.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet aan een bewezenverklaring in de weg staat, nu wel kan worden vastgesteld dat [slachtoffer/getuige 1] in ieder geval binnen de op grond van de verklaringen omtrent andere slachtoffers bewezenverklaarde pleegperiode voor verdachte en medeverdachte in Amsterdam en Den Haag heeft gewerkt. In dit licht is van belang dat zowel getuige [slachtoffer/getuige 2] als getuige [slachtoffer/getuige 3] verklaren dat zij met [slachtoffer/getuige 1] hebben samengewoond in de woning van verdachte en medeverdachte. [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 2] hebben respectievelijk vanaf maart 2011 en augustus 2011 – af en aan – bij verdachte en medeverdachte gewoond. Uit de samenvatting van de kamerverhuurgegevens van [slachtoffer/getuige 1] komt naar voren dat zij vanaf 22 april 2011 voorkomt in de administratie van bevraagde kamerverhuurders.
6.3.
Ten aanzien van [slachtoffer/getuige 2]
6.3.1.
Inleiding
Op grond van de inhoud van verschillende verklaringen, waaronder die van [slachtoffer/getuige 2] , medeverdachte en verdachte, is komen vast te staan dat medeverdachte en [slachtoffer/getuige 2] de afspraak hadden dat [slachtoffer/getuige 2] de helft van haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden zou afstaan aan medeverdachte. Verder staat niet ter discussie dat [slachtoffer/getuige 2] in de periode van oktober 2011 tot en met 15 juli 2012 bij verdachte en medeverdachte in huis heeft gewoond, dat zij in deze periode prostitutiewerkzaamheden heeft verricht en dat zij – in overeenstemming met bovengenoemde afspraak – de helft van haar inkomsten aan medeverdachte heeft afgedragen. De centrale vraag is hoe deze overeenkomst moet worden geduid. Met andere woorden: was sprake van een in vrijheid afgesloten overeenkomst tussen volwassen individuen, of moet deze overeenkomst worden geplaatst in het licht van een bestaande uitbuitingsituatie in de zin van 273f Sr?
6.3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel en uitbuiting jegens [slachtoffer/getuige 2] (subleden 1, 3, 4, 6 en 9). Zij heeft betwist dat sprake was van een in vrijheid afgesloten overeenkomst, omdat verdachte en medeverdachte verschillende dwangmiddelen tegen [slachtoffer/getuige 2] hebben gebruikt.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte en medeverdachte de kosten voor [slachtoffer/getuige 2] ’s reis naar Nederland hebben voorgeschoten om voor hen op fifty-fifty basis in de prostitutie te gaan werken, haar meermaals hebben gehuisvest, een prostitutiekamer voor [slachtoffer/getuige 2] hebben geregeld, die [slachtoffer/getuige 2] bescherming hebben aangeboden, haar hebben geholpen met haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel, haar via Western Union geld hebben laten overmaken naar personen in Hongarije en dat zij [slachtoffer/getuige 2] meermaals een gedeelte van haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden hebben laten afstaan.
6.3.3.
Het standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat verdachte en/of haar mededaders dwangmiddelen tegen [slachtoffer/getuige 2] hebben gebruikt. De overeenkomst tussen [slachtoffer/getuige 2] en [medeverdachte] moet daarom worden aangemerkt als een in vrijheid gemaakte afspraak tussen twee volwassen individuen.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte bij deze overeenkomst betrokken is geweest. De raadsman heeft op grond van het voorgaande bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van mensenhandel en uitbuiting jegens [slachtoffer/getuige 2] .
6.3.4.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.4.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II, tot het volgende oordeel.
6.3.4.2. Betrokkenheid van verdachte
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte voldoende substantieel is om haar te kunnen aanmerken als pleger. Dit oordeel steunt op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en de volgende overwegingen.
6.3.4.3. Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt onder sub 1 dat strafbaar is hij die met het
oogmerk van uitbuitingdoor één of meer
dwangmiddelenéén of meer in deze bepaling genoemde
handelingenverricht, die ervoor zorg dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt, dan wel belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Dwangmiddelen
Voorop moet worden gesteld dat de instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant is, indien één van de dwangmiddelen is gebruikt. [3] Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie of van de bevoordeling uit prostitutie aan te nemen. [4] In dit verband is verder relevant dat van een kwetsbare positie sprake kan zijn wanneer een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.
Toegepast op de onderhavige zaak, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
De rechtbank heeft uit de diverse zich in het dossier bevindende verklaringen kunnen afleiden dat [slachtoffer/getuige 2] voor de eerste keer naar Nederland is gekomen met haar voormalige pooiers [naam 3] en [naam 4] , dat zij gedrieën enkele dagen in de woning van verdachte en medeverdachte hebben verbleven, waarna [slachtoffer/getuige 2] weer is teruggekeerd naar Hongarije. Terug in Hongarije zag [slachtoffer/getuige 2] zich genoodzaakt terug te keren naar Nederland om geld te verdienen met het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. [slachtoffer/getuige 2] heeft medeverdachte vanuit Hongarije opgebeld en heeft hem aangeboden om op fifty-fifty basis voor hem in de prostitutie te gaan werken. Verdachte en medeverdachte hebben vervolgens haar reis naar Nederland betaald.
[slachtoffer/getuige 2] moest aan haar voormalige pooiers honderd procent van haar inkomsten afstaan. Zij verklaart bij gelegenheid van verschillende getuigenverhoren dat zij slecht is behandeld door deze pooiers. Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer/getuige 2] dat zij alleen Hongaars en Duits sprak toen zij naar Nederland kwam en dat zij bij niemand anders terecht kon dan bij verdachte en medeverdachte, omdat zij niemand anders kende. [slachtoffer/getuige 2] was voor haar bestaan in Nederland afhankelijk van de hulp van verdachte en medeverdachte. Zo antwoordt [slachtoffer/getuige 2] op de vraag waarom zij 50 procent van haar inkomsten uit prostitutiewerk afstond aan medeverdachte: ‘Je zit in een vreemd land. Als je geen inkomsten hebt, heb je geen kamer.’
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [slachtoffer/getuige 2] in haar beleving slechts de keuze had tussen twee kwaden. Ofwel werken voor pooiers die haar slecht behandelden en aan wie zij al haar inkomsten moest afstaan, ofwel: werken voor verdachte en medeverdachte aan wie zij ‘slechts’ de helft van haar inkomsten hoefde af te dragen, die zorgden voor een dak boven haar hoofd en die beschikten over de benodigde connecties om in de prostitutie aan de slag te kunnen. Gelet op de situatie en de kwetsbare positie waarin [slachtoffer/getuige 2] verkeerde, had zij kennelijk in haar beleving geen beter alternatief dan een ‘fifty-fifty deal’ te sluiten met medeverdachte. Een overeenkomst waarmee verdachte en medeverdachte relatief hoge inkomsten genereerden, zonder dat hier een reële tegenprestatie tegenover stond.
De rechtbank overweegt omtrent het bewustzijn van verdachte en medeverdachte van voornoemde feiten en omstandigheden het volgende. Verdachte verklaart bij gelegenheid van haar politieverhoor van 15 juli 2012 dat [slachtoffer/getuige 2] voor twee pooiers heeft gewerkt, dat zij vanuit Duitsland naar Nederland is gekomen, dat [slachtoffer/getuige 2] heel mager was en amper te eten kreeg, dat al haar geld werd afgepakt, dat zij door haar pooiers naar Hongarije was gestuurd met slechts 5 euro en een pakje sigaretten en dat zij een week later naar haar en verdachte in Nederland is gekomen, gekleed in zomersandalen en een heel dun jasje. Verdachte verklaart verder dat die pooiers medeverdachte en haar om hulp hadden gevraagd omdat ze in Nurnberg (Duitsland) niet goed konden verdienen. In een telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 1] van 11 juli 2012 zegt verdachte dat [slachtoffer/getuige 2] haar bek moet houden, omdat zij naast verdachte vrouw is geworden en naast haar geld heeft kunnen verdienen. [betrokkene 1] antwoordt verdachte dat [slachtoffer/getuige 2] daarvoor niets had, nog niet eens een slipje. [slachtoffer/getuige 2] zegt in een telefoongesprek van 14 juli 2012 tegen medeverdachte dat verdachte dingen zegt die zelfs haar vorige pooiers niet durfden te zeggen en dat haar vorige pooiers destijds etters waren. Medeverdachte verklaart op de zitting van 11 december 2013 dat hij wist dat [slachtoffer/getuige 2] schulden had in Hongarije en dat [slachtoffer/getuige 2] in Nederland in de prostitutie wilde gaan werken, maar niet voor ‘die groep pooiers’ (
de rechtbank begrijpt: haar voormalige pooiers [naam 3] en [naam 4]).
Verdachte en medeverdachte waren zich dus bewust van de situatie waarin [slachtoffer/getuige 2] zich bevond, alsook van haar kwetsbare positie. Het misbruik van verdachte en medeverdachte bestond hieruit dat zij – ondanks dit bewustzijn – [slachtoffer/getuige 2] de helft van haar inkomsten aan hen hebben laten afdragen. De rechtbank wijst er nog op dat medeverdachte ter terechtzitting van 11 december 2013 geen antwoord heeft kunnen geven op de vraag waarom [slachtoffer/getuige 2] de helft van haar inkomsten aan hem heeft willen afstaan zonder dat daar een reële tegenprestatie tegenover stond.
Uit de verklaringen van verdachte, medeverdachte en [slachtoffer/getuige 2] komt naar voren dat [slachtoffer/getuige 2] op 13 juli 2012 is weggegaan uit hun gemeenschappelijke woning omdat [slachtoffer/getuige 2] wilde stoppen met haar prostitutiewerk voor verdachte en medeverdachte.
[slachtoffer/getuige 2] verklaart bij gelegenheid van haar politieverhoor van 17 september 2012 dat verdachte haar heeft bedreigd door tegen haar te zeggen dat als iemand op fifty-fifty basis achter het raam is geplaatst en vervolgens weggaat, zij niet meer kan terugkomen want ‘dan zal er bloed vloeien’. Dat [slachtoffer/getuige 2] is bedreigd door verdachte vindt bevestiging in de inhoud van verschillende uitgeluisterde telefoongesprekken, waaronder een tapgesprek van 14 juli 2012 tussen verdachte en medeverdachte, waarin medeverdachte zegt dat [slachtoffer/getuige 2] haar (verdachte) laat oppakken als verdachte [slachtoffer/getuige 2] blijft bedreigen. In ditzelfde telefoongesprek zegt medeverdachte dat hij aan [slachtoffer/getuige 2] heeft aangekondigd dat hij foto’s van haar zal laten zien aan ene [betrokkene 2] , waarop verdachte antwoordt dat medeverdachte deze foto moet plaatsen. Dat medeverdachte dit daadwerkelijk tegen [slachtoffer/getuige 2] heeft gezegd, wordt bevestigd door de inhoud van een uitgeluisterd telefoongesprek tussen [slachtoffer/getuige 2] en medeverdachte van dezelfde datum, waarin medeverdachte [slachtoffer/getuige 2] toevoegt: ‘Zal ik jou foto op de Facebookpagina van [betrokkene 2] knallen?’. In een telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte, ook van 14 juli 2012, zegt medeverdachte dat hij met zijn telefoon een foto van haar ( [slachtoffer/getuige 2] ) zal maken, dat hij deze foto zal versturen naar haar zus en dat het een grof schandaal wordt. Medeverdachte zegt bovendien in een telefoongesprek van 14 juli 2012, dat hij voert met ene [betrokkene 3] , dat hij op Facebook gaat zetten wat [slachtoffer/getuige 2] doet en dat [slachtoffer/getuige 2] dood gaat als haar zus hier achter komt.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [slachtoffer/getuige 2] is bedreigd door verdachte en dat medeverdachte heeft gedreigd foto’s van [slachtoffer/getuige 2] te versturen naar bekenden van [slachtoffer/getuige 2] zodat – tegen de wens van [slachtoffer/getuige 2] – bekend zou worden dat zij in de prostitutie werkzaam was.
In een telefoongesprek van 11 juli 2012 zegt verdachte tegen medeverdachte dat [slachtoffer/getuige 2] steeds maar voor zich uit zit te staren in haar peeskamer en dat het geen wonder is dat zij geen klanten krijgt. [slachtoffer/getuige 2] verklaart bij gelegenheid van haar verhoor bij de rechter-commissaris dat verdachte op een gegeven moment de baas begon te spelen en overging op ‘een soort pooierstijl’, waarbij verdachte de meisjes, als zij niet genoeg verdienden, vroeg waarom dat zo was.
Op 27 juni 2012 voeren verdachte en [slachtoffer/getuige 2] een telefoongesprek waarin zij overleggen hoe zij het geld, die 400 euro, voor medeverdachte bij elkaar moeten krijgen, want [slachtoffer/getuige 2] moet medeverdachte zo bellen. Ter terechtzitting van 11 december 2013 verklaart verdachte dat zij [slachtoffer/getuige 2] in opdracht van medeverdachte heeft gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden.
In een telefoongesprek van 14 juli 2012 tussen medeverdachte en [getuige 1] zegt medeverdachte tegen laatstgenoemde dat hij niet het soort is dat fysiek geweld gebruikt. Hij gebruikt psychische terreur want psychische terreur is harder. Medeverdachte zegt verder dat als iemand niet uit eigen beweging weggaat, hij peeskamerverhuurster [kamerverhuurster] belt en dat hij tegen [kamerverhuurster] zal zeggen dat hij haar ( [slachtoffer/getuige 2] ) eruit moet gooien. Medeverdachte vervolgt dat [slachtoffer/getuige 2] niets meer kan als zij eruit ligt. Zonder papieren is de straat het enige dat voor haar overblijft. In een telefoongesprek van 14 juli 2012 zegt medeverdachte tegen [slachtoffer/getuige 2] dat zij niet moet vergeten wie haar hiernaartoe heeft gehaald, wie haar eten heeft gegeven en door wie zij nu geld en een gezin heeft. Verdachte zegt tegen medeverdachte in een uitgeluisterd telefoongesprek van 10 juli 2012 dat hij toch niet de loopjongen van [slachtoffer/getuige 2] is, maar dat [slachtoffer/getuige 2] voor hem werkt. Medeverdachte antwoordt dat hij [slachtoffer/getuige 2] zal berispen als er problemen zijn, waarop verdachte zegt dat [slachtoffer/getuige 2] bang is voor haar.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [slachtoffer/getuige 2] zowel door verdachte als door medeverdachte is gecontroleerd gedurende en/of ter zake haar prostitutiewerkzaamheden.
Verdachte controleerde haar en hekelde [slachtoffer/getuige 2] als zij in haar ogen niet genoeg verdiende. [slachtoffer/getuige 2] was bang voor verdachte. Medeverdachte had blijkbaar contacten met en invloed op de kamerverhuurster bij wie [slachtoffer/getuige 2] haar kamer huurde. Door het plegen van een telefoontje zou hij ervoor kunnen zorgen dat [slachtoffer/getuige 2] eruit zou worden gegooid. Medeverdachte maakt [slachtoffer/getuige 2] duidelijk dat zij niet moet vergeten aan wie zij haar leven in Nederland te danken heeft, namelijk aan medeverdachte. Medeverdachte maakt gebruik van psychische terreur.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – de volgende dwangmiddelen bewezen: ‘dwang’, ‘dreiging met een feitelijkheid’, ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’. De rechtbank acht de overige in de tenlastelegging genoemde dwangmiddelen niet bewezen
Handelingen
Op grond van in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de (op dit punt bekennende) verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 2] heeft gehuisvest. De rechtbank acht de overige in de tenlastelegging genoemde handelingen niet bewezen.
Het oogmerk van uitbuiting
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Door het verrichten van de hiervoor bewezen geachte handeling, onder toepassing van de hiervoor bewezen geachte dwangmiddelen, moet verdachte hebben beseft dat zij [slachtoffer/getuige 2] in een uitbuitingssituatie heeft gebracht en gehouden.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6.3.4.4. Sub 4
De rechtbank verwijst voor de inhoud en de reikwijdte van deze strafbepaling naar hetgeen zij onder 6.2.3.4. heeft overwogen.
Eerste gedeelte van sub 4: dwangmiddelen
Onder verwijzing naar de overwegingen en de bewezenverklaring van de dwangmiddelen, zoals hiervoor onder 6.2.4.3. is uiteengezet, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 2] met deze dwangmiddelen eveneens heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Tweede gedeelte van sub 4: Handelingen
Ten aanzien van het tweede gedeelte van sub 4 (ten laste gelegd onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief) zal verdachte worden ontslagen van rechtsvervolging. Voor de motivering verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 6.2.3.4. heeft overwogen.
6.3.4.5. Sub 6
Voor de inhoud en reikwijdte van deze strafbepaling verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 6.2.3.5. heeft overwogen.
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen met betrekking tot de dwangmiddelen onder 6.3.4.3. Verdachte moet op grond daarvan hebben beseft dat haar handelen jegens [slachtoffer/getuige 2] als noodzakelijk en door haar gewild gevolg meebracht dat [slachtoffer/getuige 2] in de prostitutie werkzaam was en daarmee was zij zich dus bewust van de uitbuitingssituatie.
Uit de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte uit de uitbuiting van [slachtoffer/getuige 2] voordeel heeft getrokken.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit.
6.3.4.6. Sub 9
Onder verwijzing naar de overwegingen en de bewezenverklaring van de dwangmiddelen, zoals hiervoor onder 6.3.4.3. is uiteengezet, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door voornoemde dwangmiddelen [slachtoffer/getuige 2] heeft bewogen haar te bevoordelen.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten zesde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6.3.4.7. Sub 3
Artikel 273f, eerste lid, sub 3 stelt strafbaar het aanwerven, medenemen of ontvoeren van iemand, met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
De wetgeschiedenis en de verdragsrechtelijke achtergrond van deze bepaling kenmerken zich door een ruime bescherming van de te prostitueren persoon.
In de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie is steun te vinden voor de stelling dat onder medenemen wordt verstaan iedere daad waardoor een persoon wordt medegenomen om die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van medeneming de keuzevrijheid heeft beperkt. Het bestanddeel medenemen dient ruim uitgelegd te worden, maar vereist wel enige actieve gedraging van verdachte. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte praktische handelingen moet hebben uitgevoerd om de te prostitueren persoon feitelijk in een ander land te krijgen. [5] Volgens de Hoge Raad kan ook van medenemen worden gesproken indien de te prostitueren persoon alleen reist, maar het vliegticket door verdachte is betaald en de te prostitueren persoon in Nederland van het vliegveld wordt gehaald. [6]
Toegepast op de deze zaak, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [slachtoffer/getuige 2] medeverdachte vanuit Hongarije heeft opgebeld met de mededeling dat zij in Nederland voor medeverdachte, op fifty-fifty basis, in de prostitutie wilde gaan werken en dat zij bij hem in Amsterdam wilde gaan wonen.
Verdachte en medeverdachte hebben vervolgens haar reis naar Nederland betaald, zo blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer/getuige 2] , verdachte en medeverdachte. [slachtoffer/getuige 2] is na haar komst in Nederland – in overeenstemming met de afspraken – bij verdachte en medeverdachte gaan wonen en voor hen gaan werken in de prostitutie. In dit licht wijst de rechtbank nog op een uitgeluisterd telefoongesprek van 14 juli 2012 tussen medeverdachte en [slachtoffer/getuige 2] waarin medeverdachte tegen [slachtoffer/getuige 2] zegt dat zij niet moet vergeten wie haar naar Nederland heeft gehaald. Deze feiten en omstandigheden leveren ‘medenemen’ op in de zin van voornoemde strafbepaling.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte en medeverdachte zich hebben schuldig gemaakt aan internationale mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 2] .
6.3.4.8. Pleegperiode en pleegplaats
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 2] in de periode van oktober 2011 tot en met 15 juli 2012 heeft uitgebuit in Amsterdam.
6.4.
Ten aanzien van [slachtoffer/getuige 3]
6.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 3] (subleden 1, 3, 4, 6 en 9). Zij acht bewezen dat verdachte en medeverdachte [slachtoffer/getuige 3] naar Nederland hebben laten brengen om voor hen in de prostitutie te komen werken, die [slachtoffer/getuige 3] – door voortdurend tegen haar te schreeuwen – onder psychische druk hebben gezet, haar hebben voorgehouden dat zij een schuld had, [slachtoffer/getuige 3] meermaals hebben gehuisvest, een prostitutiekamer voor [slachtoffer/getuige 3] hebben geregeld en betaald, [slachtoffer/getuige 3] meermaals hebben geslagen, haar meermaals hebben gecontroleerd terwijl zij aan het werk was, haar hebben geïnstrueerd welke antwoorden zij moest geven als zij door de politie werd gecontroleerd en de verdiensten van [slachtoffer/getuige 3] steeds hebben afgepakt of haar hebben gedwongen haar verdiensten af te staan.
6.4.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft – op grond van het hiervoor weergegeven en besproken verweer – bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de mensenhandel en uitbuiting jegens [slachtoffer/getuige 3] .
Subsidiair heeft hij aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat dat [slachtoffer/getuige 3] in de ten laste laste gelegde periode voor verdachte heeft gewerkt, gelet op de wisselende verklaringen van [slachtoffer/getuige 3] op dit punt. Voor het geval de rechtbank bewezen mocht achten dat sprake was van een zakelijke overeenkomst tussen [slachtoffer/getuige 3] , verdachte en haar medeverdachte, heeft de raadsman erop gewezen dat deze relatie door [slachtoffer/getuige 3] uit eigener beweging, zonder enig probleem, weer is opgezegd. Tenslotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de betrokkenheid van verdachte in ieder geval onvoldoende substantieel is geweest om haar hiervoor strafrechtelijk aansprakelijk te stellen.
De raadsman heeft op grond van het voorgaande de conclusie getrokken dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
6.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.4.3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II, tot het volgende oordeel.
6.4.3.2. Heeft [slachtoffer/getuige 3] voor verdachte en medeverdachte gewerkt?
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, acht zij de verklaringen van [slachtoffer/getuige 3] bruikbaar voor het bewijs. [slachtoffer/getuige 3] verklaart bij gelegenheid van verschillende verhoren dat zij op fifty-fifty basis voor verdachte en medeverdachte heeft gewerkt. Haar verklaring vindt steun in de verklaring van [slachtoffer/getuige 4] , inhoudende dat [slachtoffer/getuige 3] een fifty-fifty deal had met medeverdachte.
De rechtbank acht daarom bewezen dat [slachtoffer/getuige 3] voor verdachte en medeverdachte prostitutiewerkzaamheden heeft verricht. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of hierbij sprake was van uitbuitingsituatie in de zin van artikel 273f Sr.
6.4.3.3. Betrokkenheid van verdachte
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte voldoende substantieel is om haar te kunnen aanmerken als pleger. Dit oordeel steunt op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en de volgende overwegingen.
6.4.3.4. Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt onder sub 1 dat strafbaar is hij die met het
oogmerk van uitbuitingdoor één of meer
dwangmiddelenéén of meer in deze bepaling genoemde
handelingenverricht, die ervoor zorg dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt, dan wel belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Dwangmiddelen
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer/getuige 3] voor haar bestaan in Nederland afhankelijk was van de hulp die verdachte en medeverdachte haar boden. Deze vaststelling baseert de rechtbank op het volgende. [slachtoffer/getuige 3] is afkomstig uit Hongarije, waar zij leefde in armoedige en kansarme omstandigheden. Zo verklaart zij bij de politie op 29 mei 2012 dat haar financiële situatie in Hongarije haar gedwongen heeft naar Nederland te komen. Bij de rechter-commissaris op 29 maart 2012 verklaart [slachtoffer/getuige 3] dat zij een schuld had bij twee personen, dat zij in Hongarije geen geld of werk had en daar niet kon rondkomen. [slachtoffer/getuige 3] was de Engelse en de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig, hetgeen blijkt uit haar verklaring bij de rechter-commissaris van 29 maart 2012 en uit het feit dat zij zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris in het bijzijn van een tolk in de Hongaarse taal is gehoord. Nederland was voor [slachtoffer/getuige 3] een vreemd land, waar zij de weg niet kende en in welk land zij niet beschikte over een sociaal netwerk. [slachtoffer/getuige 3] verklaart in haar aangifte dat ze destijds dacht dat het absoluut niet mogelijk was om in Nederland zelfstandig te werken. ‘Zonder kennis van de weg, kennissen en kennis van de taal kan dat niet. Ik was afhankelijk van [medeverdachte] en [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: van verdachte en medeverdachte)’. [slachtoffer/getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris (29 maart 2012) dat zij in Nederland afhankelijk was van verdachte en medeverdachte en dat zij door hen in de prostitutiewereld is geïntroduceerd. [contactpersoon 1] , een goede vriend van medeverdachte organiseerde – op verzoek van medeverdachte – sofinummers en officiële woonadressen, aldus [slachtoffer/getuige 3] .
[slachtoffer/getuige 3] verklaart in haar aangifte dat medeverdachte haar liet werken en dat verdachte degene was die druk op haar uitoefende. Verdachte liep met [slachtoffer/getuige 3] mee naar de exploitant en hield haar daar in de gaten. Van verdachte en medeverdachte moest [slachtoffer/getuige 3] per dag tussen de 100 en 200 euro verdienen. Als [slachtoffer/getuige 3] het bedrag niet bij elkaar had, schreeuwde verdachte waarom zij het geld nog niet had. Verdachte heeft tegen [slachtoffer/getuige 3] gezegd dat zij op straat terecht zou komen, als zij geen geld zou verdienen. Aanvankelijk was [slachtoffer/getuige 3] bang voor medeverdachte, daarna voor verdachte. [slachtoffer/getuige 3] verklaart bij de rechter-commissaris op 29 maart 2012 dat zij, vanaf het moment dat zij in Nederland aankwam en van verdachte en medeverdachte in de prostitutie moest werken, in angst heeft geleefd en zich onder druk gezet voelde. [slachtoffer/getuige 3] verklaart in haar aangifte dat verdachte en medeverdachte haar hebben geïnstrueerd wat zij tegen de politie moest zeggen, namelijk dat zij in haar eentje in een hotel woonde. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte [slachtoffer/getuige 3] heeft gecontroleerd terzake en gedurende haar prostitutiewerkzaamheden en dat verdachte en medeverdachte druk op haar hebben uitgeoefend om geld te verdienen in de prostitutie en een deel van haar verdiensten aan hen af te dragen.
De rechtbank heeft uit de verschillende verklaringen kunnen afleiden dat [slachtoffer/getuige 3] aanvankelijk door haar voormalige pooiers [naam 5] en [naam 6] naar Nederland is gebracht, dat [slachtoffer/getuige 3] bij deze pooiers een schuld had opgebouwd, dat [slachtoffer/getuige 3] slecht door deze pooiers is behandeld en dat zij bang voor hen was. [slachtoffer/getuige 3] verklaart in haar aangifte dat zij een deel van haar inkomsten afdroeg omdat zij dacht dat zij op deze manier het contact met verdachte en medeverdachte het snelste kon beëindigen, zodat zij niet meer bang voor hen hoefde te zijn. Verdachte en medeverdachte hebben tegen [slachtoffer/getuige 3] gezegd dat zij überhaupt blij moest zijn dat zij een deel van haar inkomsten mocht houden, aldus [slachtoffer/getuige 3] in haar verklaring bij de rechter-commissaris van 29 maart 2013. [slachtoffer/getuige 4] verklaart bij de rechter-commissaris op 16 april 2013 dat zij niet weet wat de tegenprestatie was van medeverdachte voor de fifty-fifty overeenkomst met [slachtoffer/getuige 3] . ‘Het is moeilijk om je in je uppie te redden in Amsterdam. [slachtoffer/getuige 3] kende [medeverdachte] al via [naam 5] ’, aldus [slachtoffer/getuige 4] . De rechtbank acht het aannemelijk dat [slachtoffer/getuige 3] , gegeven voornoemde omstandigheden, het afdragen van de helft van haar inkomsten – zonder dat hier een reële tegenprestatie tegenover stond – beschouwde als het best mogelijke alternatief.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en medeverdachte zich bewust moeten zijn geweest van de feitelijke omstandigheden van aangeefster die hebben geleid tot deze afhankelijkheidssituatie. Voor dit oordeel is onder meer van belang dat verdachte en medeverdachte wisten dat [slachtoffer/getuige 3] schulden had, aldus [slachtoffer/getuige 3] bij de rechter-commissaris op 12 augustus 2013. Verder is relevant dat verdachte ter terechtzitting van 13 december 2013 heeft verklaard dat [slachtoffer/getuige 3] met haar pooiers [naam 5] en [naam 6] naar Nederland is gekomen, dat zij terreur op [slachtoffer/getuige 3] hebben uitgeoefend en haar heel slecht hebben behandeld, dat [slachtoffer/getuige 3] heel bang was voor hen, dat verdachte en medeverdachte met [slachtoffer/getuige 3] en [naam 5] en [naam 6] in een woning hebben gewoond en dat in deze woning een incident heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer/getuige 3] en [naam 6] waarbij [slachtoffer/getuige 3] huilend door de gang liep en [naam 6] haar achterna liep en [slachtoffer/getuige 3] wilde slaan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – de volgende dwangmiddelen bewezen: ‘dwang’, ‘dreiging met een feitelijkheid’, ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank het dwangmiddel ‘geweld’ niet bewezen. [slachtoffer/getuige 3] verklaart in haar aangifte dat zij door verdachte is mishandeld. [slachtoffer/getuige 1] verklaart in haar aangifte over slaan en schoppen door medeverdachte. Volgens [getuige 1] is een wat gezette en brildragende [slachtoffer/getuige 3] door verdachte mishandeld, zo heeft hij van [slachtoffer/getuige 2] gehoord. Los van de vraag of [getuige 1] het over [slachtoffer/getuige 3] heeft, verklaart [getuige 1] dit niet uit eigen waarneming. De rechtbank acht voornoemde verklaringen niet voldoende om te komen tot een bewezenverklaring voor dit onderdeel, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Handelingen
Op grond van in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de (op dit punt bekennende) verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 3] heeft gehuisvest. De rechtbank acht de overige in de tenlastelegging genoemde handelingen niet bewezen.
Het oogmerk van uitbuiting
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Door het verrichten van de hiervoor bewezen geachte handeling, onder toepassing van de hiervoor bewezen geachte dwangmiddelen, moet verdachte hebben beseft dat zij [slachtoffer/getuige 3] in een uitbuitingssituatie heeft gebracht en gehouden.
6.4.3.5. Sub 4
De rechtbank verwijst voor de inhoud en de reikwijdte van deze strafbepaling naar hetgeen zij onder 6.2.3.4. heeft overwogen.
Eerste gedeelte van sub 4: dwangmiddelen
Onder verwijzing naar de overwegingen en de bewezenverklaring van de dwangmiddelen, zoals hiervoor onder 6.4.3.4. is uiteengezet, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 3] met voornoemde dwangmiddelen eveneens heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Tweede gedeelte van sub 4: Handelingen
Ten aanzien van het tweede gedeelte van sub 4 (ten laste gelegd onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief) zal verdachte worden ontslagen van rechtsvervolging. Voor de motivering verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 6.2.3.4. heeft overwogen.
6.4.3.6. Sub 6
Voor de inhoud en reikwijdte van deze strafbepaling verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 6.2.3.5. heeft overwogen.
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen met betrekking tot de dwangmiddelen onder 6.4.3.4. Verdachte moet op grond daarvan hebben beseft dat haar handelen jegens [slachtoffer/getuige 3] als noodzakelijk en door haar gewild gevolg meebracht dat [slachtoffer/getuige 1] in de prostitutie werkzaam was en daarmee was zij zich dus bewust van de uitbuitingssituatie.
Uit de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte uit de uitbuiting van [slachtoffer/getuige 3] voordeel heeft getrokken.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, zoals hierna onder 10. weergegeven
6.4.3.7. Sub 9
Onder verwijzing naar de overwegingen en bewezenverklaring van de dwangmiddelen zoals hierover onder 6.4.3.4. is uiteengezet, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door voornoemde dwangmiddelen [slachtoffer/getuige 3] heeft bewogen haar te bevoordelen.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten zesde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6.4.3.8. Sub 3
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan internationale mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 3] , zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
6.4.3.9. Pleegperiode en pleegplaats
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 3] in de periode van mei 2011 tot en met september 2011 heeft uitgebuit in Amsterdam.
6.5.
Ten aanzien van [slachtoffer/getuige 4]
6.5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een een bewezenverklaring van mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 4] (subleden 1, 4, 6 en 9). Zij acht bewezen dat verdachte en medeverdachte [slachtoffer/getuige 4] in Amsterdam hebben gehuisvest, een prostitutiekamer voor haar hebben geregeld en betaald, haar een schuld hebben laten opbouwen, met [slachtoffer/getuige 4] hebben afgesproken dat zij elke dag 50 euro zou betalen, haar te kennen hebben gegeven dat zij de prostitutiewerkzaamheden van verdachte in Den Haag moest betalen, [slachtoffer/getuige 4] hebben gezegd dat zij haar kind niet mocht zien zolang zij haar schuld nog niet had afbetaald, die [slachtoffer/getuige 4] hebben gedreigd haar familie in Hongarije te verwittigen van haar prostitutiewerkzaamheden en die [slachtoffer/getuige 4] hebben gedreigd dat als zij erachter zouden komen dat [slachtoffer/getuige 4] , nadat zij bij verdachte en medeverdachte was weggegaan, in Amsterdam aan het werk zou zijn, zij haar achterna zouden komen en haar in elkaar zouden slaan. De rechtbank begrijpt het standpunt van de officier van justitie zo, dat zij het ten tweede ten laste gelegde (sub 3) niet bewezen acht.
6.5.2.
Het standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman moet verdachte worden vrijgesproken van mensenhandel en uitbuiting jegens [slachtoffer/getuige 4] . Hiertoe heeft hij allereerst aangevoerd dat de ten laste gelegde pleegperiode onjuist is. Daarnaast heeft hij gesteld dat verdachte en haar medeverdachte niet tegen [slachtoffer/getuige 4] hebben gezegd dat zij
moestwerken. Niet is komen vast te staan dat zij haar hebben bedreigd. [slachtoffer/getuige 4] vond een bedrag van 50 euro per dag een reëel bedrag. Niet kan worden bewezen dat verdachte en haar medeverdachte een of meer dwangmiddelen tegen [slachtoffer/getuige 4] hebben aangewend. De situatie van [slachtoffer/getuige 4] wijkt niet af van situatie waarin de Nederlandse mondige prostituee pleegt te verkeren. Verder is van belang dat [slachtoffer/getuige 4] heeft verklaard dat [naam 5] haar pooier was en niet verdachte en/of haar [medeverdachte] . De politie heeft verzuimd nader onderzoek te verrichten naar deze [naam 5] . Deze lacune in het opsporingsonderzoek moet in het voordeel van verdachte worden uitgelegd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan mensenhandel en uitbuiting gepleegd door medeverdachte. De raadsman heeft aan het voorgaande steeds de conclusie verbonden dat verdachte van dit onderdeel van de beschuldiging moet worden vrijgesproken.
6.5.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.5.3.1. Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage II, tot het volgende oordeel.
6.5.3.2. De aard van de overeenkomst tussen medeverdachte en [slachtoffer/getuige 4]
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van verdachte, getuige [slachtoffer/getuige 4] en getuige [slachtoffer/getuige 2] bewezen dat tussen medeverdachte en [slachtoffer/getuige 4] een zakelijke overeenkomst bestond waarbij [slachtoffer/getuige 4] dagelijks 50 euro van haar inkomsten uit prostitutiewerk aan medeverdachte moest afstaan. De vraag die vervolgens voorligt is hoe deze zakelijke overeenkomst moet worden geduid en wat de rol van verdachte daarbij is geweest.
6.5.3.3. Betrokkenheid van verdachte
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte voldoende substantieel is om haar te kunnen aanmerken als pleger. Dit oordeel steunt op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en de volgende overwegingen.
6.5.3.4. Sub 1
Artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt onder sub 1 dat strafbaar is hij die met het
oogmerk van uitbuitingdoor één of meer
dwangmiddelenéén of meer in deze bepaling genoemde
handelingenverricht, die ervoor zorg dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt, dan wel belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Dwangmiddelen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en medeverdachte [slachtoffer/getuige 4] een schuld hebben laten opbouwen, hebben gedreigd dat zij haar dochtertje niet mocht zien voordat zij deze schuld had afgelost en hebben gedreigd haar familie te verwittigen van haar prostitutiewerkzaamheden.
In dit verband is van belang dat [slachtoffer/getuige 4] op 16 april 2013 bij de rechter-commissaris verklaart dat zij een aantal dagen geen 50 euro heeft kunnen afdragen, als gevolg waarvan zij een schuld van meer dan 300 euro heeft opgebouwd. Verdachte heeft haar toen toegevoegd dat zij pas naar Hongarije mocht om haar dochtertje te zien als zij dit geldbedrag had terugbetaald.
[slachtoffer/getuige 4] verklaart bij de politie op 15 augustus 2012 dat zij, toen verdachte zwanger was, de kamer in Den Haag van verdachte moest overnemen. Wegens tegenvallende inkomsten kon [slachtoffer/getuige 4] de kamer niet betalen, als gevolg waarvan zij een schuld heeft opgebouwd. [slachtoffer/getuige 4] verklaart verder dat zij met medeverdachte had afgesproken naar Amsterdam te komen om haar schuld af te lossen. Van verdachte mocht zij pas naar Amsterdam komen als zij haar schuld had afbetaald. Verdachte heeft [slachtoffer/getuige 4] bedreigd door [slachtoffer/getuige 4] toe te voegen dat als verdachte er achter zou komen dat [slachtoffer/getuige 4] in Amsterdam aan het werk zou zijn, zij [slachtoffer/getuige 4] in elkaar zou slaan. Verdachte is in staat om naar de familie van [slachtoffer/getuige 4] te gaan, om te vertellen wat [slachtoffer/getuige 4] hier doet, aldus [slachtoffer/getuige 4] . [slachtoffer/getuige 4] verklaart dat zij afhankelijk was van verdachte en medeverdachte omdat zij niet wilde dat haar ouders erachter zouden komen wat voor werk zij deed. Dat [slachtoffer/getuige 4] een schuld had opgebouwd bij verdachte en medeverdachte, vindt steun in de verklaring van getuige [slachtoffer/getuige 2] bij de politie op 12 augustus 2012. [slachtoffer/getuige 2] verklaart dat [slachtoffer/getuige 4] de dagelijkse 50 euro niet kon betalen omdat [slachtoffer/getuige 4] niet goed verdiende. [slachtoffer/getuige 2] verklaart verder dat [slachtoffer/getuige 4] de kamer van verdachte in Den Haag niet kon betalen, als gevolg waarvan zij een schuld had opgebouwd. Dat [slachtoffer/getuige 4] de peeskamer van verdachte heeft overgenomen toen verdachte zwanger was, vindt steun in hetgeen verdachte hierover ter terechtzitting van 11 december 2013 heeft verklaard.
[slachtoffer/getuige 4] verklaart bij de rechter-commissaris op 16 april 2013 dat zij de 50 euro aan medeverdachte afdroeg als zij ’s avonds thuiskwam. Als zij de 50 euro niet kon betalen dan zei verdachte, die een hardere stem heeft (dan medeverdachte, zo begrijpt de rechtbank), dat zij dat wel moest doen. [slachtoffer/getuige 4] verklaart bij de politie op 16 augustus 2012 dat er een periode was dat verdachte het niet goed vond dat [slachtoffer/getuige 4] ‘maar’ 50 euro per dag afdroeg. [slachtoffer/getuige 2] verklaart bij de politie op 12 augustus 2012 dat verdachte [slachtoffer/getuige 4] terroriseerde, als gevolg waarvan laatstgenoemde is weggegaan. Verdachte verklaart ter terechtzitting van 11 december 2013 dat zij [slachtoffer/getuige 4] in opdracht van medeverdachte heeft gecontroleerd gedurende haar prostitutiewerkzaamheden.
De rechtbank leidt op grond van het bovenstaande af dat [slachtoffer/getuige 4] door verdachte is gecontroleerd en onder druk is gezet om geld te verdienen en geld af te dragen.
[slachtoffer/getuige 4] was voor haar bestaan in Nederland afhankelijk van de hulp die verdachte en medeverdachte haar verleenden, bijvoorbeeld bij het regelen van een woning en bij het aanwijzen van locaties in Amsterdam waar zij als prostituee aan de slag kon. In dit verband verklaart [slachtoffer/getuige 4] bij de politie op 16 augustus 2012 dat als een meisje alleen naar Nederland komt, zij veel geld voor een woning moet betalen, hetgeen een meisje alleen niet kan opbrengen. Medeverdachte heeft een woning voor haar geregeld, aldus [slachtoffer/getuige 4] . [slachtoffer/getuige 4] verklaart dat iedereen naar [contactpersoon 1] ging voor hulp. Ook voor [slachtoffer/getuige 4] heeft hij een sofinummer geregeld. [slachtoffer/getuige 4] verklaart verder dat een meisje zonder talenkennis in Nederland niet kan bestaan. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer/getuige 4] de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig was, gelet op het feit dat zij bij de politie en de rechter-commissaris in het bijzijn van een tolk in de Hongaarse taal is gehoord. In het licht van de afhankelijkheidssituatie waarin [slachtoffer/getuige 4] verkeerde, is nog van belang dat zowel uit de verklaring van verdachte als uit de verklaring van medeverdachte naar voren komt dat [slachtoffer/getuige 4] verliefd was op medeverdachte.
Ten slotte is nog van belang dat uit de verklaring van [slachtoffer/getuige 4] , afgelegd bij de politie op 15 augustus 2012, blijkt dat zij aan haar voormalige pooiers de helft van haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden moest afstaan. Aan [slachtoffer/getuige 4] is gezegd dat zij 50 euro van haar inkomsten moest afdragen aan medeverdachte, omdat [slachtoffer/getuige 2] niet goed verdiende. [slachtoffer/getuige 4] verklaart dat zij hiermee instemde omdat deze overeenkomst nog altijd beter was dan te werken voor een vreemde. Een vreemde aan wie zij de helft of zelfs al haar inkomsten zou moeten afdragen. Gegeven deze omstandigheden, waarvan verdachte zich bewust moet zijn geweest, is het aannemelijk dat [slachtoffer/getuige 4] de overeenkomst met medeverdachte – waarbij zij ‘slechts’ 50 euro van haar inkomsten hoefde afdragen – beschouwde als een redelijk alternatief. In lijn met hetgeen de rechtbank hierover ten aanzien van [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] reeds heeft overwogen: [slachtoffer/getuige 4] had in haar beleving slechts de keuze uit twee kwaden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – de volgende dwangmiddelen bewezen: ‘dwang’, ‘dreiging met een feitelijkheid’, ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’. De rechtbank acht de overige in de tenlastelegging genoemde dwangmiddelen.
Handelingen
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de (op dit punt bekennende) verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 4] heeft gehuisvest. De rechtbank acht de overige in de tenlastelegging genoemde handelingen niet bewezen.
Het oogmerk van uitbuiting
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Door het verrichten van de hiervoor bewezen geachte handeling, onder toepassing van de hiervoor bewezen geachte dwangmiddelen, moet verdachte hebben beseft dat zij [slachtoffer/getuige 4] in een uitbuitingssituatie heeft gebracht en gehouden.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6.5.3.5. Sub 4
De rechtbank verwijst voor de inhoud en de reikwijdte van deze strafbepaling naar hetgeen zij onder 6.2.3.4. heeft overwogen.
Eerste gedeelte van sub 4: dwangmiddelen
Onder verwijzing naar de overwegingen en de bewezenverklaring van de dwangmiddelen, zoals hiervoor onder 6.5.3.4. is uiteengezet, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 4] met deze dwangmiddelen eveneens heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Tweede gedeelte van sub 4: handelingen
Ten aanzien van het tweede gedeelte van sub 4 (ten laste gelegd onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief) zal verdachte worden ontslagen van rechtsvervolging. Voor de motivering verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 6.2.3.4. heeft overwogen.
6.5.3.6. Sub 6
Voor de inhoud en reikwijdte van deze strafbepaling verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 6.2.3.5. heeft overwogen.
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen met betrekking tot de dwangmiddelen onder 6.5.3.4. Verdachte moet op grond daarvan hebben beseft dat haar handelen jegens [slachtoffer/getuige 4] als noodzakelijk en door haar gewild gevolg meebracht dat [slachtoffer/getuige 1] in de prostitutie werkzaam was en daarmee was zij zich dus bewust van de uitbuitingssituatie.
Uit de in de bijlage II opgenomen bewijsmiddelen volgt dat verdachte uit de uitbuiting van [slachtoffer/getuige 4] voordeel heeft getrokken.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten vijfde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit.
6.5.3.7. Sub 9
Onder verwijzing naar de overwegingen en bewezenverklaring van de dwangmiddelen zoals hiervoor onder 6.5.3.4. overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door voornoemde dwangmiddelen [slachtoffer/getuige 4] heeft bewogen haar te bevoordelen.
Dit leidt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten zesde cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6.5.3.8. Sub 3
De rechtbank verwijst voor wat betreft de reikwijdte en de inhoud van deze bepaling naar hetgeen zij hiervoor onder 6.3.4.6. (internationale mensenhandel [slachtoffer/getuige 2] ) heeft overwogen.
De rechtbank komt inzake [slachtoffer/getuige 4] tot de volgende beoordeling.
Verdachte verklaart bij de politie op 6 augustus 2012 dat zij vanuit Nederland geld heeft gestuurd naar [slachtoffer/getuige 4] , die op dat moment in Hongarije verbleef. [slachtoffer/getuige 4] had haar gebeld met de vraag of zij geld wilde opsturen, zodat [slachtoffer/getuige 4] naar Nederland kon komen.
De verklaring van verdachte vindt steun in een overzicht van Western Union waaruit blijkt dat verdachte op 24 januari 2012 een geldbedrag van 209,50 euro naar [slachtoffer/getuige 4] in Hongarije heeft verzonden. [slachtoffer/getuige 4] verklaart bij de politie op 16 april 2012 dat zij met medeverdachte had afgesproken dat zij naar Amsterdam zou komen om haar schuld af te lossen. De rechtbank acht bewezen dat de looptijd van de zakelijke overeenkomst tussen [slachtoffer/getuige 4] en medeverdachte liep tot 15 juli 2012. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte de reis van [slachtoffer/getuige 4] van Hongarije naar Nederland heeft betaald om [slachtoffer/getuige 4] in Nederland in de prostitutie te laten werken, ter aflossing van de door [slachtoffer/getuige 4] opgebouwde schulden. Deze feiten en omstandigheden leveren ‘medenemen’ op in zin van deze strafbepaling.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte en medeverdachte zich hebben schuldig gemaakt aan internationale mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 4] .
6.5.3.9. Pleegperiode en pleegplaatsen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer/getuige 4] in de periode van november 2011 tot 15 juli 2012 heeft uitgebuit in Amsterdam en Den Haag.
6.6.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van mensenhandel in vereniging als bedoeld in artikel 273f, derde lid, sub 1 Sr.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rol van verdachte onvoldoende substantieel is geweest om haar te kunnen aanmerken als medepleger. De rechtbank deelt dit standpunt niet. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Naar vaste jurisprudentie is voor medeplegen nauwe en bewuste samenwerking vereist. Het is niet noodzakelijke dat de verschillende samenwerkende personen ieder voor zich alle bestanddelen van het delict vervullen. Sprake moet zijn van een handeling die voor de uitvoering van het strafbare feit van overwegend belang is, of anders gezegd: een handeling die daarvoor van wezenlijke betekenis is. [7]
Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Verdachte en medeverdachte vervulden ieder een eigen, elkaar over en weer complementerende rol bij het tot stand brengen en houden van de uitbuitingssituaties van [slachtoffer/getuige 1] , [slachtoffer/getuige 3] , [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 4] .
Verdachte vervulde de rol van controleur en instrueerde de vrouwen waar en hoe zij een peeskamer konden huren. Verdachte dreigde en schreeuwde tegen de vrouwen als zij in haar ogen niet of onvoldoende verdienden. Medeverdachte trad op als contactpersoon voor het huren van een woning, aan hem diende de vrouwen hun verdiensten af te geven en hij bracht de vrouwen in contact met [contactpersoon 1] in verband met organiseren van een inschrijfadres, een sofinummer en een inschrijving in de Kamer van Koophandel.
Ten slotte bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte en medeverdachte samen deelden in de opbrengst van de afdracht van inkomsten uit de prostitutie door de vrouwen.
Op grond van hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de samenwerking tussen medeverdachte en [naam 2] onder 6.2.3.2. en de verdeling van de opbrengsten uit de prostitutie tussen hen acht de rechtbank voorts bewezen dat er een nauwe en bewuste samenwerking was tussen verdachte, medeverdachte en [naam 2] bij de uitvoering van voornoemde strafbare feiten.
Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte, medeverdachte en [naam 2] in zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.
6.7.
Overige verweren ten aanzien van het onder 1 ten laste laste feit
De raadsman heeft zich ter terechtzitting van 13 december 2013 aangesloten bij het verweer van de raadsvrouw van medeverdachte dat verdachte en medeverdachte weliswaar geld heeft ontvangen van [slachtoffer/getuige 1] , [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 2] , maar dat dit geld was bestemd voor de huur voor de woning die zij deelden en voor de kosten ten behoeve van hun aller levensonderhoud.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat voornoemde stelling van de verdediging haar weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. Verschillende vrouwen hebben namelijk verklaard dat zij een deel van hun inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden moesten afdragen aan medeverdachte en dat zij medeverdachte
daarnaastgeld dienden te betalen voor de huur en het levensonderhoud. Het bewijsverweer wordt verworpen.

7.Waardering van het bewijs ten aanzien van feit 2

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met medeverdachte, telkens een groot gedeelte van de verdiensten uit de door [slachtoffer/getuige 1] , [slachtoffer/getuige 2] , [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4] verrichte prostitutiewerkzaamheden heeft witgewassen.
Het dossier bevat bewijs dat zij het geld hebben aangewend om in het levensonderhoud van verdachte en medeverdachte te voorzien. Bovendien is gebleken dat de verdachten geld naar Hongarije hebben gebracht, dan wel dat verdachte en [slachtoffer/getuige 2] voor verdachte en medeverdachte geld via Western Union hebben overmaakt naar familieleden en kennissen van verdachte en naar familieleden van [slachtoffer 5] .
7.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van gewoontewitwassen. Hiertoe heeft hij primair verwezen naar de door hem bepleite vrijspraak inzake mensenhandel en uitbuiting van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen. Subsidiair heeft de raadsman erop gewezen dat uit het dossier op geen enkele wijze volgt dat verdachte over een substantieel vermogen zou beschikken. Verder heeft hij betoogd dat uit de inhoud van het dossier naar voren komt dat de desbetreffende vrouwen hun inkomsten uit prostitutiewerk aan [medeverdachte] hebben afgedragen en niet aan verdachte. Voor zover de rechtbank bewezen mocht achten dat verdachte zich via een constructie van medeplegen heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel van deze vrouwen, heeft de raadsman nog op het volgende gewezen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat verdachte of [medeverdachte] een handeling heeft verricht die erop was gericht de criminele opbrengsten veilig te stellen. Uit recente jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden afgeleid dat sprake moet zijn van het daadwerkelijk verhullen of verbergen van de criminele herkomst van een door eigen misdrijf verkregen goed. Aan dit criterium is in het onderhavige geval niet voldaan, zodat voor dit feit geen veroordeling kan volgen, aldus de raadsman.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de in bijlage II van dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachte en [naam 2] heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer/getuige 1] , [slachtoffer/getuige 2] , [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4] verrichte prostitutiewerkzaamheden.
De rechtbank overweegt nog als volgt.
Gelet op het feit dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – de uitbuiting in de prostitutie van voornoemde vrouwen moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dat het enkele voorhanden hebben.
Op de officier van justitie aangevoerde gronden is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Gebleken is dat uit prostitutiewerkzaamheden gegenereerde inkomsten van voornoemde vrouwen zijn aangewend ten behoeve van het betalen van de huur en eten.
Daarnaast is gebleken dat zowel [slachtoffer/getuige 2] – in opdracht van verdachte en medeverdachte –
en verdachte zelf, geldbedragen hebben overgemaakt via Western Union naar personen in Hongarije.

8.Vrijspraak van feit 3

8.1.
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat zij zich tezamen en in vereniging met medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel van de vijftienjarige [slachtoffer 5] .
Het dossier bevat verschillende uitgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte, waaronder gesprekken waarin verdachte aan medeverdachte vraagt wanneer hij [slachtoffer 5] achter het raam gaat zetten (waarop medeverdachte antwoordt dat dit dinsdag of woensdag zal zijn), waarin verdachte vraagt of medeverdachte papieren voor [slachtoffer 5] aan het regelen is (waarop medeverdachte antwoordt dat [contactpersoon 1] dit aan het regelen is), waarin verdachte tegen medeverdachte zegt dat hij het meisje veel zielskracht moet geven omdat [slachtoffer 5] het moeilijk gaat krijgen achter het raam (waarop medeverdachte antwoordt dat het meisje inderdaad nog veel moet leren, maar dat hij haar dit zal leren).
In het dossier bevindt zich ook een verklaring van getuige [slachtoffer/getuige 2] van 17 juli 2012, waaruit blijkt dat medeverdachte tegen [slachtoffer/getuige 2] heeft gezegd dat [slachtoffer 5] voor de prostitutie naar Nederland zou komen. Daarnaast verklaart getuige [getuige 1] bij de politie dat hij zeker weet dat medeverdachte [slachtoffer 5] in de prostitutie wilde laten werken, dat [slachtoffer 5] een keer huilde en aan medeverdachte vroeg of zij ook hoer moest worden, waarop medeverdachte haar antwoorde dat hij toch ergens van moest leven.
Medeverdachte verklaart, zowel bij de politie als ter terechtzitting van 11 december 2013, dat hij deze telefoongesprekken inderdaad heeft gevoerd, dat hij verdachte en [slachtoffer/getuige 2] inderdaad heeft voorgehouden dat hij [slachtoffer 5] in de prostitutie wilde laten werken, maar dat hij hen om de tuin heeft willen leiden. In werkelijkheid was hij helemaal niet van plan haar prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten, want hij was verliefd op [slachtoffer 5] . Gelet op zijn (liefdes)geschiedenis met verdachte was het niet mogelijk [slachtoffer 5] als zijn vriendinnetje in hun gemeenschappelijke woning te laten verblijven, zodat hij zich genoodzaakt zag hierover te liegen.
De rechtbank constateert met de officier van justitie en de raadsman dat het dossier voldoende wettig bewijs bevat voor een bewezenverklaring van mensenhandel in vereniging jegens [slachtoffer 5] . De centrale vraag is of het alternatieve scenario van medeverdachte voldoende overtuigend wordt weerlegd door deze bewijsmiddelen.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet bovengenoemde vraag bevestigend worden beantwoord. In lijn met deze opvatting heeft zij gerekwireerd tot een bewezenverklaring voor dit feit.
8.3.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geloof moet worden gehecht aan de verklaring van medeverdachte, zodat (ook) verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken en overweegt hiertoe het volgende.
Het scenario dat medeverdachte schetst wordt onvoldoende weerlegd door de inhoud van voornoemde tapgesprekken en de verklaring van [slachtoffer/getuige 2] . Medeverdachte heeft gemotiveerd uiteengezet dat – en waarom – hij onder meer verdachte en [slachtoffer/getuige 2] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Uit de inhoud van de tapgesprekken kan de rechtbank niet afleiden dat medeverdachte geen onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.
Ook de verklaring van [getuige 1] , waarin hij zegt dat [slachtoffer 5] medeverdachte in tranen heeft gevraagd of zij ook als hoer moest werken, leidt niet tot een weerlegging van het alternatieve scenario. Immers, er kunnen andere redenen zijn voor dit gesprek. Zo zou [slachtoffer 5] op deze manier kunnen hebben gereageerd toen zij ontdekte dat andere vrouwen die in het huis bij verdachte en medeverdachte woonden in de prostitutie werkten. Toen [slachtoffer 5] bij gelegenheid van haar verhoor op 15 juli 2012 door de politie werd geconfronteerd met de inhoud van de telefoongesprekken tussen verdachte en medeverdachte, reageerde zij verbaasd, verdrietig en teleurgesteld. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij pas toen voor het eerst hoorde van het vermeende plan van medeverdachte haar als prostituee te laten werken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet bewezen acht dat medeverdachte zich heeft schuldig gemaakt mensenhandel van [slachtoffer 5] . Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook verdachte –
bij gebrek aan directe bemoeienis met [slachtoffer 5] – van dit feit zal worden vrijgesproken.

9.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:
in de periode van 1 maart 2011 tot en met 15 juli 2012 te Amsterdam en Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen,
[slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4]
door dwang en/of feitelijkheden en/of door dreiging met feitelijkheden en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft overgebracht en/of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4]
en
voornoemde [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 4] heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 4] in een ander land, te weten in Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en
die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4] met een van de voornoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden
en
met een of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en haar mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4] zich daardoor beschikbaar stelden tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten: prostitutiewerkzaamheden
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4]
en
die [slachtoffer/getuige 1] en die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4] met een of meer van de voornoemde middelen of omstandigheden heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte haar mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer/getuige 1] en die [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4] met of voor een derde,
bestaande die dwang en/of en feitelijkheden en/of dreiging met feitelijkheden en/of dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of dat misbruik van een kwetsbare positie en dat overbrengen en/of huisvesten en dwingen of bewegen of dat handelingen ondernemen of dat voordeel trekken hierin dat zij, verdachte en haar mededaders
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 1]
terwijl zij wist dat die [slachtoffer/getuige 1] in Nederland geen familie had en niemand kende en nergens terecht kon en de weg niet kende
  • die [slachtoffer/getuige 1] in Amsterdam hebben gehuisvest en
  • een prostitutiekamer voor die [slachtoffer/getuige 1] hebben geregeld en
  • die [slachtoffer/getuige 1] onder druk hebben gezet en
  • die [slachtoffer/getuige 1] hebben gecontroleerd terwijl zij in de prostitutie aan het werk was en
  • de verdiensten van die [slachtoffer/getuige 1] hebben afgepakt en afgenomen en die [slachtoffer/getuige 1] gedwongen haar verdiensten af te staan
en
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 2]
terwijl zij wist dat die [slachtoffer/getuige 2] in Nederland geen familie had en niemand
kende en nergens terecht kon en de weg niet kende
  • die [slachtoffer/getuige 2] haar reiskosten, om te komen vanuit Hongarije naar Nederland, hebben voorgeschoten om voor haar en haar mededaders op fifty fifty basis in de prostitutie te komen werken en
  • die [slachtoffer/getuige 2] in Amsterdam hebben gehuisvest en
  • een prostitutiekamer voor die [slachtoffer/getuige 2] hebben geregeld en betaald en
  • die [slachtoffer/getuige 2] bescherming hebben aangeboden bij haar prostitutiewerkzaamheden en hebben geholpen met haar sofinummer en adresregistratie en
  • die [slachtoffer/getuige 2] via Western Union meermalen geld hebben laten overmaken naar een of meer bankrekeningen en personen in Hongarije en
  • die [slachtoffer/getuige 2] hebben bedreigd met de woorden dat het haar laatste dag was en
  • die [slachtoffer/getuige 2] meermalen gedeeltelijk de, door die [slachtoffer/getuige 2] verdiende, prostitutieverdiensten aan haar en haar mededaders heeft laten afstaan
en
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 3]
terwijl zij wist dat die [slachtoffer/getuige 3] in Nederland geen familie had en niemand kende en nergens terecht kon en de weg niet kende en slechts de Hongaarse taal sprak
  • die [slachtoffer/getuige 3] door tegen haar te schreeuwen (o.a. als zij naar hun mening niet genoeg verdiende) onder psychische druk hebben gezet en gehouden
  • die [slachtoffer/getuige 3] in Amsterdam hebben gehuisvest
  • die [slachtoffer/getuige 3] heeft gecontroleerd terwijl zij in de prostitutie aan het werk was en
  • die [slachtoffer/getuige 3] hebben geïnstrueerd welke antwoorden zij moest geven als zij door de politie werd gecontroleerd en
  • de prostitutieverdiensten van die [slachtoffer/getuige 3] hebben afgepakt en afgenomen en die [slachtoffer/getuige 3] gedwongen haar gehele of gedeeltelijke verdiensten aan haar, verdachte, en haar mededaders af te staan
en
ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 4]
terwijl zij wist dat die [slachtoffer/getuige 4] in Nederland geen familie had en niemand kende
en nergens terecht kon en de weg niet kende
  • die [slachtoffer/getuige 4] in Amsterdam hebben gehuisvest en
  • een prostitutiekamer voor die [slachtoffer/getuige 4] hebben geregeld en
  • die [slachtoffer/getuige 4] hebben geholpen bij het verkrijgen van een sofinummer en
  • met die [slachtoffer/getuige 4] hebben afgesproken dat zij van haar prostitutieverdiensten elke dag 50 euro zou betalen aan haar en haar mededaders en
  • die [slachtoffer/getuige 4] te kennen hebben gegeven dat zij, de prostitutiekamer in Den Haag van verdachte diende te betalen en
  • die [slachtoffer/getuige 4] hebben gezegd dat zij haar kind (die woonde bij die [slachtoffer/getuige 4] ' moeder in Hongarije) niet meer mocht zien zolang zij haar schuld nog niet had afbetaald aan haar verdachte en haar mededaders en
  • die [slachtoffer/getuige 4] hebben gedreigd haar familie in Hongarije te verwittigen van haar prostitutiewerkzaamheden en
  • die [slachtoffer/getuige 4] hebben gedreigd dat als ze erachter zouden komen dat zij, die [slachtoffer/getuige 4] , nadat zij bij verdachte en haar mededaders was weggegaan, in Amsterdam aan het werk zou zijn, zij haar achterna zouden komen en in elkaar zouden slaan;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste feit:
in de periode van 1 maart 2011 tot en met 15 juli 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen in bovengenoemde periode bij wijze van gewoonte, geldbedragen, te weten een deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 2] en [slachtoffer/getuige 3] en [slachtoffer/getuige 4] verrichte prostitutiewerkzaamheden, verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en daarvan gebruikt gemaakt terwijl zij wist dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

10.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

11.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht bepleit. Door haar miserabele positie en de invloed van medeverdachte kon niet van verdachte worden gevergd dat zij weerstand bood aan medeverdachte. Anders handelen behoorde niet tot de mogelijkheden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er bij verdachte sprake was van psychische overmacht. De raadsman heeft niet onderbouwd en ook overigens is niet gebleken dat medeverdachte zodanige druk uitoefende op verdachte dat zij geen keus had dan met het samen te werken bij het uitbuiten van vrouwen in de prostitutie. Ook ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte zodanig door [naam 2] is bedreigd dat zij niet anders kon dan te handelen zoals zij heeft gehandeld.
Ook voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

12.Motivering van de straf

12.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarnaast de gevangenneming van verdachte bevolen nu het gevaar bestaat dat verdachte zich opnieuw zal schuldig maken aan soortgelijke strafbare feiten. Verschillende getuigen hebben namelijk verklaard dat verdachte zich sinds haar invrijheidsstelling in hun richting niet onbetuigd heeft gelaten.
12.2.
Het strafmaatverweer van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht af te zien van het opleggen van een straf op grond van het non-punishmentbeginsel. Verdachte kan als slachtoffer een beroep doen op (Europese) regelgeving die bepaalt dat slachtoffers van mensenhandel niet gestraft mogen worden wegens gedwongen betrokkenheid bij criminele activiteiten die een rechtstreeks gevolg zijn van de gepleegde mensenhandel.
Voor het geval de rechtbank het beroep op het non-punishmentbeginsel niet mocht honoreren, heeft de raadsman nog het volgende aangevoerd. Ten voordele van verdachte dient de rechtbank rekening te houden met de omstandigheid dat haar rol, gelet op de verklaringen van de betrokken vrouwen, relatief beperkt is geweest. Daarnaast is van belang dat jegens deze vrouwen relatief weinig geweld is gebruikt. [slachtoffer/getuige 2] , [slachtoffer/getuige 4] en – in zekere zin ook [slachtoffer/getuige 3] – zijn vrijwillig met [medeverdachte] in zee gegaan. Ten slotte heeft de raadsman matiging van de strafeis van de officier van justitie bepleit en hiertoe verwezen naar een aantal uitspraken van deze rechtbank.
12.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Nu de rechtbank de medeverdachte vrijspreekt van mensenhandel jegens verdachte kan verdachte niet als slachtoffer van mensenhandel worden beschouwd. Reeds daarom kan zij geen beroep doen op het non-punishmentbeginsel.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel van vier vrouwen en gewoontewitwassen.
Mensenhandel en het voordeeltrekken uit uitbuiting zijn ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft tezamen met haar mededaders misbruik gemaakt van kwetsbare vrouwen. Zij is daarbij planmatig en uitgekiend te werk gegaan. Zij en haar [medeverdachte] hadden een duidelijke rolverdeling; verdachte gaf de vrouwen instructies en ging tegen hen tekeer als deze vrouwen in haar ogen onvoldoende verdienden. [medeverdachte] regelde een woning, liet de vrouwen voor hem werken en liet hen een deel van hun inkomsten aan hem en verdachte afstaan. Verdachte en haar mededader maakten gebruik van psychische terreur en voerde in sommige gevallen de druk op door die vrouwen met allerlei voorwendselen schulden bij hen te laten opbouwen. Via anderen regelden ze een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, een sofinummer en een inschrijfadres voor de vrouwen. Op deze manier hielden verdachte en haar medeverdachte deze vrouwen in hun greep. De slachtoffers zijn stuk voor stuk kwetsbare en beschadigde vrouwen die afkomstig zijn uit armoedige omstandigheden in hun moederland Hongarije, die de Nederlandse taal niet machtig waren, de weg niet kenden in Nederland en in Nederland niet beschikten over een sociaal netwerk. Verdachte heeft met haar handelen welbewust misbruik gebruikt van deze slachtoffers. Zij heeft geen respect getoond voor hun fundamentele waarden, namelijk de individuele vrijheid en lichamelijke integriteit. Verdachte heeft uitsluitend gehandeld uit winstbejag. Verdachte heeft op geen enkele manier blijk gegeven dat zij zich bewust is van de ernst van haar gedragingen. De rechtbank rekent verdachte haar gedrag zeer aan. Ook heeft verdachte de inkomsten van deze vrouwen witgewassen.
De rechtbank is van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van voornoemde bewezen geachte feiten. De rechtbank ziet evenwel aanleiding een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij verdachte – anders dan de officier van justitie heeft bepleit – heeft vrijgesproken van mensenhandel jegens [slachtoffer 5] , niet bewezen acht dat geweld is aangewend tegen slachtoffers [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 3] en verdachte heeft vrijgesproken van de internationale mensenhandel jegens [slachtoffer/getuige 1] en [slachtoffer/getuige 3] .
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de rol van verdachte bij het één en ander beperkter en minder kwalijk zou zijn dan die van [medeverdachte] . Zij hadden over een weer een elkaar complementerende rol, waarbij de een niet onder deed voor de ander. Voor wat betreft de feiten die zij tezamen hebben gepleegd, verdienen zij daarom dezelfde straf.
De enige reden dat aan verdachte een lagere straf zal worden opgelegd dan aan [medeverdachte] is dat zij – anders dan [medeverdachte] – niet is veroordeeld voor het plegen van ontucht met een vijftienjarig meisje.
De rechtbank heeft acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte blijkens het haar betreffende justitiële documentatie in Nederland niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank zal de hoogte van de straf niet verlagen op grond van het in artikel 359a Sv bepaalde, aangezien zij hiervoor heeft overwogen dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van deze wetsbepaling.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek een passende reactie.
De rechtbank wijst de vordering gevangenneming van de officier van justitie af. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van recidivegevaar. Los van de vraag of verdachte nadat zij door het gerechtshof op vrije voeten werd gesteld daadwerkelijk een aantal getuigen heeft benaderd, is deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende om het gevaar op herhaling aan te nemen. De getuigenverklaringen waarop de officier van justitie doelt, zien namelijk op het bedreigen c.q. onder druk zetten van getuigen door verdachte met het doel deze getuigen hun verklaringen te laten intrekken. Niet is gebleken dat verdachte opnieuw heeft geprobeerd om vrouwen voor zich te laten werken in de prostitutie. In dit licht is nog van belang dat verdachte zelf nog steeds werkzaam is in de prostitutie, zodat zij voor haar levensonderhoud niet (uitsluitend) afhankelijk is van andere inkomstenbronnen.
Ook voor het overige acht de rechtbank geen gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig.

13.De vorderingen benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

13.1.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1]
De benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] heeft, door tussenkomst van haar gemachtigde mr. A. Koopsen, een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade van € 122.400,- ingediend. Daarnaast heeft zij als vergoeding van immateriële schade een bedrag van
€ 5.000,- gevorderd. Deze bedragen zijn als voorschot gevorderd. De rechtbank verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de schade voor een deel van haar vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken. De totale vordering bedraagt € 127.400,-
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 21.600,-. Hierbij is zij uitgegaan van een werkweek van zes dagen en gemiddelde dagopbrengst van € 300,- en de meest conservatieve schatting van de te bewijzen pleegperiode, namelijk drie maanden. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, aldus de officier van justitie. De gevorderde immateriële schadevergoeding acht de officier van justitie voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De vordering kan in totaal dus tot een bedrag van € 26.600,- worden toegewezen, waarbij geldt dat verdachte en [verdachte] hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] niet in behandeling te nemen nu niet blijkt dat mr. A. Koopsen gemachtigd was deze vordering in te dienen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding moet worden gematigd tot een bedrag van 100 euro per dag. Verder heeft de raadsman verzocht deze vordering te matigen aangezien de periode waarvan de vordering van [slachtoffer/getuige 1] uitgaat, niet overeenkomt met de door haar afgelegde verklaringen op dit punt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat mr. Koopsen was gemachtigd namens de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] een vordering tot schadevergoeding in te dienen. Dit oordeel steunt op de constatering dat in het desbetreffende formulier, onder het kopje ‘2. Gemachtigde van benadeelde’ de naam en gegevens van mr. Koopsen staan vermeld en dat benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] dit formulier heeft ondertekend.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat zij, zoals zij onder 6.2.3. en 9. heeft overwogen, is gekomen tot een bewezenverklaring van uitbuiting van [slachtoffer/getuige 1] door verdachte en haar mededaders in de ten laste gelegde pleegperiode. De rechtbank heeft op basis van het dossier evenwel de exacte periode van de bewezenverklaarde uitbuiting niet kunnen vaststellen. Ook bij de beoordeling van de door [slachtoffer/getuige 1] gevorderde materiële schade speelt dit een rol. Het dossier biedt onvoldoende houvast voor het bepalen van de precieze periode waarin [slachtoffer/getuige 1] schade heeft geleden. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering van [slachtoffer/getuige 1] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank verklaart [slachtoffer/getuige 1] daarom voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor het slachtoffer staat de weg naar de civiele rechter open om de geleden schade vergoed te krijgen. De rechtbank komt niet toe aan bespreken van de verweren van de raadsman op dit punt.
Wat de immateriële schade betreft, levert de vordering van [slachtoffer/getuige 1] geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht het gevorderde voorschotbedrag van
€ 5.000,-(vijf duizend euro) toewijsbaar. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de bij [slachtoffer/getuige 1] ontstane immateriële schade. Zoals in haar vordering is verwoord, heeft zij psychische problemen opgelopen.
De vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 5.000,-(vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juli 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening. Ten aanzien van dit bedrag geldt hoofdelijke aansprakelijkheid tezamen met [verdachte] , nu zij beiden een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van de schade. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer/getuige 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juli 2012) tot aan de dag van de algemene voldoening.
13.2.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 3]
De benadeelde partij [slachtoffer/getuige 3] heeft, door tussenkomst van haar gemachtigde mr. A. Koopsen, een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade van
€ 12.200,-ingediend. Daarnaast heeft zij als vergoeding van immateriële schade een bedrag van
€ 7.500,-gevorderd. Deze bedragen zijn als voorschot gevorderd. De rechtbank verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de schade voor een deel van haar vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken. De totale vordering bedraagt
€ 19.700,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 11.600,-, waarbij zij uitgaat van een pleegperiode van 9 mei 2011 tot 1 september 2011, een bedrag van € 100,- per gewerkte dag en een werkweek van zeven dagen (een totaal van 116 werkdagen). De gevorderde immateriële schade is voldoende onderbouwd en geheel toewijsbaar. Het totaal toe te wijzen bedrag komt zo op € 19.100,-, waarbij geldt dat verdachte en medeverdachte hiervoor hoofdelijk aansprak zijn.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 3] niet in behandeling te nemen, omdat deze vordering slechts is ingediend in de zaak tegen [medeverdachte] . Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering is ingevuld door een medewerker van het parket, zonder dat is gebleken dat [slachtoffer/getuige 3] deze medewerker hiertoe heeft gemachtigd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering tot materiële schadevergoeding te matigen, aangezien de in de vordering genoemde pleegperiode niet overeenkomt met hetgeen [slachtoffer/getuige 3] hierover heeft verklaard bij de rechter-commissaris. De raadsman heeft ook verzocht de vergoeding tot immateriële schadevergoeding te matigen, nu [slachtoffer/getuige 3] slechts gedurende een korte periode heeft gewerkt en verdachte geen geweld tegen haar heeft gebruikt. Ten slotte heeft de raadsman bepleit verdachte niet hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de gevorderde schade, aangezien het dossier aanwijzingen bevat dat haar rol veel beperkter is geweest dan die van medeverdachte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de vordering benadeelde partij van [slachtoffer/getuige 3] is ingediend in zowel de zaak tegen verdachte als in de zaak tegen medeverdachte. In de schriftelijke vordering worden zowel verdachte als medeverdachte als dader genoemd. Bovendien heeft mr. Koopsen ter terechtzitting mondeling toegelicht dat de vordering uitdrukkelijk ook in de zaak tegen verdachte is ingediend.
De rechtbank heeft tenslotte geconstateerd dat [slachtoffer/getuige 3] haar vordering benadeelde partij heeft ondertekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer/getuige 3] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdiensten die [slachtoffer/getuige 3] aan verdachte heeft moeten afstaan, vordert zij nu terug. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de door [slachtoffer/getuige 3] geleden materiële schade dient te vergoeden. De rechtbank gaat met de officier van justitie uit van een pleegperiode van 9 mei tot en met 1 september 2011. [slachtoffer/getuige 3] verklaart bij de politie op 3 juli 2012 dat zij zes dagen in de week werkte. De rechtbank gaat uit van een bedrag van € 100,- per gewerkte dag. Op grond van het voorgaande acht de gevorderde materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van
€ 10.000 ,-(tienduizend euro). De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Door haar handelen heeft verdachte ook een bijdrage geleverd aan de bij [slachtoffer/getuige 3] ontstane immateriële schade. De rechtbank acht het aannemelijk dat [slachtoffer/getuige 3] tenminste de gevorderde immateriële schade heeft geleden. De rechtbank het gevorderde voorschotbedrag van
€ 7.500,-(zeven duizend vijfhonderd euro) toewijsbaar.
De vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 17.500,-(zeventien duizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juli 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank, zoals hiervoor reeds overwogen, van oordeel dat de rol en bijdrage van verdachte niet beperkter is geweest dan die van [medeverdachte] . Nu verdachte en [medeverdachte] beiden een – gelijkwaardige – bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van de schade, geldt ten aanzien van het bovengenoemde bedrag hoofdelijke aansprakelijk tezamen met [medeverdachte] .
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer/getuige 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.
€ 17.500,-(zeventien duizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 juli 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 273f en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

15.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Acht de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit partieel nietig zoals in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 9 is vermeld.
Ontslaat verdachte ter zake van het onder 1 ten vierde cumulatief/alternatief ten laste gelegde van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met betrekking tot het onder 1 bewezen verklaarde feit:
Mensenhandel in vereniging, meermalen gepleegd
Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde feit:
Medeplegen van gewoontewitwassen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (zegge: vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af de vordering gevangenneming.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 1] toe tot een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer/getuige 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer/getuige 1] , te betalen de som van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal is dit bedrag te vervangen door hechtenis voor de duur van
60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer/getuige 3] toe tot een bedrag van
€ 17.500,- (zegge: zeventien duizend en vijfhonderd euro), bestaande uit € 10.000,- aan materiële en
€ 7.500,-aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer/getuige 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer/getuige 3] , te betalen de som van van
€ 17.500,- (zegge: zeventien duizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal is dit bedrag te vervangen door hechtenis voor de duur van
122 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 januari 2014.
Bijlage I
TENLASTELEGGING
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 17 september 2013 – ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 15 juli 2012 te Amsterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer anderen te weten [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3]
en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen
door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen
en/of
voornoemde [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen in een ander land, te weten in Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
en/of
die [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen (telkens) met een van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
met een of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of een of meer mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen
en/of
die [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen met een of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen haar, verdachte en/of een of meer van haar mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer/getuige 1] en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4] en/of een of meer andere vrouwen met of voor een derde,
bestaande die dwang en/of dat geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of die dreiging met geweld en/of dreiging met een of meer andere feitelijkheden en/of die afpersing en/of die misleiding en/of dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of dat misbruik van een kwetsbare positie en/of dat werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en/of opnemen en/of dat dwingen en/of bewegen en/of dat handelingen ondernemen en/of dat voordeel trekken hierin dat zij, verdachte en/of een of meer van haar mededaders
(ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 1] )
terwijl zij wist dat die [slachtoffer/getuige 1] in Nederland geen familie had en/of niemand kende en/of nergens terecht kon en/of de weg niet kende en/of slechts de Hongaarse taal sprak
- die [slachtoffer/getuige 1] heeft/hebben gekocht en/of (vervolgens) naar Nederland heeft/hebben gebracht en/of heeft/hebben laten brengen om voor haar en/of haar mededader(s) (in de prostitutie) te komen werken en/of
- die [slachtoffer/getuige 1] een of meermalen in Amsterdam heeft/hebben gehuisvest en/of
- een of meermalen een prostitutiekamer voor die [slachtoffer/getuige 1] heeft/hebben geregeld en/of betaald en/of
- die [slachtoffer/getuige 1] (een of meermalen) onder druk heeft/hebben gezet en/of bedreigd dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) een of meer van haar kinderen zou(den) ontvoeren en/of vermoorden, althans in woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer/getuige 1] een of meermalen in haar gezicht heeft/hebben geslagen en/of
- die [slachtoffer/getuige 1] een of meermalen heeft/hebben gecontroleerd terwijl zij in de prostitutie aan het werk was en/of
- de verdiensten van die [slachtoffer/getuige 1] heeft/hebben afgepakt en/of afgenomen en/of die [slachtoffer/getuige 1] gedwongen haar verdiensten af te staan en/of
- de werktijden van die [slachtoffer/getuige 1] heeft/hebben bepaald
en/of
(ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 2] )
terwijl zij wist dat die [slachtoffer/getuige 2] in Nederland geen familie had en/of niemand kende en/of nergens terecht kon en/of de weg niet kende en/of slechts de Hongaarse taal sprak
- die [slachtoffer/getuige 2] haar reiskosten, om te komen vanuit Hongarije naar Nederland,
heeft/hebben voorgeschoten om voor haar en/of haar mededaders (op fifty fitfy
basis) in de prostitutie te komen werken en/of
- die [slachtoffer/getuige 2] een of meermalen in Amsterdam heeft/hebben gehuisvest en/of
- een of meermalen een prostitutiekamer voor die [slachtoffer/getuige 2] heeft/hebben geregeld
en/of betaald en/of
- die [slachtoffer/getuige 2] bescherming heeft/hebben (aan)geboden (bij haar prostitutiewerkzaamheden) en/of heeft/hebben geholpen met haar inschrijving bij de kamer van koophandel en/of sofinummer en/of adresregistratie en/of
- die [slachtoffer/getuige 2] via Western Union een of meermalen geld heeft/hebben laten overmaken naar een of meer bankrekeningen en/of een of meer personen in Hongarije en/of
die [slachtoffer/getuige 2] heeft/hebben bedreigd met de woorden dat het haar laatste dag was, althans in woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer/getuige 2] een of meermalen de gehele of gedeeltelijke, door die [slachtoffer/getuige 2]
verdiende, prostitutieverdiensten aan haar en/of haar mededader(s) heeft laten
afstaan
en/of
(ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 3] )
terwijl zij wist dat die [slachtoffer/getuige 3] in Nederland geen familie had en/of niemand kende en/of nergens terecht kon en/of de weg niet kende en/of slechts de Hongaarse taal sprak
- die [slachtoffer/getuige 3] heeft/hebben gekocht en/of (vervolgens) naar Nederland heeft/hebben gebracht en/of heeft/hebben laten brengen en/of om voor haar en/of haar mededader(s) (in de prostitutie) te komen werken en/of
- die [slachtoffer/getuige 3] (telkens) door voortdurend tegen haar te schreeuwen (o.a. als zij naar haar/hun mening niet genoeg verdiende) onder psychische druk heeft/hebben gezet en/of gehouden en/of haar (telkens) heeft voorgehouden dat zij aan verdachte en/of haar mededader(s) een schuld had in te lossen (die telkens opliep) omdat zij voor haar hadden betaald en/of vanwege de kost en inwoning en/of omdat zij onvoldoende met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende en/of
- die [slachtoffer/getuige 3] een of meermalen in Amsterdam heeft/hebben gehuisvest en/of
- een of meermalen een prostitutiekamer voor die [slachtoffer/getuige 3] heeft/hebben geregeld en/of betaald en/of
- die [slachtoffer/getuige 3] een of meermalen in haar gezicht heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer/getuige 3] een of meermalen geschopt en/of getrapt en/of
- die [slachtoffer/getuige 3] een of meermalen heeft gecontroleerd terwijl zij in de prostitutie aan het werk was en/of
- die [slachtoffer/getuige 3] heeft/hebben geïnstrueerd welke antwoorden zij moest geven als zij door de politie werd gecontroleerd en/of
- de (prostitutie)verdiensten van die [slachtoffer/getuige 3] (telkens) heeft/hebben afgepakt en/of afgenomen en/of die [slachtoffer/getuige 3] gedwongen haar gehele of gedeeltelijke verdiensten aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af te staan en/of
- de werktijden van die [slachtoffer/getuige 3] heeft/hebben bepaald
en/of
(ten aanzien van die [slachtoffer/getuige 4] )
terwijl zij wist dat die [slachtoffer/getuige 4] in Nederland geen familie had en/of niemand kende en/of nergens terecht kon en/of de weg niet kende en/of slechts de Hongaarse taal sprak
- die [slachtoffer/getuige 4] een of meermalen in Amsterdam heeft/hebben gehuisvest en/of
- een of meermalen een prostitutiekamer voor die [slachtoffer/getuige 4] heeft/hebben geregeld
en/of betaald en/of
- die [slachtoffer/getuige 4] heeft/hebben geholpen bij het verkrijgen van een sofinummer en/of adresregistratie en/of die [slachtoffer/getuige 4] hiermee een schuld heeft/hebben laten
opbouwen aan haar verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- met die [slachtoffer/getuige 4] heeft/hebben afgesproken dat zij (van haar prostitutieverdiensten) elke dag 50 euro zou betalen aan haar en/of haar mededader(s) en/of te werken op fifty-fifty basis om zodoende haar schuld af te lossen en/of
- die [slachtoffer/getuige 4] te kennen heeft/hebben gegeven dat zij de prostitutiekamer in Den Haag van haar, verdachte en/of haar mededader(s) diende te betalen en/of
- die [slachtoffer/getuige 4] heeft/hebben gezegd dat zij haar kind (die woonde bij die [slachtoffer/getuige 4] ' moeder in Hongarije) niet meer mocht zien zolang zij haar schuld nog niet had afbetaald aan haar verdachte en/of haar mededader(s) en/of
- die [slachtoffer/getuige 4] heeft/hebben gedreigd haar familie (in Hongarije) te verwittigen van haar prostitutiewerkzaamheden en/of die [slachtoffer/getuige 4] heeft/hebben gedreigd geld te vragen aan haar, die [slachtoffer/getuige 4] ' moeder, en/of
- die [slachtoffer/getuige 4] heeft/hebben gedreigd dat als ze erachter zou(den) komen dat zij, die [slachtoffer/getuige 4] , (nadat zij bij verdachte en/of haar mededader(s) was weggegaan) in Amsterdam aan het werk zou zijn, zij haar achterna zou(den) komen en in elkaar
zou(den) slaan;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 15 juli 2012, te Amsterdam en/of Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, in bovengenoemde periode bij wijze van gewoonte, een of meer (contante) geldbedragen en/of voorwerpen, te weten (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [slachtoffer/getuige 1]
en/of [slachtoffer/getuige 2] en/of [slachtoffer/getuige 3] en/of [slachtoffer/getuige 4]
en/of een of meer andere vrouwen verrichte prostitutiewerkzaamheden, verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruikt gemaakt terwijl zij wist dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
zij in of omstreeks van 15 juni 2012 tot en met 15 juli 2012 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 5] (geboortedatum [1997] ) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 5] , terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
Bijlage II
DE BEWIJSMIDDELEN
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Met betrekking tot [slachtoffer/getuige 1]

1. Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer/getuige 1] van 26 juni 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 1 001 tot en met 1 025.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 1] voornoemd, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: medeverdachte) liet mij voor hem werken als hoer. Ik had geen andere keus. Ze pakten mijn geld af. Ik werd door andere meisjes gecontroleerd. Ik weet haar achternaam niet, zij is nu bij [medewerker hulpverleningsorganisatie 1] (
de rechtbank begrijpt [slachtoffer/getuige 3]). Het was makkelijk de huur van ons geld te betalen. [medeverdachte] en [verdachte] hebben nooit huur betaald.
[verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) heeft mij naar Den Haag gebracht om te werken.

2. Een proces-verbaal financieel verhoor van [slachtoffer/getuige 1] met nummer 2012143045 van 9 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina 1 032 tot en met 1 039.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 1] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Naast [medeverdachte] en [verdachte] heeft [naam 2] mij uitgebuit. Zijn volledige naam is [naam 2] . [medeverdachte] haalde de meisjes hier naar toe en [verdachte] leerde wat ze moesten doen in de prostitutie. [medeverdachte] en [verdachte] verdienden hun geld met meisjes die in de prostitutie werkten voor hen. Ze pakken geld van meisjes af. [medeverdachte] en [verdachte] hadden een doos in de kast en als ze 4000 of 5000 euro bij elkaar hadden, stuurden ze het geld met Western Union naar Hongarije.

3. Een getuigenverklaring van [slachtoffer/getuige 1] ter terechtzitting van 17 september 2013.

Als [naam 2] geld afpakte, dan gaf hij dat aan [medeverdachte] . Alle meisjes wisten iets van de afspraak tussen [naam 2] en [medeverdachte] . Het geld dat ik had verdiend, had ik bij me totdat ik thuis kwam. Als ik thuis kwam dan vroeg [medeverdachte] of [naam 2] om mijn geld.
Ik heb in Amsterdam en in Den Haag gewerkt. Ik heb met [verdachte] in 2011 in Den Haag gewerkt. Ze hebben mij heel vaak bedreigd. Het was vooral [naam 2] , maar [verdachte] schreeuwde ook tegen mij. [medeverdachte] schreeuwde vooral tegen ons als hij had gedronken.

4. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 4] van 16 april 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer/getuige 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 1]) droeg 50% van haar inkomsten af aan [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ). [naam 2] heeft van dat geld weer de helft aan [medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: medeverdachte) gegeven. [medeverdachte] op zijn beurt gaf de helft van wat ik en de andere meisjes aan hem gaven, weer aan [naam 2] . [slachtoffer/getuige 1] moest ook meebetalen aan de huur. U vraagt mij of ik weet of het geld van [slachtoffer/getuige 1] dat [naam 2] aan [medeverdachte] gaf, werd gebruikt om de huur te betalen. Nee, dat was niet het geval. De gelden van de woning gingen altijd apart.

5. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 2] van 14 december 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer/getuige 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 1]) gaf haar geld aan [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ). Zij woonde ook in onze woning. [medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: medeverdachte) heeft [slachtoffer/getuige 1] geholpen. [slachtoffer/getuige 1] is niet goed bij haar hoofd.
6.
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer/getuige 3] van 3 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 2 001 tot en met 2 009.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 3] voornoemd, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer/getuige 1] is 16 september (
de rechtbank begrijpt: 16 september 2011) gekomen. Hoe het is gegaan met [slachtoffer/getuige 1] ? Slecht. Ze stond de hele tijd onder grote psychische druk. Er werd ontzettend geschreeuwd naar haar, zelfs onder het werk. Dit werd gedaan door [medeverdachte] en [naam 2] . Wat deden ze met haar behalve schreeuwen? Onder psychische druk zetten, haar geld afpakken, zeggen dat ze een schuld had, omdat ze daar sliep en at. [naam 2] heeft haar geld afgepakt. En [medeverdachte] ? Via [naam 2] . [medeverdachte] zei tegen [naam 2] dat het tijd werd dat hij van het wijf geld zou pakken. Of [slachtoffer/getuige 1] ook bedreigd werd? Dat bedoel ik met psychische druk. Ze verdiende vrij vaak meer dan ze aan kosten had. Ze had niet de beschikking over dat geld. Ze zeiden: “geef hier.” En dan gaf ze het. Ze schreeuwden tegen haar. Of ze ook bedreigd werd? Dat ze haar op straat zouden gooiden. Ik denk dat ze naïef was.

7. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer/getuige 3] met nummer 2012143045 van 9 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina 2 083 tot en met 2 098.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 3] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik heb een maand verbleven in een woning midden in het [District A] . Ik woonde daar met [medeverdachte] , [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) en [naam 2] . Later kwam [slachtoffer/getuige 1] daar naartoe. Ik heb drie weken met [slachtoffer/getuige 1] gewoond.
Hoe [medeverdachte] aan zijn geld komt? Door [slachtoffer/getuige 1] . Of [medeverdachte] sofinummers voor andere mensen regelt? Voor [slachtoffer/getuige 1] . Welke prostituees hebben gewerkt voor [medeverdachte] en [verdachte] ? [slachtoffer/getuige 1] . Ze had schulden. [naam 2] en [medeverdachte] zijn vrienden.
Ze (
de rechtbank begrijpt: [naam 2] en [medeverdachte]) hebben haar geld gestolen en afgepakt. Er was psychische druk. Ze is uitgebuit, dat is zeker.

8. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 3] van 12 augustus 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik moest [slachtoffer/getuige 1] helpen. Ik moest haar naar de kamerbeheerder meenemen. Ik moest haar zeggen wat zij moest zeggen, wat de kosten voor de verschillende diensten waren, de tijden et cetera. [medeverdachte] zei dat ik dat moest doen. In het begin was [slachtoffer/getuige 1] er kapot van dat zij haar geld aan [medeverdachte] moest geven. Later berustte zij daarin. Het is één of twee keer voorgekomen dat zij het geld niet gaf en het huis uit ging. Toen zij terugkwam was er een grote ruzie.

9.Een verklaring ter terechtzitting van medeverdachte van 11 december 2013.

[slachtoffer/getuige 1] is naar ons toegekomen en bij ons gaan wonen, samen met [naam 2] . Dit was op het adres [adres 2] in [plaats 1] . Ze werkte in de prostitutie toen zij bij ons woonde. Het klopt dat [contactpersoon 1] adressen regelde. [naam 2] is een vriend van vroeger uit Hongarije.

10.Een verklaring ter terechtzitting van verdachte van 17 september 2013.

Haar ex-man en anderen hebben haar (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 1]) veel aangedaan. [slachtoffer/getuige 1] is verkocht en misbruikt door [naam 2] . Ik had medelijden met haar en met haar leven.

11.Een verklaring terechtzitting van verdachte van 11 december 2013.

Wij woonden in een woning met [slachtoffer/getuige 1] . [slachtoffer/getuige 1] heeft voor [naam 2] gewerkt. [slachtoffer/getuige 1] kwam in 2011. [naam 2] heeft haar heel slecht behandeld. [slachtoffer/getuige 1] had helemaal niets. Het klopt dat [contactpersoon 1] een sofinummer voor [slachtoffer/getuige 1] heeft geregeld. [contactpersoon 1] is een kennis van [medeverdachte] .
[slachtoffer/getuige 1] en ik reisden samen met de trein naar Den Haag. [slachtoffer/getuige 1] en ik werkten in Den Haag als prostituee.
Met betrekking tot [slachtoffer/getuige 2]

12. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer/getuige 2] met nummer 2012143045 van 17 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 2 043 tot en met 2 051.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 2] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik ben in augustus 2011 naar Nederland gekomen. Ik ben in Duitsland begonnen met dit werk. Ik was daar met twee personen en twee meisjes. Het ging helemaal niet daar en daarom zijn we naar Nederland gebracht. Op het laatst was het zo dat tegen de afspraken in al ons geld werd afgepakt. Hun bijnamen waren [naam 4] en [naam 3] . Deze mannen waren mijn pooiers. Ik ben in oktober 2011 teruggegaan naar Hongarije.
Ik ben eind oktober 2011, in elk geval voor november, teruggekomen naar Nederland. Ik ging naar [medeverdachte] en [verdachte] . Ik trok bij hen in. [medeverdachte] en [verdachte] hebben mij geholpen terug te komen. [medeverdachte] en [verdachte] betaalden mijn reiskosten. Ik betaalde dat terug toen ik weer achter het raam stond. We deden fifty-fifty. Dat was mijn voorstel. Waarom ik mijn inkomsten deelde met [medeverdachte] en [verdachte] ? Je zit hier in een vreemd land. Als je geen inkomsten hebt, heb je geen kamer. Ik wist dat ik als ik bijvoorbeeld een week geen inkomsten zou hebben, ik toch eten en een dak boven mijn hoofd zou hebben. Ik heb bij [medeverdachte] en [verdachte] van oktober 2011 tot afgelopen vrijdag (
de rechtbank begrijpt: tot 13 juli 2012) op fifty-fifty basis gewoond. Ik gaf de helft van mijn verdiensten per dag aan hen. Ik gaf mijn geld aan [medeverdachte] . Het klopt dat [verdachte] mij laatst heeft bedreigd. Ik heb tegen [medeverdachte] gezegd dat het de laatste keer moet zijn geweest. Ze zei “als iemand op fifty-fifty basis hier is en zij iemand achter het raam hebben geplaatst en jij weg bent gegaan en terug wilt, dan kan dat niet meer want dan zal er bloed vloeien”. Wat [medeverdachte] in mijn ogen een pooier en uitbuiter van vrouwen maakt? Omdat [medeverdachte] vier of vijf vrouwen voor zich had werken.

13. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer/getuige 2] met nummer 2012143045 van 13 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 2 103 tot en met 2 112.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 2] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik werk in Nederland sinds augustus 2011 als prostituee. Het was niet nodig om een woning te zoeken en te vinden. Ik kwam naar [medeverdachte] . Hij regelde dat ik in de woning kon verblijven. In Amsterdam heb ik op veel plaatsen gewerkt. Sinds augustus 2011 woon ik bij [medeverdachte] en [verdachte] . Ik werk behalve vrijdag alle dagen. Ik verdiende gemiddeld 200 a 300 voor prostitutiewerkzaamheden. Daar is de kamerverhuur vanaf. In augustus 2011 zijn [naam 3] , [naam 4] en ik naar Nederland gekomen. De tweede keer toen ik naar Nederland kwam heeft [medeverdachte] mijn reiskosten betaald. Hij heeft ook een keer mijn cabine betaald. Vanaf oktober (
de rechtbank begrijpt: oktober 2011) heb ik de helft van mijn verdiensten afgegeven aan [medeverdachte] . Het klopt dat ik met [medeverdachte] een afspraak had gemaakt dat ik de helft van mijn inkomsten aan hem zou geven. Ik heb via Western Union wel eens geld overgemaakt in opdracht van [medeverdachte] naar Hongarije. Dat is vaak gebeurd. Ik heb in plaats van [verdachte] geld overgemaakt naar haar moeder.
[medeverdachte] heeft geen werk.
N: Verbalisant laat horen gespreksnummer 815 van 14 juli 2012, tap TA04, in gebruik bij verdachte,
Dat zijn [medeverdachte] en ik. Ik werd bedreigd door [verdachte] . [verdachte] heeft mij gezegd dat het mijn laatste dag was.

14. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 2] van 14 december 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik ben voor de eerste keer in augustus 2011 in contact gekomen met [medeverdachte] . Hij was een vriend van de pooiers die mij naar Nederland hadden gebracht. Met [medeverdachte] heb ik in oktober te maken gekregen voor zover het de prostitutie betreft. Ik was namelijk in Hongarije en wilde terug naar Nederland komen om in de prostitutie te gaan werken. Ik heb [medeverdachte] gebeld en gevraagd of hij mij kon helpen naar Nederland te komen. Ik heb toen voorgesteld om op fifty-fifty basis te mogen werken. Ik kende verder niemand in Nederland. [medeverdachte] heeft toen mijn reis naar Nederland betaald. Zowel de kosten als de inkomsten werden op fifty fifty basis verdeeld. De kosten voor de werkkamer betaalde ik volledig. Ik woonde in die periode op nummer 63 van de woning van [kamerverhuurster] (
de rechtbank begrijpt: [adres 3] in [plaats 1]). Daar woonde verder nog [medeverdachte] , [verdachte] , [slachtoffer/getuige 1] , [naam 2] en [slachtoffer/getuige 4] . [naam 2] en [medeverdachte] werkten niet. Ze kregen alleen geld van de meisjes.
Als ik klaar was met mijn werk deelde ik mijn verdiensten door twee en gaf de helft aan hem. U vraagt mij wat [medeverdachte] voor mij deed in ruil voor die 50%. Dat is moeilijk te formuleren. Het was een goede vriend. U vraagt mij of [medeverdachte] mij beschermde. In de cabine niet want daar kan dat niet. Als er iets op straat gebeurde kon ik hem bellen. Dat is nooit nodig geweest. Ik heb vanaf eind oktober tot een paar dagen voor de arrestatie van [medeverdachte] op fifty-fifty basis gewerkt. De reden dat ik ben weggegaan was [verdachte] . Zij begon de baas te spelen. Zij ging over op een soort pooierstijl. Als wij niet voldoende verdienden vroeg zij waarom. U vraagt mij of het een probleem was dat ik wegging. Ik heb telefonisch contact gehad met [medeverdachte] en daarin was wel sprake van conflicten. Natuurlijk is het een probleem als je 50 procent van je inkomsten kwijtraakt. [medeverdachte] deelde overigens de helft van wat hij van mij kreeg weer met [naam 2] .
Alle meisjes werkten eerst voor een andere pooier aan wie zij 100% moesten afdragen. We waren daarom allemaal blij dat wij voor [medeverdachte] konden werken waar wij slechts de helft hoefden af te dragen.
Gemiddeld verdiende ik ongeveer 200 à 300 euro per dag. Toen ik naar Nederland kwam sprak ik alleen Hongaars en Duits. Toen ik naar Nederland kwam kon ik bij niemand anders terecht dan bij [medeverdachte] en [verdachte] , want ik kende verder niemand. De vriend van [medeverdachte] die papieren had geregeld heet [contactpersoon 1] . Ik moest mij inschrijven op een bepaald adres. Ik kon toen een sofinummer aanvragen.

15.Een verklaring van medeverdachte ter terechtzitting van 11 december 2013.

Ik werd door een man in Duitsland opgebeld die een woning wilde huren. Deze man is vervolgens samen met [slachtoffer/getuige 2] naar ons toegekomen. Zij hebben toen een aantal dagen in onze woning doorgebracht. [slachtoffer/getuige 2] is vervolgens naar Hongarije vertrokken.
[slachtoffer/getuige 2] heeft mij vanuit Hongarije opgebeld met de vraag of ik haar kon helpen. Zij wilde werken in de prostitutie, maar niet meer voor de groep pooiers. Zij wilde bij mij komen wonen en zij heeft mij aangeboden 50% van haar inkomsten aan mij te geven. Ik heb haar aanbod geaccepteerd. Waarom [slachtoffer/getuige 2] 50% van haar inkomsten aan mij afdroeg? Dat weet ik ook niet. Ze had geen hulp nodig. Ik begrijp waarom u het raar vindt dat iemand zomaar 50% van haar inkomsten afstaat, maar zo is het gebeurd. Het is juist dat [slachtoffer/getuige 2] geld heeft overgemaakt naar Hongarije. Bovenop het afdragen van de helft van haar inkomsten, betaalde zij mee aan de huur. Ik wist dat [slachtoffer/getuige 2] schulden had in Hongarije.

16.Een verklaring ter terechtzitting van verdachte van 11 december 2013.

Medeverdachte had met [slachtoffer/getuige 2] een overeenkomst dat [slachtoffer/getuige 2] 50% van haar inkomsten uit prostitutiewerk aan medeverdachte zou afdragen. Ik denk dat [slachtoffer/getuige 2] deze overeenkomst heeft afgesloten omdat zij het beter vond om voor medeverdachte te werken dan voor een ander. [slachtoffer/getuige 2] woonde in de periode dat zij in de prostitutie werkte bij ons.
Ik heb [slachtoffer/getuige 2] in opdracht van medeverdachte gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden. Ik vertelde dan aan medeverdachte hoeveel klanten [slachtoffer/getuige 2] ongeveer had.

17. Een proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] met nummer 2012143045-12 van 15 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina PD 2 15 tot en met 18.

Dit proces-verbaal houdt onder onder meer in als verklaring van [verdachte] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Het gaat om [slachtoffer/getuige 2] . Het is vorig jaar oktober gebeurd. Ze heeft toen 2 pooiers gehad terwijl ze maar 19 was. Ze is vanuit Duitsland hier gekomen, daar heeft ze ook gewerkt. Ze was heel mager en kreeg amper eten. Ze werkte omdat ze verliefd was en al haar geld werd afgepakt. Ze heeft ons opgezocht en afspraken gemaakt over fifty-fifty basis. In oktober vorig jaar heeft ze mij en [medeverdachte] opgezocht. Dat was nadat ze door haar pooiers naar Hongarije was gestuurd met 5 euro en een pakje sigaretten. Een week later kwam ze naar mij en [medeverdachte] in Nederland. Ze had toen alleen een paar zomersandalen en een heel dun jasje. Ze is toen gaan werken in de prostitutie. We spraken fifty-fifty af. Ze kwam in oktober bij mij en [medeverdachte] in huis wonen.
[slachtoffer/getuige 2] heeft tot afgelopen vrijdag (
de rechtbank begrijpt: tot 13 juli 2013) bij ons in huis gewoond. De helft van wat [slachtoffer/getuige 2] verdiende gaf ze aan [medeverdachte] . Dat was van ons. Daar leefden wij van. [naam 3] was de pooier van [slachtoffer/getuige 2] . De pooiers [naam 3] en [naam 4] vroegen ons om hulp omdat ze in Nurnberg niet goed konden verdienen.

18. Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek met nummer 484 van 11 juli 2012 tussen [verdachte] en [betrokkene 1] , doorgenummerde pagina 3 045.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[verdachte] : Ik gooi [slachtoffer/getuige 2] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 2]) d’r uit. Ik hoef hier geen vrouw die niet verdient.
(…)
[verdachte] : Ze moet haar bek houden! Naast mij is ze vrouw geworden, naast mij heeft ze geld
kunnen verdienen.
[betrokkene 1] : Daarvoor had ze niets. Nog niet een slipje.
[verdachte] : Vertel mij wat… En dat durft niet te verdienen voor mijn man.(…)

19. Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek met nummer 344 van 10 juli 2012 tussen [verdachte] en [medeverdachte] , doorgenummerde pagina 3 040 tot en met 042.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[verdachte] : Jij bent toch niet haar (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 2]) loopjongen, maar zij werkt voor jou. Dat moet zij niet vergeten.
(…)
[verdachte] : Zij moet weten wat haar werk is.
[medeverdachte] : Als er problemen zijn berisp ik haar.
[verdachte] : Omdat zij voor mij bang is en voor jou niet.

20. Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek met nummer 524 van 11 juli 2012 tussen verdachte en medeverdachte, doorgenummerde pagina PD 1 30.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) zegt dat [slachtoffer/getuige 2] telkens maar zit te zitten en voor zich uit te staren in haar peeskamer, geen wonder dat ze geen klanten krijgt.

21. Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek met nummer 803 van 14 juli 2012 tussen [medeverdachte] en [betrokkene 3] , doorgenummerde pagina 3 59.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] zegt dat als hij het op Facebook gaat zetten wat [slachtoffer/getuige 2] doet en haar zus hier achter komt, zij doodgaat.

22. Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek met nummer 814 van 14 juli 2012 tussen [medeverdachte] en [verdachte] , doorgenummerde pagina 3 060.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] zegt dat hij met zijn telefoon een foto van haar zal maken en die dan zal versturen aan haar broer/zus. Dat wordt een grof schandaal ! [medeverdachte] zegt dat hij niet van het soort is dat fysiek geweld gebruikt: hij gebruikt psychische terreur, dat is harder.
[medeverdachte] zegt: als iemand niet uit eigen beweging weggaat dan bel ik als haar pooier [kamerverhuurster] , zoals ik het altijd doe. [verdachte] zegt dat [medeverdachte] nu moet bellen. [medeverdachte] zegt dat hij [kamerverhuurster] zal bellen en zeggen dat ze haar eruit moet gooien. Als ze eruit ligt kan ze niets meer, zonder papieren. Ze komt op straat terecht, dat is het enige wat voor haar overblijft: de straat. [medeverdachte] zegt dat hij dit morgen zal regelen.

23. Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek met nummer 815 van 14 juli 2012 tussen medeverdachte en [slachtoffer/getuige 2] , doorgenummerde pagina 3 061.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer/getuige 2] : Hoe durft [verdachte] hier te komen en zeggen dat dit mijn laatste dag hier is? (…) [verdachte] mag mij niet bedreigen!
Zal ik je foto op de Facebookpagina van [betrokkene 2] knallen, vraagt [medeverdachte] .
[slachtoffer/getuige 2] vertelt dat [verdachte] dingen tegen haar zei die zelfs [naam 3] en de zijnen niet durfden te zeggen.
[medeverdachte] schreeuwt: je vergeet wie je hiernaartoe heeft gehaald, wie je eten heeft gegeven en door wie je nu geld hebt en een gezin en alles?!
[slachtoffer/getuige 2] zegt dat ze weet dat [naam 3] en de zijnen destijds etters waren en [medeverdachte] juist goed. Maar [slachtoffer/getuige 2] heeft in ruil al genoeg teruggegeven.

24. Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek met nummer 816 van 14 juli 2012 tussen [medeverdachte] en [verdachte] , doorgenummerde pagina 3 063.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] zegt: nog één bedreiging en ze (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 2]) laat je oppakken.
[medeverdachte] vertelt dat hij [slachtoffer/getuige 2] had gezegd dat hij de foto’s kenbaar zal maken aan [betrokkene 2] .
[verdachte] : Plaats die foto.

25. Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek met nummer 54 van 27 juni 2012, doorgenummerde pagina 3 016.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer/getuige 2] wordt gebeld door [verdachte] . [slachtoffer/getuige 2] bespreekt met [verdachte] hoe ze het geld, die 400 euro, voor [medeverdachte] bij elkaar kunnen krijgen want [slachtoffer/getuige 2] moet hem straks bellen.
Met betrekking tot [slachtoffer/getuige 3]

26. Een geschrift, te weten een mutatierapport van de politie van 28 maart 2013, niet doorgenummerd.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik ben prostituee geweest. Ik heb ongeveer 5 tot 6 maanden in Amsterdam in de prostitutie gewerkt. U vraagt mij of ik uit vrije wil in de prostitutie heb gewerkt, nou ja, ehm, ik had wel helpers. Mijn financiële situatie thuis in Hongarije heeft mij gedwongen om hier naar toe te komen.

27. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 3] van 3 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 2 001 tot en met 2 008.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 3] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik heb gewerkt als prostituee op de Wallen in Amsterdam. Ik ben begonnen vanaf maart 2011 tot september. Ik heb met een echtpaar in een woning gewoond. [verdachte] en [medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte en medeverdachte). Dit is wat ze doen. Prostitutie. [contactpersoon 1] is een goede vriend van [medeverdachte] . Hij hielp hem. Hij maakte sofinummers. We moesten 150 euro aan [contactpersoon 1] betalen. Hij regelde daarvoor een officieel woonadres om ingeschreven te staan. [medeverdachte] vroeg aan [contactpersoon 1] of hij dit wilde regelen voor ons. Of [medeverdachte] voordeel van mij heeft gehad? Als ik 200 euro op een dag netto had verdiend, dan was de helft voor hem. Van mijn deel betaalde ik ook nog mijn deel voor de woning. De periode dat ik heb gewerkt in Nederland heb ik de helft afgegeven.

28. Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer/getuige 3] met nummer 2012143045 van 2 oktober 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 1 050 tot en met 1 055.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 3] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik ben rond eind mei 2011 begonnen met werken voor [verdachte] en [medeverdachte] . [medeverdachte] liet mij werken. Dit deed hij met woorden. Die gesprekken waren niet op een normale menselijke toon. Dat waren situaties van bijna slaag. Als ik bij de ene exploitant niet genoeg verdiende moest ik naar de andere. Ook ’s nachts werken. Ze wilden geld hebben. Wat de rol van [verdachte] was? Helpen. Ze liep met mij mee naar de exploitant. Soms werkte ik samen met haar achter het raam en hield zij mij in de gaten. Zij zeiden dat ik 100 à 150 à 200 euro per dag moest maken. Ik gaf mijn geld altijd aan [medeverdachte] . [verdachte] was degene die druk op mij uitoefende, want zij stond daar met mij bij dezelfde exploitant. Als ik het bedrag nog niet bij elkaar had schreeuwde [verdachte] waarom ik het nog niet had. Waarom ik het geld dat ik verdiende afgaf aan [medeverdachte] ? Ik wilde dat geld teruggegeven en van ze af zijn. Ik dacht dat is de manier om het contact zo snel mogelijk te beëindigen. Dan hoef ik niet meer bang te zijn. Aanvankelijk was ik bang voor [medeverdachte] , daarna voor [verdachte] . Of [medeverdachte] en [verdachte] met mij hebben besproken wat ik moest doen als de politie met mij zou praten? Ja. Ik moest zeggen dat ik in een hotel woonde in mijn eentje, wanneer ik naar Nederland was gekomen. Of er voor mij een mogelijkheid was om zelfstandig aan het werk te gaan? Nee. Ik dacht toen absoluut van niet. Zonder kennis van de weg, kennissen, kennis van de taal kan het niet. Ik was afhankelijk van [medeverdachte] en [verdachte] . Ik heb tot en met augustus 2011 voor ze gewerkt.
Ze waren niet blij toen ik zwanger was want een zwangere vrouw verdient niet goed. [verdachte] zei dat als ik geen geld verdiende, ik op straat zou komen.
Ik kwam thuis en er werd gevraagd hoeveel ik had verdiend. [medeverdachte] zat op de bank te wachten totdat ik hem het geld zou geven. Dat schreeuwen als ik niet genoeg verdiende gebeurde daarvoor al door [medeverdachte] aan de telefoon. Dat was aan de lopende band. “Waarom verdien je niet, probeer ze te lokken, laat je borsten zien,” zeiden ze dan.

29. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 3] van 29 maart 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik heb in Nederland van maart 2011 tot september 2011 in de prostitutie gewerkt. Ik had schulden bij twee personen. Ik had in Hongarije geen geld en geen werk. Vanaf het moment dat ik in Nederland aankwam en zij mij zeiden dat ik in de prostitutie moest werken, heb ik constant in angst geleefd en een druk op mij gevoeld.
Ik sprak zo goed als geen Engels toen ik naar Nederland kwam. [verdachte] zou met mij meegaan en op mij passen.
De schulden die ik bij de twee Hongaarse personen had, zijn ontstaan doordat ik geen baan had en in en in Hongarije niet kon rondkomen. Zodra ik in Nederland was aangekomen, was ik van [medeverdachte] en [verdachte] afhankelijk. Ik ben in de prostitutiewereld met name door [medeverdachte] en [verdachte] geïntroduceerd. Aan [verdachte] en [medeverdachte] moest ik ook betalen voor de huur en voor het eten. U vraagt mij waarom ik de helft van mijn inkomsten heb afgegeven. Ze zeiden dat ik blij mocht zijn dat ik überhaupt geld mocht houden.

30. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 3] van 12 augustus 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[naam 5] en [naam 6] zijn de personen die mij naar Nederland hebben gebracht. [medeverdachte] en [verdachte] wisten natuurlijk dat ik schulden had. [verdachte] en [medeverdachte] wisten, toen ik er was, dat ik alleen Hongaars sprak. [verdachte] moest mij immers helpen.
Ik betaalde 50% van mijn verdiensten aan [medeverdachte] , naast de huur en het eten. Uiteindelijk hield ik geen geld meer over en moest ik alles afdragen. Zij (
de rechtbank begrijpt: verdachte) zei dat ik meer geld moest verdienen. Mij werd meegedeeld dat ik een deel van mijn verdiensten moest afstaan omdat ik een schuld bij hen had. Ik denk dat ik aan [medeverdachte] en [verdachte] 50% van mijn verdiensten ben gaan betalen zo ongeveer vanaf eind mei/midden juni (
de rechtbank begrijpt: 2011). Ik heb zelf gezien dat mijn geld en het geld van [slachtoffer/getuige 1] dat wij die dag verdiend hadden door [medeverdachte] in een geldkistje is gestopt.

31.Een verklaring ter terechtzitting van medeverdachte van 11 december 2013.

[slachtoffer/getuige 3] heeft bij ons gewoond. Zij werkte in de prostitutie. [slachtoffer/getuige 3] is in maart 2011 met een oudere vrouw (
de rechtbank begrijpt: met [naam 6]) naar Nederland gekomen

32.Een verklaring ter terechtzitting van verdachte van 13 december 2013 .

Ik ken [slachtoffer/getuige 3] . Zij is met [naam 5] en [naam 6] naar Nederland gekomen. [naam 5] en [naam 6] hebben terreur op [slachtoffer/getuige 3] uitgeoefend en hebben haar heel slecht behandeld. [slachtoffer/getuige 3] was heel bang voor [naam 5] en [naam 6] . [medeverdachte] en ik hebben in een woning gewoond met [slachtoffer/getuige 3] , [naam 5] en [naam 6] . In de woning heeft een incident plaatsgevonden tussen [slachtoffer/getuige 3] en [naam 6] . [slachtoffer/getuige 3] liep huilend door de gang. [naam 6] liep achter haar aan en wilde haar slaan.

33. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer/getuige 4] met nummer 2012143045 van 16 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 2 118 tot en met 2 133.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 4] voornoemd, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer/getuige 3] heeft voor [naam 5] gewerkt en later voor [medeverdachte] . Zij heeft op basis van fifty-fifty voor [medeverdachte] gewerkt.

34. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 4] van 16 april 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij wat de tegenprestatie van [medeverdachte] was voor de fifty-fifty deal met [slachtoffer/getuige 3] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 3]). Het is zo dat het moeilijk is om je in je uppie te redden in Amsterdam. [slachtoffer/getuige 3] kende [medeverdachte] al via [naam 5] .
Met betrekking tot [slachtoffer/getuige 4]

35. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 4] van 16 april 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik heb via mijn voormalige pooier [medeverdachte] en [verdachte] leren kennen. [medeverdachte] en mijn voormalige pooier [naam 5] waren bevriend. [medeverdachte] en ik hadden een afspraak gemaakt. Ik zou een vast bedrag per dag, te weten 50 euro per dag, aan hem betalen.
Als ik betaalde, was dat aan [medeverdachte] . [verdachte] heeft een rol gespeeld in andere zaken. Het kwam voor dat ik de 50 euro niet kon afdragen. [verdachte] deed daar niet makkelijk over. Eind november/begin december 2011 hebben we de afspraak gemaakt met betrekking tot die 50 euro. Ik ben in maart of april 2012 bij hen weggegaan. Tot die tijd heeft de afspraak van die 50 euro gegolden.
Toen ik in Nederland aankwam, had ik nog mijn voormalige pooier. Ik had met hem de afspraak dat hij 50% van mijn inkomsten kreeg. Ik gaf [medeverdachte] die 50 euro als ik ’s avonds thuiskwam. Als ik de 50 euro niet kon betalen zei [verdachte] dat ik dat wel moest doen. [verdachte] heeft een hardere stem. Zij heeft een keer de stem naar mij verheven. Mijn dochtertje verblijft bij mijn moeder in Hongarije. Ik had verschillende dagen geen 50 euro kunnen afdragen, waardoor ik meer dan 300 euro niet had afgedragen. [verdachte] zei toen dat ik pas naar Hongarije mocht om mijn dochter te zien als ik die 300 euro had betaald aan hen. Het is juist dat ik in verschillende woningen heb gewoond, steeds met [medeverdachte] en [verdachte] . Het is altijd zo gegaan dat de huur werd betaald door de meisjes. U vraagt mij of u het goed begrijpt dat [medeverdachte] niet alleen geld voor huur en eten van de dames kreeg, maar bovendien via hetzij [naam 2] , hetzij via [betrokkene 3] , ook nog geld uit de inkomsten van de dames die voor hem werkten. Dat is juist.
U vraagt mij wat de tegenprestatie van [medeverdachte] was voor de fifty-fifty deal met [slachtoffer/getuige 3] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer/getuige 3]). Het is zo dat het moeilijk is om je in je uppie te redden in Amsterdam.
Toen ik naar Nederland kwam wist [medeverdachte] hoe je een woning moest regelen. Ook wist hij waar je kon werken als prostituee. [verdachte] heeft mij laten zien waar ik een kamer kon huren. [medeverdachte] en [verdachte] wisten van mijn fifty-fifty afspraak met [naam 5] .
U vraagt of het klopt dat ik zo’n 1.400 euro per maand heb afgestaan aan [medeverdachte] . Dat kan wel kloppen, met dien verstande dat ik ook dagen niet heb betaald en dat ik ben terug geweest.
[verdachte] heeft tegen mij aan de telefoon gezegd dat 50 euro te weinig was, omdat ik meer verdiende. Ik hoorde ook tijdens ruzies tussen [verdachte] en [medeverdachte] dat [verdachte] vond dat ik geld moest afdragen, omdat ik geld verdiende.

36. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer/getuige 4] met nummer 2012143045 van 16 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 2 118 tot en met 2 133.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 4] voornoemd, zakelijk weergegeven:
[contactpersoon 1] is een persoon die meisjes helpt met het regelen van papieren.
Ik werk voor [medeverdachte] sinds vorig jaar november (
de rechtbank begrijpt: sinds november 2011). We hebben een overeenkomst dat ik dagelijks 50 euro aan hem geef. [slachtoffer/getuige 2] verdiende niet goed. Toen hebben ze verteld dat ik ook 50 euro ging betalen met de opmerking dat de kosten niet de uitgaven van [medeverdachte] dekten. Ik heb toegestemd, want het is nog altijd beter zo dan naar iemand anders, een vreemd persoon te gaan die de helft van je inkomsten wil hebben of zelfs alles. Een meisje zonder taalkennis kan hier niet bestaan. Er was een periode dat [verdachte] zei dat zij het niet goed vond dat ik maar 50 euro per dag gaf. [verdachte] liet zien dat ze het niet goed vond als ik geen geld aan [medeverdachte] hoefde te betalen.
Toen [verdachte] zwanger was moest ik haar kamer in Den Haag betalen. De zaken gingen daar niet goed dus ik ging in de min. Ik had een schuld opgebouwd door het niet kunnen betalen van de kamers. We hadden ruzie en [verdachte] zei dat ik mijn kind niet mocht zien zolang ik mijn schuld niet afbetaalde. Ik heb met [medeverdachte] afgesproken dat ik naar Amsterdam zou komen om te werken en dat ik bereid was mijn schuld af te betalen. [verdachte] heeft gezegd dat ik niet eerder mocht komen werken voordat ik mijn schuld had afbetaald. Toen heeft [verdachte] mij bedreigd dat als ze er achter zou komen dat ik in Amsterdam aan het werk zou zijn, ze me achterna zou komen en mij in elkaar zou slaan. Ze zei dat zij mij toentertijd heeft geholpen om te komen en dat het haar stad was.
Als een meisje hier alleen naar toekomt moet zij heel veel geld voor een woning betalen aan [kamerverhuurster] . Alleen kunnen we dat niet. Iedereen was bang voor [verdachte] . [verdachte] heeft altijd gezegd dat mijn familie niet wist wat voor werk ik deed. [verdachte] is degene die in staat is om naar mijn familie te gaan en te vertellen wat ik hier doe. Ze is groot van stuk. Ik kende geen vrouw waarmee ik dingen samen kon regelen. In dit opzicht ben ik afhankelijk van hen (
de rechtbank begrijpt: van verdachte en medeverdachte). Ik was afhankelijk van hen want ik wilde niet dat mijn ouders er achter kwamen wat voor werk ik deed. Het geld dat [medeverdachte] van ons kreeg, heeft hij gedeeld met [naam 2] . [medeverdachte] heeft de woningen geregeld. Iedereen gaat naar [contactpersoon 1] toe voor hulp. Hij heeft ook mijn sofinummer geregeld.

37. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer/getuige 2] met nummer 2012143045 van 13 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 2 103 tot en met 2 112.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 2] voornoemd, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer/getuige 4] heeft ook gewerkt voor [medeverdachte] . Ze had schulden bij [verdachte] en [medeverdachte] . [verdachte] was haar aan het terroriseren dus ze ging weg. Ze had de kamer van [verdachte] in Den Haag maar ze kon geen geld verdienen, dus bouwde ze een schuld op.

38. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] met nummer 2012143045 van 6 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina PD 2 30 tot en met 2 42.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verdachte] voornoemd, zakelijk weergegeven:
We hebben samen met [slachtoffer/getuige 4] een huis gehuurd. Ze werkt in de prostitutie. Ze wilde gaan werken, maar ze had geen geld en dus heb ik geld gestuurd vanuit Nederland naar Hongarije. Ze was naar huis gegaan en toen was haar geld opgeraakt en heeft ze me gebeld om geld te sturen zodat ze naar Nederland kon komen. Het was een lening.

39.Een verklaring ter terechtzitting van medeverdachte van 11 december 2013.

[slachtoffer/getuige 4] is met haar toenmalige pooier [naam 5] naar Nederland gekomen. [slachtoffer/getuige 4] heeft meerdere malen bij ons gewoond. Ze werkte in de prostitutie. [slachtoffer/getuige 4] had bij ons een schuld opgebouwd. [slachtoffer/getuige 4] was verliefd op mij.

40.Een verklaring ter terechtzitting van verdachte van 11 december 2013.

Het klopt dat [slachtoffer/getuige 4] mijn peeskamer in Den Haag heeft overgenomen toen ik zwanger was.
Medeverdachte had met [slachtoffer/getuige 4] een overeenkomst dat [slachtoffer/getuige 4] aan verdachte per dag 50 euro van haar inkomsten uit prostitutiewerk zou afdragen. [slachtoffer/getuige 4] woonde in de periode dat zij in de prostitutie werkte bij ons. Ik heb [slachtoffer/getuige 4] in opdracht van medeverdachte gecontroleerd tijdens haar prostitutiewerkzaamheden.

41. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] van 26 februari 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer/getuige 4] ken ik. We woonden in hetzelfde huis en zij was verliefd op [medeverdachte] .

42. Een proces-verbaal van bevindingen ‘Verstrekking Western Union’, met nummer 2012143045 van 16 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina 3 151 tot en met 3 152.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van bovengenoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie heeft de financiële dienstverlener Western Union gevorderd informatie te verstrekken over [verdachte] . De gevorderde informatie is opgevraagd over de periode 1 juni 2011 tot 16 juli 2012.
Als bijlage is gevoegd:
Overzicht transacties [verdachte] .
Bijlage: overzicht transacties [verdachte] .
Naam verzender: Datum verzonden: Verzonden bedrag: Naam ontvanger:
[verdachte] 24 januari 2012 209,50 [slachtoffer/getuige 4] .
Ten aanzien van feit 2:

1. Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] met nummer 2012143045 van 7 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina PD 1 31 tot en met 44.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [medeverdachte] , zakelijk weergegeven:
V: Verricht u betalingen via Western Union?
A: Via Western Union.
V: Is er door [verdachte] geld gestuurd via Western Union?
A: Misschien 1 of 2 keer.

2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] met nummer 2012143045 van 6 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina PD 2 30 tot en met 42.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
V: Wat deed je met het geld?
A: Ik heb het uitgegeven voor mezelf, voor [medeverdachte] en mijn familie.
V: Hoe kwam het geld bij hen terecht?
A: Ik ben naar huis gegaan en heb het gegeven en ik heb het via Western Union naar mijn moeder gestuurd.
V: Naar wie heb jij geld gestuurd via Western Union?
A: Naar mijn vader. Ik heb het naar een kennis van mijn vader gestuurd, naar mijn oom. Mijn moeder heet [moeder van verdachte] .

3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer/getuige 2] met nummer 2012143045 van 13 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 2 103 tot en met 2 112.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer/getuige 2] voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik heb via Western Union geld overgemaakt in opdracht van [medeverdachte] naar Hongarije. Als hij in Hongarije was voor hem zelf. Ook voor een advocaat en familieleden. Dat is vaak gebeurd. Ik heb in plaats van [verdachte] geld overgemaakt naar haar moeder. Toen [medeverdachte] in Hongarije was heb ik geld gestuurd aan de familie van dat meisje (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 5]).

4. Een proces-verbaal van bevindingen ‘Verstrekking Western Union, 126nd Strafvordering’ van 16 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina 3 151 tot en met 3 152.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Western Union heeft de gevorderde informatie verstrekt.
Transacties [verdachte] :
Uit de verstrekte informatie is gebleken dat [verdachte] in de periode van 1 juni 2011 tot 16 juli 2012 in totaal 2.472,64 euro heeft verzonden naar diverse personen in Hongarije. In totaal heeft [verdachte] negentien keer geld verzonden.
Transacties [slachtoffer/getuige 2] :
Uit de verstrekte informatie is gebleken dat [slachtoffer/getuige 2] in de periode van 1 juni 2011 tot 16 juli 2012 in totaal 3.577,67 heeft verzonden naar diverse personen in Hongarije. In totaal heeft [slachtoffer/getuige 2] 29 keer geld verzonden.
Bijlage: overzicht transacties [slachtoffer/getuige 2] (doorgenummerde pagina 3 168 en verder)
Bedrag Naam afzender Naam ontvanger Datum
255,35 [slachtoffer/getuige 2] [ontvanger 1] 21 juni 2012
169,14 [slachtoffer/getuige 2] [ontvanger 2] 15 juni 2012
152,1 [slachtoffer/getuige 2] [ontvanger 3] 8 juni 2012
1568,99 [slachtoffer/getuige 2] [moeder van verdachte] 16 april 2012
65,27 [slachtoffer/getuige 2] [moeder van verdachte] 28 maart 2012

Voetnoten

1.Hoge Raad, 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004
2.Hoge Raad, 5 februari 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD5235.
3.Zie ook Gerechtshof Amsterdam 18 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1281.
4.HR 13 juni 1995,
5.S.E. van den Brink , ‘De ratio en reikwijdte van artikel 273f, eerste lid, sub 3 Sr’, Tijdschrift praktijkwijzer strafrecht, 2013 (1).
6.Hoge Raad 20 februari 2005, NJ 2006, 35.
7.Conclusie AG mr Wortel bij HR 18 maart 2008, BC6157, Rijswijkse stoeptegelarrest.