In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de subsidieaanvraag van de Stichting Jazz Orchestra of the Concertgebouw. De aanvraag voor een meerjarige activiteitensubsidie in het kader van de Deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2013-2016 werd niet gehonoreerd, ondanks een positief advies van de adviescommissie. De rechtbank oordeelde dat het advies in strijd was met artikel 2:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er sprake was van een schijn van belangenverstrengeling bij een van de commissieleden. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder het advies niet aan zijn besluitvorming had mogen ten grondslag leggen.
De rechtbank behandelde ook het bezwaar van eiseres tegen de subsidietoekenning aan andere instellingen, dat door verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk procesbelang was, omdat een herbeoordeling van de aanvragen van de andere instellingen invloed kon hebben op de rangorde en daarmee op de mogelijkheid voor eiseres om subsidie te verkrijgen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.
De rechtbank concludeerde dat de werkwijze van de adviescommissie en de beoordeling van de aanvragen niet in strijd waren met de wet, maar dat de belangenverstrengeling en de schending van zorgvuldigheid bij de advisering wel degelijk een probleem vormden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onpartijdige beoordeling van subsidieaanvragen, vooral in situaties waar belangenverstrengeling kan optreden.