ECLI:NL:RBAMS:2014:502

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
7 februari 2014
Zaaknummer
13.694205.13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leerplicht en vrijstelling ex art 5 Leerplichtwet; holisme en de verplichting tot inschrijving van een jongere op school

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die niet heeft voldaan aan de verplichting om zijn minderjarige kind in te schrijven op een school, zoals vereist door de Leerplichtwet 1969. De tenlastelegging betreft de periode van 1 maart 2013 tot en met 10 april 2013, waarin de verdachte, die het gezag over de jongere uitoefende, niet zorgde voor de inschrijving van het kind op een school binnen redelijke afstand van hun woning. De verdachte heeft aangevoerd dat hij zich beroept op een vrijstelling op grond van artikel 5 van de Leerplichtwet, omdat hij bezwaren heeft tegen de richting van het onderwijs dat wordt aangeboden op de scholen in de omgeving, en dat zijn levensvisie, het holisme, niet wordt gerespecteerd door deze scholen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bezwaren tegen de richting van het onderwijs betrekking hebben op de scholen binnen redelijke afstand van zijn woning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bezwaren van de verdachte meer betrekking hebben op de soort van onderwijs dan op de richting ervan, en dat deze bezwaren niet voldoen aan de eisen die de wet stelt voor een vrijstelling. De rechter heeft het bewijsverweer van de verdachte verworpen en geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het niet inschrijven van zijn kind op school.

De officier van justitie heeft een geldboete van € 500,- geëist, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De kantonrechter heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, en heeft de geldboete opgelegd, met een voorwaardelijke straf van hechtenis. De uitspraak is gedaan in het kader van de Leerplichtwet, waarbij de rechter de verplichtingen van ouders ten aanzien van de inschrijving van hun kinderen op school heeft benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.694205.13
Datum uitspraak 23 januari 2014
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
De kantonrechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 7 oktober 2013, 28 november 2013 en 9 januari 2014. Als gemachtigde van verdachte is opgetreden [gemachtigde].

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de periode van
01 maart 2013 tot en met 10 april 2013te [plaats], in elk geval Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere
[minderjarige]geboren op
[geboortedatum], althans terwijl hij zich met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school was ingeschreven;
artikel 2 lid 1 Leerplichtwet 1969.

2.Voorvragen

De kantonrechter heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat de officier ontvankelijk is in haar vordering.

3.Waardering van het bewijs

De gemachtigde van verdachte heeft, voor zover hier van belang en kort samengevat, als verweer aangevoerd dat verdachte gedwongen is geworden mee te werken aan zijn eigen veroordeling door de dreiging die uitgaat van een verwerping van diens beroep op artikel 5 aanhef en onder b Leerplichtwet indien hij zijn bezwaar niet kenbaar maakt. Dit levert strijd op met het zwijgrecht van de verdachte zoals dat in artikel 6 EVRM ligt besloten en met artikel 14.3, aanhef en onder g. IBVPR. Het proces-verbaal dat als gevolg van de schending is verkregen dient daarom uitgesloten te worden van bewijs.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de kantonrechter dat blijkens het proces-verbaal van verhoor van 10 april 2013, voorafgaand aan het verhoor aan verdachte is meegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Verdachte heeft vervolgens, nadat hem daarnaar is gevraagd, een verklaring afgelegd over overtreding van de Leerplichtwet. Aldus kan niet worden gezegd dat sprake is van ontoelaatbare pressie tot het afleggen van een verklaring dan wel van schending van de artikelen 6 EVRM en/of artikel 14.3, aanhef en onder g. IBVPR. De enkele door verdachte subjectief gevoelde pressie maakt dat niet anders. Het bewijsverweer wordt verworpen.
De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2013 tot en met 10 april 2013 te [plaats], als degene die het gezag uitoefende over de [minderjarige] geboren op [geboortedatum], niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school was ingeschreven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De kantonrechter grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
- Het proces-verbaal met [nummer] van 11 april 2013, met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar[naam].

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat holisme weliswaar een richting is in de zin van artikel 5, aanhef en onder b van de Leerplichtwet maar dat de bedenkingen van verdachte niet de richting van het onderwijs (van scholen op redelijke afstand van de woning) betreffen. Blijkens het bovengenoemd proces-verbaal van verhoor van verdachte hebben verdachte en zijn vrouw – geredeneerd vanuit de jongere – gesteld dat zij bezwaren hebben tegen de richting van onderwijs. Verdachte heeft ter onderbouwing van dat standpunt gesteld dat de jongere niet gedijt in groot gezelschap, dat zij hebben gezien hoe groepen ouders, scholen, docenten, de plaats waar je bent, er uit zien. Ook heeft verdachte aangevoerd dat de jongere een ander ritme heeft (hij gaat om 24.00 uur naar bed en wordt om 10.00 uur wakker) en dat er op de lagere school nagenoeg niets geleerd wordt. Dit zijn geen bedenkingen tegen de richting van het onderwijs maar zien eerder op bedenkingen tegen de soort van het onderwijs. Pas onlangs, bij faxbericht van 3 januari 2014, heeft verdachte als bewaar aangevoerd tegen de scholen binnen redelijke afstand van de woning, dat zij de grondbeginselen van het holisme onvoldoende tot uitdrukking brengen. Dit betreft evenmin een bedenking tegen de richting van het onderwijs, maar betreft een zekere levensbeschouwing die met een neutrale schoolgang te combineren valt, aldus de officier van justitie.
De gemachtigde van verdachte heeft als verweer gevoerd dat verdachte in elk geval bij faxbericht van 3 januari 2014 gemotiveerd zijn levensovertuiging heeft toegelicht alsmede duidelijk heeft gemaakt, aan de hand van de lijst van schoolrichtingen van scholen op redelijke afstand van de woning en aan de hand van de uitleg van de bezwaren tegen die gevonden schoolrichtingen, dat het gaat om bedenkingen gericht tegen de richtingen van scholen. Deze bedenkingen komen voor uit een ontwikkelde levensovertuiging, het holisme. Hiermee komt hem een beroep tot op de vrijstelling zoals bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Leerplichtwet.
De kantonrechter heeft uit de bewijsmiddelen afgeleid dat de zoon van verdachte, [minderjarige], waarover verdachte het gezag heeft, vanaf 1 maart 2013 tot en met 10 april 2013 niet heeft ingeschreven gestaan op een school binnen redelijke afstand van de woning van verdachte. Verdachte heeft bij brief van 23 mei 2012 kennisgeving gedaan van een beroep op vrijstelling. Deze kennisgeving heeft hij tijdig conform artikel 6 lid 2 sub a. gedaan. Verdachte heeft - ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe - eerst bij faxbericht van 3 januari 2013 een toelichting gegeven op het beroep op vrijstelling. Verdachte stelt dat binnen een redelijke afstand van zijn woning geen school is die lesgeeft volgens de holistische levensvisie en dat hij zich terecht heeft beroepen op de vrijstelling van artikel 5, aanhef en onder b Leerplichtwet.
De kantonrechter overweegt het volgende:
  • i) indien een beroep is gedaan op de vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Leerplichtwet moet de rechter onderzoeken of de bedenkingen de richting van het onderwijs betreffen; blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever niet gewild dat de rechter het gewicht van de bedenkingen beoordeelt (vgl. HR 19 februari 1980, NJ 1989, 190);
  • ii) onder overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Leerplichtwet zijn niet begrepen bedenkingen tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs (vgl. HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 703);
  • iii) degene die zich op een vrijstelling beroept, dient – gelet op het voorgaande – duidelijk aan te geven welke zijn bedenkingen zijn tegen het onderwijs op de scholen of instellingen die zich binnen redelijke afstand van zijn woning bevinden en waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, opdat de rechter kan beoordelen of die bedenkingen de richting van het op die scholen of instellingen gegeven onderwijs betreffen (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF0453).
De bezwaren die verdachte heeft tegen de scholen die zich binnen redelijke afstand van de woning bevinden zijn erin gelegen dat daar de holistische levensvisie niet ontwikkeld wordt en er onvoldoende aansluiting is op de normen en waarden van verdachte. Het verweer van verdachte komt er op neer dat als de school niet op holistische grondslag gestoeld is, tegen die school bedenkingen bestaan. Echter, dit levert geen bedenkingen op tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b Leerplichtwet. Verdachte heeft onvoldoende aangegeven wat de concrete bezwaren zijn tegen de scholen binnen een redelijke afstand van zijn woning, dat geldt meer in het bijzonder voor wat betreft het neutrale onderwijs dat gegeven wordt op scholen binnen redelijke afstand van zijn woning. Verdachte kan daar niet volstaan met niet onderbouwde algemeenheden inhoudende dat de normen en waarden die op die scholen gehanteerd worden, ontleend zijn aan de meerderheid van de Nederlandse gemeenschap en dat de normen en waarden van verdachte daar niet op aansluiten. Het is aldus voor de kantonrechter niet te onderkennen welke (overwegende) bedenkingen verdachte tegen de richting van het voor zijn zoon beschikbare onderwijs koestert. Hoewel het gewicht van die bedenkingen buiten het hier te hanteren toetsingskader valt, kan niet geoordeeld worden dat verdachte zich op goede gronden heeft beroepen op de vrijstelling van artikel 5, onder aanhef en onder b Leerplichtwet. Verdachte heeft dan ook niet van rechtswege een vrijstelling verkregen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte wegens overtreding van artikel 2 Leerplichtwet te veroordelen tot betaling van een geldboete van € 500,- bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk € 250,- te vervangen door 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
De kantonrechter houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals uit de stukken en ter zitting is gebleken, waaronder het gegeven dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit als het onderhavige is veroordeeld. Ook heeft de kantonrechter ten voordele van de verdachte rekening gehouden met de verminderde draagkracht van verdachte. Ten nadele van verdachte weegt de kantonrechter mee dat niet is gebleken dat de jongere gestructureerd thuisonderwijs krijgt of heeft gekregen.
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, geen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bezwaren van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

8.Toepasselijke wettelijk voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a en 14b en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969.
De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
als degene die het gezag over de jongere uitoefent, niet te zorgen dat deze als leerling van een school staat ingeschreven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,-.
Beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Beveelt dat van de geldboete een gedeelte van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis, niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het eind van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.D. Ruizeveld, kantonrechter
in tegenwoordigheid van L. Martirosova griffier
en uitgesproken door mr. E.R.S.M. Marres, kantonrechter, ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2014
de relevante bepalingen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
artikel 5 Leerplichtwet
1. de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling is ingeschreven, zolang
(…)
zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning (…) overwegende bedenkingen hebben;
artikel 6 Leerplichtwet
De in artikel 2, eerste lid bedoelde personen kunnen zich slechts beroepen op vrijstelling, indien zij aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jongere als ingezetene is de basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, hebben kennis gegeven voor welke jongere en op welke grond zij daarop aanspraak menen te mogen maken.
Deze kennisgeving moet worden ingediend:
a. ten minste een maand voordat de jongere leerplichtig wordt, indien zij betrekking heeft op de aanvang van de leerplicht, en
b. zolang nadien aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt, elk jaar opnieuw voor 1 juli.
artikel 8 Leerplichtwet
1. Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder b kan slechts worden gedaan indien de kennisgeving de verklaring bevat dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning (…) overwegende bedenkingen bestaan.