ECLI:NL:RBAMS:2014:5231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
13.751.354-14 (EAB 3), 14/3104
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot voorwaardelijke straf en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2014 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, die in Italië elfmaal was veroordeeld tot straffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon worden toegestaan op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling van de zaak in Italië, maar dat hij wel een advocaat had gemachtigd om hem te verdedigen. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op grond van artikel 12 OLW, omdat deze bepaling alleen betrekking heeft op vonnissen die zijn gewezen na een behandeling van de zaak ten gronde.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Italiaans als naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten A, C, D en E, maar geweigerd voor feit B, omdat op dat feit naar Italiaans recht alleen een geldboete was opgelegd. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante wetsbepalingen en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.354-14 (EAB 3)
RK nummer: 14/3104
Datum uitspraak: 11 juli 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 mei 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2014 door
the Office of the State Prosecutor at the Court of Pordenone(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 juni 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgment delivered by the Judge for Preliminary Investigations attached to the Court of Pordenone on 16-05-2007, final on 09-07-2007.
Volgens onderdeel c) van het EAB resteert er een vrijheidsstraf van zestien jaren, drie maanden en vijfentwintig dagen “determined by the order for execution of concurrent penalties dated 25-02-2013”.
Uit de stukken blijkt dat:
- de opgeëiste persoon in Italië elfmaal is veroordeeld tot één of meer straffen;
- de Italiaanse openbare aanklager een “provision of concurrent sentences” heeft getroffen en dat zij daartoe het totaal van de bij de elf vonnissen opgelegde (resterende) straffen heeft berekend en de duur daarvan heeft vastgesteld op zestien jaren, drie maanden en vijfentwintig dagen;
- de berekening en vaststelling van de “provision of concurrent sentences” plaatsvinden volgens “automatic rules (…) which do not involve any decision, that is why this activity is carried out by the Office of the public prosecutor and not by a judge”;
- de “provision of concurrent sentences” niet “a sentence in a technical sense” is en “does not affect the single judgments and is not definitive, whenever there is a new sentence the prosecutor should update the sum of concurrent sentences, recalculating the sum of the sentences and subtracting periods of imprisonment”;
- de uitvaardigende justitiële autoriteit voor elk van de vonnissen een afzonderlijk EAB heeft uitgevaardigd;
- aan het onderhavige EAB een vonnis ten grondslag ligt waarbij de opgeëiste persoon onder meer is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twintig dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat;
- deze vrijheidsstraf aanvankelijk voorwaardelijk was, maar dat de “pre trial investigating Judge – Pordenone Court” op 18 december 2009 de voorwaardelijkheid heeft herroepen.
Uit het voorgaande volgt dat de “provision of concurrent sentences” niet een strafoplegging inhoudt en dat deze beslissing de bij de afzonderlijke vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen in stand laat. De duur van de vrijheidsstraf waartoe de opgeëiste persoon bij vonnis van 16 mei 2007 is veroordeeld, voldoet aan de eisen van art. 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in het. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van dit onderdeel en dit vonnis zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
d) Please indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
2.
X No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision.
(…)
X 3.2 being aware of the scheduled trial, the person had appointed an counsellor of his choice to defend him at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial
(…)
He has been tried at liberty pending trial, without appearing at the trial, but he had knowledge of the proceedings against him and, as a matter of fact, he elected his domicile for communications and service of documents at the address of his counsellor of choice.
De Engelse vertaling van het vonnis van 16 mei 2007 houdt onder meer het volgende in:
During that hearing, (…) , their lawyers with special power of attorney required the application of the penalty.
In particular, [opgeëiste persoon]’s lawyer asked (…).
3.1.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In tegenstelling tot de bewering van de Italiaanse autoriteiten heeft de opgeëiste persoon niet steeds een advocaat gemachtigd om namens hem op te treden ter terechtzitting. Het feit dat hij niet is verschenen en toch een zeer forse straf heeft opgelopen, geeft te denken. De opgeëiste persoon heeft geen contact gehad met zijn advocaat over de inhoud van bepaalde zaken of de data waarop zijn zaak inhoudelijk werd behandeld. Bovendien speelt in Italië het automatisme dat dossiers worden gestuurd aan advocaten die al in het systeem zitten. Dat wil zeggen dat, indien in een bepaalde zaak domicilie zou zijn gekozen, ook in alle andere zaken de stukken naar die advocaat worden gestuurd. Dat zegt echter niets over de inhoudelijke machtiging van de opgeëiste persoon aan zijn advocaat per individuele zaak en ook niet dat steeds apart domicilie is gekozen per zaak bij die ene advocaat.
Het gaat in de onderhavige zaak om een verandering van de originele straf door blijkbaar de rechter-commissaris. Niet duidelijk is hoe het zit met de betekening in deze procedure en of de opgeëiste persoon voor deze omzetting is opgeroepen dan wel alleen voor deze omzetting en niet voor de onderliggende strafrechtelijke procedure. Nu de opgeëiste persoon in elk geval geen weet heeft van de omzetting en daar niet is verschenen, moet de overlevering worden geweigerd.
3.1.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon een advocaat van zijn keuze heeft gemachtigd en dat deze advocaat de verdediging heeft gevoerd, zodat een weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW niet aan de orde is.
3.1.4
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft meegedeeld dat:
- de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting;
- hij een door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en
- die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 12 OLW blijkt dat de rechtbank zo een mededeling in het algemeen zonder verder onderzoek dient te aanvaarden en daarmee bij de beoordeling van het EAB rekening dient te houden. Alleen “indien zich omstandigheden aandienen waardoor er naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit serieuze kanttekeningen bij de juistheid van de verklaring kunnen worden geplaatst”, bestaat aanleiding voor het vragen van nadere informatie (
Kamerstukken I2010/11, 32 188, C, p. 4). Hetgeen de raadsman, zonder onderbouwing, heeft gesteld, levert niet zulke omstandigheden op (zie Rb. Amsterdam 28 augustus 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2015).
Zoals uit de formulering van artikel 12 OLW volgt, heeft deze bepaling alleen betrekking op vonnissen die zijn gewezen na een behandeling van de zaak “ten gronde”. Daaronder valt niet een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf (zie bijv. Rb. Amsterdam 8 november 2013, parketnummer 13/706245-12). Voor de toepassing van artikel 12 OLW is dan ook niet relevant of en, zo ja, op welke wijze de opgeëiste persoon is opgeroepen voor de procedure waarin over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is beslist.
De rechtbank concludeert dat onderdeel b) van artikel 12 van toepassing is, zodat de overlevering niet mag worden geweigerd op de grond dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 16 mei 2007 heeft geleid.
De rechtbank verwerpt het verweer.
4.Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten C, D en E waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 6, te weten:
illegale handel in wapens, munitie en explosieven.
Volgens de in de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 juni 2014 vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten A en B niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Italië als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op feit A in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Feit A levert naar Nederlands recht op:
opzetheling.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de overlevering moet worden geweigerd voor feit B. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft immers meegedeeld dat op dit feit naar Italiaans recht alleen een geldboete is gesteld.

5.Slotsom

Nu ten aanzien van A, C, D en E waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the State Prosecutor at the Court of Pordenone(Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat,
dat is opgelegd wegens de feiten A, C, D en E.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf
dat is opgelegd wegens feit B.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C