ECLI:NL:RBAMS:2014:565

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
JE RK 14-33 JE RK 14-35
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg en ondertoezichtstelling van een minderjarige met radicaliserend gedrag

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en de voorlopige machtiging tot gesloten jeugdzorg van een minderjarige. De minderjarige vertoont ernstige gedragsproblemen, waaronder signalen van radicalisering en een mogelijk voornemen om naar Syrië te vertrekken om daar te strijden bij een jihadistische groepering. De minderjarige is op dat moment onvindbaar, wat de zorgen van de betrokken instanties vergroot. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden te handhaven en de voorlopige machtiging tot plaatsing in gesloten jeugdzorg te verlengen.

De kinderrechter heeft de procedure behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige en zijn moeder niet verschenen. De vader, bijgestaan door zijn raadsvrouw, heeft zijn zorgen geuit over de radicalisering van zijn zoon en de rol van Jeugdzorg. De Raad heeft gerapporteerd dat de minderjarige eerder onder toezicht is gesteld en dat er serieuze signalen zijn van radicalisering, waaronder zorgwekkend internetgedrag en contacten met bekende radicalen. De Raad heeft geconcludeerd dat de minderjarige in een onveilige omgeving verkeert en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om hem te beschermen.

De kinderrechter heeft overwogen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn geestelijke en zedelijke belangen ernstig worden bedreigd. De ouders hebben zich uitgesproken tegen de ondertoezichtstelling, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is. De voorlopige machtiging tot opname in gesloten jeugdzorg is met twee weken verlengd, terwijl het verzoek om een definitieve machtiging is afgewezen, omdat er geen instemmingsverklaring was overgelegd. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Handhaving voorlopige ondertoezichtstelling en voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg tevens ondertoezichtstelling en voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg
Zaaknummers: 557409 / JE RK 14/33 (vots en guhp) en 557413 / JE RK 14/35 (ots)
[jw.sys.1.zaaknummer]Beschikking van de kinderrechter in de bovengenoemde rechtbank naar aanleiding van de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam, hierna ook te noemen: de Raad,
met betrekking tot de minderjarige:
[Minderjarige],geboren te [stad] op [datum].
[moeder],wonende te [stad], is de moeder.
[vader],wonende te [stad], is de vader.
De ouders zijn belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt: de minderjarige en de ouders.

1.Verder verloop van de procedure

De kinderrechter houdt rekening met de beschikking van 10 januari 2014, waarbij de minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld voor de duur van 3 maanden als ook een machtiging is verleend de minderjarige voorlopig in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en verblijven voor met ingang van die datum voor de duur van 14 dagen. Op 23 januari 2014 heeft de kinderrechter de verzoeken ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
  • Mr. J.M.M. Heilbron, de raadsvrouw van de minderjarige;
  • Mr. M.H. van Meurs, de raadsvrouw van de moeder;
  • De vader, met bijstand van diens raadsvrouw mr. F. Verkerk;
  • Mevrouw [naam 1], namens de Raad;
  • Mevrouw [naam 2], namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn de minderjarige en de moeder niet verschenen.

2.Beoordeling van het verzochte

Namens de Raad heeft mevrouw [naam 1] ter terechtzitting verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden te handhaven. Verder dient de voorlopige machtiging tot plaatsing in gesloten jeugdzorg te worden gehandhaafd en – voor zover mogelijk - te worden uitgebreid. Tot slot verzoekt de Raad de ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van 6 maanden.
De Raad heeft als volgt gerapporteerd: de minderjarige en zijn broers/zusjes zijn eerder, in 2011, onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, onder meer in verband met huiselijk geweld van vader jegens moeder. In 2012 is de OTS niet verlengd, nu ouders gescheiden waren gaan wonen en vader gemotiveerd leek de hulpverlening in vrijwillig kader voort te zetten. In 2012 is de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij vader vastgesteld.
De minderjarige is een [leeftijd] jongen met gedragsproblemen (geweld jegens vader, wegloopgedrag, vernielingen aanbrengen in huis) waarbij op dit moment de zorg dat hij zich in een vergevorderd stadium bevindt van een radicaliseringsproces op de voorgrond staat: Er zijn serieuze signalen die duiden op uitreisgevaar naar Syrië om daar te gaan strijden bij een jihadistische groepering. De minderjarige zondert zich af, zijn internetgedrag is zorgwekkend, evenals zijn omgang met mensen die bij de politie bekend zijn als radicaal. Sinds 2 maanden vindt hij dat zijn zusjes gesluierd moeten lopen en bidt hij op school, in de pauzes. Op 26 december 2013 is de minderjarige van huis weggelopen; sedertdien is hij spoorloos. De minderjarige heeft zelf zijn paspoort en lijkt de beschikking te hebben over (spaar)geld. Door het Meld- en Adviespunt Radicalisering van de Gemeente Amsterdam wordt de zorg om radicalisering van de minderjarige bevestigd.
Ook van school en van vader komen zorgsignalen. De schoolresultaten gaan sterk achteruit en minderjarige lijkt zich niet goed te verzorgen (vuile kleren), en toont zorgwekkend gedrag (plast tegen muren in het toilet). Vader heeft zelf een zorgmelding gedaan bij de politie over het radicaliseringsproces van zijn zoon.
De Raad is van oordeel dat de minderjarige zeer ernstig bedreigd wordt in zijn ontwikkeling waardoor zij een ondertoezichtstelling noodzakelijk acht. De ouders lijken niet voldoende bereid met Jeugdzorg mee te werken door ervaringen uit het verleden. De minderjarige zal naar verwachting ook niet meewerken. De Raad heeft – gezien de weerstand van vader tegen inschakeling van Jeugdzorg en zijn verzoek om de minderjarige anderszins gesloten te plaatsen – de mogelijkheid van gedwongen opname van de minderjarige binnen een psychiatrische kliniek overwogen. Zij schat de kans dat er geconcludeerd kan worden dat er sprake is van acute psychiatrie echter (te) klein en heeft daarom besloten een machtiging uithuisplaatsing in gesloten jeugdzorg te verzoeken, zodat de minderjarige op het moment dat hij gevonden wordt op een plek geplaatst kan worden, waar hij afgesloten is van mogelijkheden tot contact met radicale moslims en jihadstrijders in Syrië. De Raad is van oordeel dat het noodzakelijk is om de minderjarige uit de onveilige radicale kringen te halen waarin hij momenteel verkeert. De minderjarige onttrekt zich bovendien aan het gezag van vader en de hulpverlening door weg te lopen van huis en te weigeren zijn paspoort in te leveren. De Raad verwijst naar – onder meer – art. 38 van het IVRK.
Ter terechtzitting heeft mr. Heilbron, raadsvrouw van [Minderjarige], aangegeven dat zij hem niet heeft gesproken . Om die reden kan de raadsvrouw het standpunt van de minderjarige niet kenbaar maken. Uit de rapportage maakt de raadsvrouw op dat de minderjarige het niet eens is met de verzoeken en dat hij andere plannen heeft. . Een ondertoezichtstelling lijkt niet noodzakelijk nu de ouders mee zullen werken met een gesloten plaatsing.
De vader heeft – mede bij monde van zijn raadsvrouw mr. Verkerk – ter zitting naar voren gebracht dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. De vader is niet tegen een plaatsing in een gesloten setting. Hij ziet ook wel in dat zijn zoon geholpen moet worden, maar hij verzet zich tegen elke inmenging van Jeugdzorg. Hij is van oordeel dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in 2011-2012 er juist toe hebben geleid dat zijn zoon zich is gaan afzonderen. BJAA en de Raad hebben er voor gezorgd dat de minderjarige is geradicaliseerd. Hij wil dan ook dat zijn zoon in een psychiatrische kliniek wordt geplaatst en niet binnen de gesloten jeugdzorg. De Raad rapporteert nog steeds onwaarheden die blijven terugkomen. Er is bij voorbeeld geen sprake geweest van huiselijk geweld en mishandeling van de moeder; van die verdenking is hij vrijgesproken. De politie en de gemeente zijn in de afgelopen periode nalatig geweest, terwijl de vader hen heeft gewaarschuwd. De vader heeft zijn zoon op 28 december 2013 voor het laatst gezien en maakt zich grote zorgen. Mogelijk bevindt de minderjarige zich al in Syrië. Als het niet anders kan, is hij bereid mee te werken aan een plaatsing in gesloten jeugdzorg.
Ter zitting heeft mr. Van Meurs namens de moeder naar voren gebracht dat zij zich niet kan vinden in het verzoek tot ondertoezichtstelling. Dit houdt verband met de traumatische ervaringen die de moeder in het verleden heeft gehad met Jeugdzorg. Ten aanzien van de (spoed) voorlopige machtiging refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de kinderrechter. De moeder ziet liever niet dat de minderjarige langdurig gesloten wordt geplaatst, maar dat hij bij zijn vader gaat wonen met intensieve thuisbegeleiding.
Overwegingen
Op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of is te voorzien dat deze zullen falen. Het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden zal daarom, gelet op het bepaalde in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden toegewezen, met dien verstande dat de totale duur van zes maanden wordt gerekend vanaf 10 januari 2014. Beide ouders hebben zich uitgesproken tegen ondertoezichtstelling. Hulpverlening in een gedwongen kader is echter wel noodzakelijk, nu ouders onvoldoende open staan voor de hulp die – onder meer vanuit Bureau Jeugdzorg – aangeboden wordt. Duidelijk is bovendien dat ouders hulp nodig hebben nu het vader niet lijkt te lukken de veiligheid aan minderjarige te bieden die hij nodig heeft.
Er bestaan grote zorgen over de minderjarige. Hij vertoont gedragsproblemen die mogelijk van psychiatrische aard zijn. Verder is sprake van steeds verdergaand radicaliserend gedrag en zijn er aanwijzingen dat de minderjarige voornemens is te vertrekken naar Syrië, om daar te strijden bij een jihadistische groepering. De minderjarige is op dit moment onvindbaar. Wellicht is hij daar al. Met de Raad (en ouders) is de rechtbank van oordeel dat deelname van de minderjarige aan de strijd in een conflictgebied een bedreiging vormt voor zijn veiligheid en ontwikkeling. Het is van belang dat, indien de minderjarige wordt gevonden, hij in een gesloten setting wordt onderzocht. Nu de ouders niet eenduidig zijn in hun instemming met een plaatsing in gesloten jeugdzorg acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Vader heeft weliswaar aangegeven zich niet te verzetten tegen een gesloten plaatsing, doch zijn houding is ambivalent. Hij werkt niet mee aan de hulp die Bureau Jeugdzorg wenselijk acht, en het is niet zeker of hij zich niet alsnog tegen gesloten jeugdzorg zal verzetten. Al met al is een machtiging noodzakelijk.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 29c Wjz, zodat het verzoek tot het verlenen van een
voorlopigemachtiging tot opname en verblijf in gesloten jeugdzorg voor toewijzing vatbaar is.
De kinderrechter heeft daarbij overwogen dat sprake is van een ernstig vermoeden van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen bij de minderjarige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De Raad heeft geen – door het BJAA genomen – indicatiebesluit ingediend. Er is slechts een verklaring van instemming van een gedragswetenschapper overgelegd die gebaseerd is op dossieronderzoek (Instemmingsverklaring van 10 januari 2014). Nu de minderjarige spoorloos is, is er uiteraard geen mogelijk geweest voor de gedragswetenschapper om hem te onderzoeken. de Dit maakt dat het – gelet op art. 29b Wjz. – niet mogelijk is op dit moment een (definitieve) machtiging te verlenen om de minderjarige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven. Dat verzoek wordt dan ook afgewezen. Wel ziet de kinderrechter aanleiding de voorlopige machtiging met twee weken te verlengen.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

3.Beslissing

De kinderrechter:
- handhaaft de bij beschikking van 10 januari 2013 uitgesproken voorlopige ondertoezichtstelling tot heden;
- handhaaft de bij voornoemde beschikking verleende
voorlopigemachtiging om voornoemde minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in gesloten jeugdzorg tot heden;
- stelt voornoemde minderjarige onder toezicht met ingang van 23 januari 2014
tot 10 juli 2014;
- bepaalt dat de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
- verleent aansluitend opnieuw een
voorlopigemachtiging om voornoemde minderjarige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 24 januari 2014 voor de duur van
twee weken;
- wijst het verzoek tot verlenen van een (definitieve) machtiging tot opname en verblijf in gesloten jeugdzorg af.
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M. Vroom-Cramer, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2014, in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier. [1]