ECLI:NL:RBAMS:2014:714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
13/665461-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke schietpartij in Amsterdam met beroep op noodweerexces

Op 17 februari 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 juni 2013 in Amsterdam betrokken was bij een schietincident waarbij het slachtoffer, [persoon 1], dodelijk werd getroffen. De verdachte had in een noodweersituatie geschoten, nadat hij zelf onder vuur was genomen door het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de noodweersituatie eindigde toen het slachtoffer wegrende, maar dat de verdachte, gedreven door een hevige gemoedsbeweging, achter het slachtoffer aan rende en meerdere keren op hem schoot, wat leidde tot de fatale afloop. De rechtbank erkende dat er sprake was van noodweerexces, gezien de eerdere bedreigingen van het slachtoffer jegens de verdachte, en sprak de verdachte vrij van straf voor de doodslag. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, waarvoor hij een gevangenisstraf van vier maanden kreeg opgelegd. De rechtbank benadrukte dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665461-13 (Promis)
Datum uitspraak: 17 februari 2014
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1984],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, ter terechtzitting opgegeven postadres [adres 1], [postcode] [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2014 en 3 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.G. Louman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.E. van der Werf naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (met een vuurwapen) in de rug, in elk geval het lichaam, geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] is overleden.
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2013 te Amsterdam een of meer wapens van categorie II of III, te weten een revolver, voorhanden heeft gehad;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Inleiding
Op 15 juni 2013 heeft een schietincident plaatsgevonden op de [straatnaam 1] te Amsterdam. Verdachte heeft hierbij [persoon 1] (verder te noemen: [persoon 1]) eenmaal in de rug geschoten waardoor [persoon 1] is komen te overlijden.
Ter beoordeling aan de rechtbank is of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en, zo ja, of verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag en wapenbezit. Hij verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde voorbedachte rade, nu deze niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde heeft de raadsman geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen. De verweren die betrekking hebben op noodweer en noodweerexces zullen in rubriek 6 en 7 worden besproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op 15 juni 2013 bevindt verdachte zich samen met [persoon 2] nabij de kruising van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] in Amsterdam. [2] , [3] Op een gegeven moment komt [persoon 1] samen met [persoon 3] en [persoon 4] over de stoep aanlopen vanuit de [straatnaam 2] in de richting van verdachte. [4] , [5] [persoon 1] versnelt zijn pas en steekt de straat schuin over richting de hoek van de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1]. [6] Tijdens het oversteken zet [persoon 1] zijn capuchon op en haalt hij een vuurwapen uit zijn tasje. [7] Zodra verdachte [persoon 1] in het oog krijgt vlucht verdachte de [straatnaam 1] op in de richting van de [straatnaam 3]. [8] , [9] Om en nabij de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] schiet [persoon 1] tweemaal met zijn vuurwapen. [10] , [11] De hulzen afkomstig van het vuurwapen van [persoon 1] worden op de [straatnaam 1], op korte afstand van de hoek, aangetroffen. [12] Verdachte schiet in reactie hierop eenmaal terug. [13] , [14] Het schot van verdachte slaat in bij perceel nummer [nummer 1] op de [straatnaam 1]. [15] Al rennend bewegen verdachte en [persoon 1] zich over de [straatnaam 1] in de richting van de Vaalrivierstraat. [16] Ergens tussen de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] en huisnummer [nummer 2] op de [straatnaam 1] is [persoon 1] voor verdachte uit komen te lopen. [17] [persoon 1] schiet op enig moment naar achteren in de richting van de [straatnaam 2]. [18] Verdachte hoort achter zich een autoruit kapot gaan. [19] De kogel van het derde schot van [persoon 1] fragmenteert in twee delen. De loden kern van het projectiel slaat in het pand waarin de Stichting [naam A] is gevestigd en het koperen manteldeel ricocheert vervolgens op het kozijn van dit pand en slaat in bij een auto die staat geparkeerd recht tegenover de plaats waar de kogel in het pand van Stichting [naam A] is ingeslagen. [20] [persoon 1] en verdachte rennen verder en gedurende het rennen schiet verdachte nog enkele malen op [persoon 1] waarbij [persoon 1] dodelijk wordt getroffen. [21] , [22] Daarna draait verdachte zich om en holt terug richting de [straatnaam 2]. [23]
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft op 15 juni 2013 een vuurwapen, te weten een revolver, van het merk Smith&Wesson, model 686, kaliber .357 Magnum voorhanden. [24] , [25]

5.Bewezenverklaring

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van voorbedachte raad zodat verdachte van dat deel van het onder 1 de ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 15 juni 2013 te Amsterdam opzettelijk [persoon 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen in de rug geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 1] is overleden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 15 juni 2013 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een revolver, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, [persoon 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem met een vuurwapen in de rug te schieten. Hoewel een wapenrapport ontbreekt dat vermeldt tot welke categorie het vuurwapen van verdachte behoort, is de rechtbank van oordeel dat zij, gelet op de foto’s van het wapen, de verklaring van verdachte ter zitting alsmede het bepaalde in de Wet wapens en munitie, kan concluderen dat het door verdachte gehanteerde vuurwapen een wapen is van categorie III van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Noodweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. De noodweersituatie was aanwezig vanaf het moment dat [persoon 1] met getrokken wapen vanuit de [straatnaam 2] op verdachte af kwam stormen en vervolgens twee schoten loste. [persoon 1] was bereid om te schieten en ging in eerste instantie achter verdachte aan. Dat [persoon 1] op een gegeven moment op de [straatnaam 1] tijdens het rennen zijn arm met het vuurwapen omlaag hield en niet meer schoot betekende voor verdachte niet dat de dreiging er op dat moment niet meer was. [persoon 1] had immers een paar seconden daarvoor geschoten en verdachte zag op dat moment alleen het wapen. Daarbij komt dat alles snel achter elkaar gebeurde.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Buiten discussie staat dat [persoon 1] met getrokken wapen vanuit de [straatnaam 2] op verdachte af kwam lopen en dat [persoon 1] op verdachte schoot. Er was op dat moment sprake van direct dreigend gevaar voor het leven van verdachte. Verdachte had, net als [persoon 1], een wapen en hoe laakbaar het vuurwapenbezit op zichzelf ook is, volgens vaste jurisprudentie staat dit een geslaagd beroep op noodweer niet in de weg. Terugschieten wordt proportioneel geacht. Echter, zodra de aanranding is afgelopen of er geen onmiddellijk dreigend gevaar meer bestaat, houdt de noodweersituatie op. Uit de getuigenverklaringen volgt dat de situatie omdraaide op de hoek van de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1]. Daar pakte verdachte zijn eigen wapen en werd hij vervolgens de aanvallende partij en slaat [persoon 1] op de vlucht. Immers op de [straatnaam 1] rende verdachte achter [persoon 1] aan. Getuigen [persoon 5], [persoon 6], [persoon 7], [persoon 8] en [persoon 9] zien een situatie met verdachte als agressor. Getuigen spreken in dat kader van een professionele, rustige houding van verdachte tijdens het schieten. De noodweersituatie is hier dan ook voorbij en de tegenaanval is begonnen. Een beroep op noodweer kan dan ook niet slagen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Nu door verdachte een beroep is gedaan op noodweer, zal de rechtbank moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden volgens van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (vgl: HR 8 september 2009, LJN BI3895).
Uitgaande van de feiten en omstandigheden zoals omschreven in rubriek 4.4 is de rechtbank van oordeel dat in elk geval vanaf het moment dat [persoon 1] op de hoek van de [straatnaam 2] en [straatnaam 1] schoten loste in de richting van verdachte, sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte waartegen een noodzakelijke verdediging op dat moment geboden was. Vast staat dat [persoon 1] in de buurt van de hoek tweemaal op verdachte heeft geschoten en rennend over de [straatnaam 1], nog eenmaal naar achteren heeft geschoten, Hierdoor was sprake van een direct gevaar voor het leven van verdachte. Het eerste schot van verdachte acht de rechtbank dan ook, in het licht van zijn verdediging, gerechtvaardigd. Echter, niet is gebleken dat [persoon 1] zich daarna, toen hij inmiddels voor verdachte uit in de richting van de [straatnaam 3] rende, nog tot verdachte heeft gewend of verdachte heeft bedreigd. Naar het oordeel van de rechtbank was er toen niet langer meer sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding en was de noodweersituatie derhalve geëindigd. Nu verdachte in deze fase nog schoten in de richting van [persoon 1] heeft gelost, waaronder het dodelijke schot, is niet aannemelijk geworden dat hij hiermee heeft gehandeld uit noodweer.
De rechtbank verwerpt, gezien het hiervoor overwogene, het beroep op noodweer. Het bewezen verklaarde is dan ook strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.
6.4
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van het onder 1 ten laste
Noodweerexces
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, nu hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden op grond van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de door [persoon 1] ingezette aanval. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Een hevige gemoedsbeweging kan worden veroorzaakt door angst, vrees of radeloosheid, maar ook door woede, verontwaardiging of drift. In 2012 heeft zich tussen verdachte en [persoon 1] een incident afgespeeld. Sindsdien heeft [persoon 1] kennelijk wraak gezworen. Verdachte heeft meerdere malen verklaard dat hij bang was voor [persoon 1] en dat hij om die reden [persoon 1] probeerde te ontwijken onder andere door meerdere keren in 2012 en 2013 naar Marokko te gaan. Donderdag, 13 juni 2013 heeft er nog een confrontatie tussen verdachte en [persoon 1] plaatsgehad waarbij [persoon 1] verdachte zou hebben bedreigd. De aanval op 15 juni 2013 in combinatie met de voorgeschiedenis heeft geleid tot een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Het feit dat sommige getuigen verklaren dat verdachte er zelfverzekerd uitzag betekent niet dat verdachte ook daadwerkelijk zelfverzekerd en zonder angst was. De staat van paniek valt niet altijd aan het uiterlijk af te lezen.
7.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het onder 1 ten laste
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De situatie waarin verdachte achter [persoon 1] aanrende staat aan een geslaagd beroep op noodweerexces in de weg. Er was sprake van een langlopend conflict tussen [persoon 1] en verdachte waardoor verdachte, ter voorbereiding op een eventuele confrontatie met [persoon 1], een vuurwapen bij zich droeg. Voorts is nergens uit gebleken dat verdachte daadwerkelijk door een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanval, tot zijn handelen is gekomen. Getuigen verklaren juist dat verdachte rustig en zelfverzekerd overkwam. Gelet op de voorbereiding van verdachte en het feit dat nergens uit blijkt dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte komt hem geen geslaagd beroep op noodweerexces toe.
7.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste
Indien door de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces geldt wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een "dergelijk onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BN9301).
Zoals door de rechtbank is vastgesteld in rubriek 6 is sprake geweest van een noodweersituatie die echter was beëindigd op het moment dat verdachte (na het eerste door hem geloste schot) richting [persoon 1] schoot en een van die schoten [persoon 1] dodelijk trof. De vraag is derhalve of zich de hierboven onder b bedoelde situatie voordoet.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gedurende een jaar heeft geprobeerd [persoon 1] te ontwijken omdat hij als gevolg van een incident met [persoon 1] dat zich in 2012 heeft voorgedaan, bang voor hem was. Zo heeft hij meermalen het land verlaten om een eventuele confrontatie met [persoon 1] te voorkomen. Desondanks is verdachte [persoon 1] de donderdag voor het incident tegen gekomen. Tijdens deze confrontatie heeft [persoon 1] aan verdachte gevraagd of hij, verdachte, ‘klaar voor actie’ was. De volgende dag, vrijdag 14 juni 2013, heeft verdachte via anderen te horen gekregen dat [persoon 1] naar hem op zoek was en dat [persoon 1] in het bezit was van een vuurwapen. Dit was voor verdachte reden om ter verdediging een vuurwapen bij zich te dragen toen hij zaterdag 15 juni 2013 naar een café in de [straatnaam 2] ging, aldus verdachte.
Deze verklaring van verdachte vindt steun in verschillende getuigenverklaringen.
De rechtbank gaat uit van deze verklaring en is van oordeel dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verdachte als gevolg van de aanval door [persoon 1] dusdanig angstig en in paniek is geraakt dat van een hevige gemoedsbeweging kan worden gesproken. De rechtbank vindt daarvoor steun in diverse getuigenverklaringen. Getuigen [persoon 10] en [persoon 11] verklaren dat zij aan verdachte konden zien dat hij schrok op het moment dat [persoon 1] vanuit de [straatnaam 2] op hem afkwam. Getuigen [persoon 3] en [persoon 4] verklaren dat zij aan het gezicht van verdachte zagen dat hij na afloop van de confrontatie in paniek en in shock was. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte al zijn munitie heeft verschoten en daarna nog probeerde door te schieten zoals volgt uit de verklaring van getuige [persoon 8] en de verklaring van verdachte. De rechtbank kent in dit verband tevens gewicht toe aan de aard en intensiteit van de aanval van [persoon 1] op verdachte, waartegen verdachte zich in eerste instantie noodzakelijkerwijs moest verdedigen. [persoon 1] heeft verdachte in totaal driemaal beschoten. De omstandigheid dat verdachte op enig moment niet meer vóór maar achter [persoon 1] aan rende doet niet af aan de aannemelijkheid van de heftige gevoelens van angst en paniek van verdachte.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte weliswaar de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar acht de rechtbank aannemelijk dat deze overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van een bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt en dat deze van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging.
Het beroep van verdachte op noodweerexces slaagt. Als gevolg hiervan acht de rechtbank verdachte voor het bewezen geachte niet strafbaar. Verdachte zal dan ook voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.4
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is ten aanzien van dit feit dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten 1 en 2 op de tenlastelegging zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geen strafmaatverweer gevoerd nu hij zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een beroep op noodweer dan wel noodweer exces. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank onder 7.3 heeft geoordeeld dat verdachte voor het in rubriek 5 onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar is, zal de rechtbank zich bij de strafoplegging beperken tot het voorhanden hebben van een revolver door verdachte en dientengevolge afwijken van wat door de officier van justitie is gevorderd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapen, een revolver. Het ongecontroleerde bezit van deze goederen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Verdachte wordt verweten dat hij er aan heeft bijgedragen dat dit risico zich heeft voorgedaan door zich na de bedreigingen van [persoon 1] te bewapenen met een revolver in plaats van aangifte te doen bij de politie. Verdachte heeft niet alleen [persoon 1] dood geschoten maar ook willekeurige derden die getuige waren van de confrontatie tussen hem en [persoon 1] in gevaar gebracht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf ook rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS betrokken, voor zover die voor het onderhavige feit zijn vastgesteld. Deze geven voor het voorhanden hebben van een revolver als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie maanden onvoorwaardelijk.
Voorts is vast komen te staan dat, blijkens een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 8 januari 2014, verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van de Wet wapens en munitie, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu aan verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, is [persoon 12] in haar vordering niet-ontvankelijk.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
doodslag;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het in rubriek 5 onder 1 bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het in rubriek 5 onder 2 bewezene strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [persoon 12] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en C.S. Schoorl, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Schleeper, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2014.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 10] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-315 en T-488, doorgenummerde pagina G37 e.v.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 13] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-487 en T-488, doorgenummerde pagina G52 e.v.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 14] met nummer 2013144537-10 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 15], doorgenummerde pagina G130 e.v.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 10] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-315 en T-488, doorgenummerde pagina G37 e.v.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 10] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-315 en T-488, doorgenummerde pagina G37 e.v.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 10] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-315 en T-488, doorgenummerde pagina G37 e.v.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 10] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-315 en T-488, doorgenummerde pagina G37 e.v.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 13] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-487 en T-488, doorgenummerde pagina G52 e.v.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 10] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-315 en T-488, doorgenummerde pagina G37 e.v.
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 13] met nummer 2013144537 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met stamnummer T-487 en T-488, doorgenummerde pagina G52 e.v.
12.Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer 2013144537-87 van 28 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 16] en [persoon 17], ongenummerde pagina.
13.De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting op 30 januari 2014 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
14.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 8] d.d. 19 september 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
15.Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer 2013144537-87 van 28 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 16] en [persoon 17], ongenummerde pagina.
16.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 8] d.d. 19 september 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
17.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 8] d.d. 19 september 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
18.Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer 2013144537-87 van 28 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 16] en [persoon 17], ongenummerde pagina.
19.De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting op 30 januari 2014 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
20.Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer 2013144537-87 van 28 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 16] en [persoon 17], ongenummerde pagina.
21.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 8] d.d. 19 september 2013 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
22.Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 20 juni 2013, nummer 2013.06.14.143, opgemaakt door [persoon 18] op de door haar als vast gerechtelijk deskundige afgelegde belofte.
23.Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 7] met nummer 2013144537-7 van 15 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 19] en [persoon 20], daarbij gevoegde afbeelding, doorgenummerde pagina G 027.
24.De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting op 30 januari 2014 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
25.Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 14 augustus 2013, nummer 2013.06.14.143, opgemaakt door [persoon 21] op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde belofte.