ECLI:NL:RBAMS:2014:7213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
AMS - 14 _ 3712 en AMS 14-3714
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en afwijzing nieuwe aanvraag door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.A. van Heijningen, had beroep ingesteld tegen besluiten van de gemeente die haar bijstandsuitkering introkken en haar nieuwe aanvraag om bijstand afwezen. De rechtbank heeft de intrekking van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 28 maart 2011 gegrond verklaard, omdat de eiseres onvoldoende inlichtingen had verstrekt over haar woonadres en haar hoofdverblijf niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had aangetoond dat de eiseres vanaf de datum van uitschrijving van haar zoons uit de Basisregistratie Personen niet meer op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de periode van intrekking en de hoogte van de terugvordering opnieuw onderzocht moeten worden. Tevens heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 974,--. In de tweede zaak, die betrekking had op de afwijzing van de nieuwe aanvraag om bijstand, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiseres niet had aangetoond dat zij op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast in deze procedure bij de eiseres ligt en dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar recht op bijstand te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 14/3712 en AMS 14/3714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2014 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.A. van Heijningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R. Lo Fo Sang).

Procesverloop

Ten aanzien van de zaak geregistreerd onder nummer AMS 14/3712
Bij besluit van 29 november 2013 heeft verweerder recht op bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 28 november 2013 ingetrokken. Bij besluit van 18 februari 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder het besluit van 29 november 2013 ingetrokken, de ingangsdatum van de intrekking vastgesteld op 28 maart 2011 en de ten onrechte genoten bijstand over de periode van 28 maart 2011 tot en met 27 november 2013 bruto teruggevorderd.
Bij besluit van 13 mei 2014 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de zaak geregistreerd onder nummer AMS 14/3714
Bij besluit van 22 januari 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de WWB afgewezen.
Bij besluit (eveneens) van 13 mei 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Ten aanzien van beide zaken
Eiseres heeft op 19 juni 2014 tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

In beide zaken
1.1.
Eiseres ontving vanaf 6 oktober 2008 bijstand naar de norm van alleenstaande ouder. Op het uitkeringsadres,[adres], hebben tot 28 maart 2011 in de Basisregistratie Personen ook ingeschreven gestaan [naam 1] en [naam 2], zoons van eiseres, en [naam 3]. Deze drie personen zijn op 28 maart 2011 uitgeschreven wegens vertrek naar[woonplaats]. De uitkering is op 8 maart 2012 beëindigd in verband met te lang verblijf in het buitenland.
1.2.
Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag om bijstand heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar het feitelijk woonadres, de woonsituatie en de middelen van eiseres, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het Rapport van bevindingen aanvraag alleenstaande met afsluitdatum 6 juli 2012 (het Rapport van 6 juli 2012). Uit het Rapport van 6 juli 2012 blijkt onder meer dat eiseres op 6 juli 2012 heeft verklaard dat zij elke dag van de week op haar eigen adres slaapt en gemiddeld één keer in de maand in het weekend een nacht bij haar kinderen slaapt. Handhavingsspecialisten van verweerder hebben op 6 juli 2012 een huisbezoek verricht, waaruit onder meer is gebleken dat een complete damesgarderobe is aangetroffen, medicijnen, recente poststukken geadresseerd op het uitkeringsadres en geen bijzonderheden in de keuken. Aan eiseres is vervolgens vanaf 4 juni 2012 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande toegekend.
1.3.
Omdat eiseres niet op oproepen voor een gesprek had gereageerd, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het Rapport van bevindingen alleenstaande RMO Woonsituatie met afsluitdatum 28 november 2013 (het Rapport van 28 november 2013). Uit het Rapport van 28 november 2013 blijkt het volgende. Eiseres heeft op 28 november 2013 onder meer verklaard dat zij drie á vier dagen in de week, meestal van vrijdag tot en met maandag bij haar zoon in[woonplaats] is en drie á vier dagen per week op haar eigen adres slaapt. Eiseres heeft verklaard dat zij op dat moment geen sleutel van het uitkeringsadres heeft, omdat haar zoon is vergeten haar de sleutel terug te geven. Daarom kan geen aansluitend huisbezoek plaatsvinden. Bij besluit van 29 november 2013 heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 28 november 2013 ingetrokken, omdat zij onvoldoende inlichtingen heeft gegeven, waardoor het recht op uitkering niet is vast te stellen.
1.4.
Op 17 december 2013 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een bijstandsuitkering gedaan. Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvraag een onderzoek verricht, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het Rapport van bevindingen met afsluitdatum 17 januari 2014 (het Rapport van 17 januari 2014). Uit het Rapport van 17 januari 2014 blijkt het volgende.
Uit afschriften van Rabobankrekening **195 over de periode 27 februari 2012 tot en met 7 mei 2012 blijkt dat twee maal een bedrag van € 20,- is opgenomen in Amsterdam en geen pinbetalingen bij supermarkten zijn verricht. Uit afschriften van dezelfde bankrekening over de periode 1 juli 2013 tot en met 2 december 2013 blijkt dat in [stadsdeel] vijf maal een bedrag van € 250,- , een bedrag van € 100,- en een bedrag van € 150,- is opgenomen, aan het [adres 1] (nabij het uitkeringsadres) een bedrag van € 50,- en dat in[woonplaats] elf pinbetalingen en geldopnamen zijn verricht.
Getuige[naam 4], wonend aan de [adres 2], heeft op 9 januari 2014 onder meer verklaard dat eiseres, mijnheer[naam 3] en hun zonen ergens begin 2010 zijn weggegaan. Getuige[naam 5], wonend aan de[adres 3], heeft op 10 januari 2014 onder meer verklaard dat het gezin, vader, moeder en twee meerderjarige zonen, twee of twee‑en‑een‑half jaar daarvoor is vertrokken.
Woonstichting De Key heeft een onderzoek verricht naar de bewoning van het uitkeringsadres en in het kader daarvan zeven huisbezoeken verricht in de periode van 7 november 2013 tot en met 10 januari 2013. Bij het huisbezoek op 4 december 2013 zijn geen persoonlijke spullen van eiseres aangetroffen. Er was totaal geen kleding van eiseres in de woning aanwezig. Ook was er geen voedsel in de woning, de koelkast was geheel leeg. De woning was extreem smerig. Bij de huisbezoeken is eiseres slechts éénmaal aangetroffen op het uitkeringsadres.
Op 13 januari 2014 hebben handhavingsspecialisten van verweerder van 8.45 uur tot 9.07 uur waarnemingen ter plaatse verricht en daarbij het volgende waargenomen. Om 8.56 uur kwam een witte bus aanrijden, waaruit een vrouw die zij herkenden als eiseres aan de passagierszijde uitstapte met drie kennelijk gevulde plastic boodschappentassen. Een man stapte uit aan de bestuurderszijde met een kennelijk gevulde zwarte tas met bruine/beige stoffen handvatten. Beiden gingen naar binnen in de woning. Om 9.07 stapten de man en de vrouw in de bus en reden zij weg.
Eiseres heeft op 13 januari 2014 omstreeks 9.30 uur op het kantoor van DWI onder meer het volgende verklaard. Eiseres komt af en toe nog in[woonplaats]. In maart had zij haar arm gebroken, toen is zij naar[woonplaats] gegaan. In april of mei is zij teruggekomen. In het weekeinde was zij daar vaak, van vrijdag tot en met zondag. Eiseres heeft ook verklaard dat zij die nacht op haar eigen adres heeft geslapen en met het openbaar vervoer naar het kantoor van DWI is gekomen.
Op 13 januari 2014 omstreeks 13.00 uur hebben handhavingsspecialisten van verweerder een huisbezoek gebracht aan het uitkeringsadres. Daarbij hebben de handhavingsspecialisten onder meer bovengenoemde zwarte tas met bruine/beige handvatten en plastic boodschappentassen aangetroffen die nu leeg waren. Er was weinig dameskleding aanwezig, onder andere slechts twee onderbroeken en geen enkele bh. Er was ook herenkleding aanwezig. In de keuken lagen op het gasfornuis, op het aanrecht en in de keukenonderkastjes talrijke muizenkeutels. De wasmachine was kurkdroog en nergens in huis was een wasmand of losse kleding die als vuile was zou kunnen worden aangemerkt. Het aanwezige waspoeder was van een ander merk dan eiseres voorafgaand aan het huisbezoek op het kantoor van DWI had verklaard. Het toilet had geen toiletbril.
In het onderzoek is vastgesteld dat eiseres haar hoofdverblijf niet meer heeft op het uitkeringsadres. Daardoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.5.
Verweerder heeft bij het primaire besluit II (22 januari 2014) de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt.
1.6.
Verweerder heeft bij het primaire besluit I (18 februari 2014) het besluit van 29 november 2013 ingetrokken, het recht op uitkering met ingang van 28 maart 2011 ingetrokken en de ten onrechte ontvangen bijstand over de periode van 28 maart 2011 tot en met 27 november 2013 teruggevorderd tot een bedrag van € 32.354,16 bruto.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 14/3712
2.1.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het hoofdverblijf van eiseres vanaf de datum van uitschrijven van haar zoons naar[woonplaats], 28 maart 2011, niet kan worden vastgesteld. Dit volgt uit de op 9 januari 2014 en 10 januari 2014 afgelegde getuigenverklaringen en uit de bankafschriften uit 2012 en 2013. Uit de bankafschriften blijkt voorts dat vaker in[woonplaats] geld wordt opgenomen dan in Amsterdam en dat in Amsterdam geen enkele pinbetaling is gedaan. Van alle geldopnames in Amsterdam is er slechts één gedaan in de omgeving van het uitkeringsadres. Door niet te melden dat zij niet meer op het uitkeringsadres verbleef heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden. Het recht op bijstand in de periode van 28 maart 2011 tot en met 8 maart 2012 en de periode van 4 juni 2012 tot en met 27 november 2013 kan dan ook niet worden vastgesteld. Daarom heeft verweerder het recht op bijstand over deze periode ingetrokken en de ten onrechte ontvangen uitkering teruggevorderd.
2.2.
Eiseres stelt dat verweerder de periode waarover de intrekking zich uitstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. De door verweerder aangedragen getuigen verklaren vaag en inconsistent. Bovendien is de verklaring van één van deze getuigen onbetrouwbaar, omdat eiseres gebrouilleerd is met deze getuige.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat intrekking van het recht op uitkering een belastend besluit is, zodat de bewijslast bij verweerder ligt.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de bankafschriften uit 2012 grotendeels zien op de periode dat eiseres in het buitenland verbleef. Uit 2011 bevinden zich geen bankafschriften in het dossier. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de overgelegde bankafschriften niets zeggen over een mogelijk vertrek van eiseres naar[woonplaats] per 28 maart 2011.
3.3.
De rechtbank stelt voorts vast dat getuige[naam 4] op 9 januari 2014 heeft verklaard dat eiseres en haar gezin al begin 2010 zijn vertrokken. Getuige[naam 5] heeft op 10 januari 2014 verklaard dat eiseres en haar gezin twee of twee-en-een-half jaar geleden zijn vertrokken. Dat zou betekenen medio of eind 2012. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen voldoende specifiek zijn om deze als betrouwbaar aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de getuigenverklaringen weliswaar af te leiden dat eiseres al lange tijd niet meer op het uitkeringsadres woont, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om tot de conclusie te komen dat dit sinds 28 maart 2011 het geval is. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat in juli 2012 onderzoek is gedaan naar het recht op bijstand en ook een huisbezoek is afgelegd. Tijdens dit huisbezoek zijn geen bijzonderheden geconstateerd. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de enkele getuigenverklaringen onvoldoende zijn om te concluderen dat eiseres vanaf de datum van inschrijving van haar zoons in[woonplaats] niet meer in Amsterdam woonachtig zou zijn.
3.4.
Uit het dossier, en met name uit het Rapport van 17 januari 2014, blijkt naar het oordeel van de rechtbank wel dat eiseres ten tijde van het besluit van 29 november 2013 niet meer op het uitkeringsadres woonachtig was. Verweerder heeft echter onvoldoende onderzocht of eiseres ook in de daaraan voorafgaande periode al haar hoofdverblijf had verplaatst. Deze periode zal verweerder dan ook opnieuw moeten onderzoeken.
4. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om de periode van de intrekking en de hoogte van de terugvordering te onderzoeken. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
In de zaak geregistreerd onder nummer AMS 14/3714
6.1.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op grond van de bevindingen tijdens het huisbezoek op 13 januari 2014 en de door eiseres afgelegde tegenstrijdige verklaringen het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Daarom is de aanvraag voor een bijstandsuitkering afgewezen.
6.2.
Eiseres betwist dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt aan verweerder. Eiseres heeft een conflict met haar bovenbuurvrouw; deze heeft aan verweerder en aan de woningbouwvereniging onjuiste informatie verstrekt omtrent haar bewoning op het uitkeringsadres. De kantonrechter heeft in zijn uitspraak van 23 mei 2014 geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor de conclusie van de woningbouwvereniging dat eiseres geen hoofdverblijf heeft op het adres.
7.1.
Vanwege de volgorde waarin de besluiten zijn genomen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de aanvraag inhoudelijk beoordeeld en niet aangemerkt als herhaalde aanvraag. In het aan het primaire besluit II voorafgaande besluit van 29 november 2013 heeft verweerder de uitkering van eiseres immers niet ingetrokken omdat eiseres haar hoofdverblijf zou hebben verplaatst, maar omdat zij niet had meegewerkt aan een huisbezoek. Pas bij besluit van 18 februari 2014, het primaire besluit I, heeft verweerder de uitkering van eiseres ingetrokken omdat zij geen hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat het een aanvraagsituatie betreft, zodat de bewijslast in deze procedure bij eiseres ligt. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat uit het Rapport van 17 januari 2014 blijkt dat eiseres Niet meer haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiseres heeft dus niet genoegzaam aangetoond dat zij op het uitkeringsadres woont en daarom recht heeft op bijstand. Verweerder heeft met de verwijzing naar het Rapport van 17 januari 2014 in de beslissing op bezwaar voldoende gemotiveerd waarom eiseres niet heeft aangetoond dat zij op het adres woont.
7.3.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op het vonnis van de kantonrechter niet kan slagen, omdat het onderzoek van de woningbouwvereniging en het vonnis van de kantonrechter – in kort geding – een ander onderzoek betreft. Verweerder heeft een eigen, uitgebreider, onderzoek uitgevoerd.
8. Gelet op hetgeen hierboven overwogen is zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AMS 14/3712:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974,--;
in de zaak geregistreerd onder nummer AMS 14/3714:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2014
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.