ECLI:NL:RBAMS:2014:7408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
13.751.676-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in verband met cannabisgerelateerde feiten en de beoordeling van dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2014 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 23 juli 2014, en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld voor het bezitten van instrumenten die gebruikt zijn voor de teelt van cannabis. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten zoals vermeld in het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de dubbele strafbaarheid niet aan de orde was voor feit I, aangezien dit feit niet strafbaar is volgens Nederlands recht. Voor feit II, dat wel onder de dubbele strafbaarheid valt, heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, omdat het feit niet strafbaar is in Nederland. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon in Nederland geworteld is en dat er risico's zijn voor zijn veiligheid in de Poolse gevangenissen. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de verdediging onvoldoende onderbouwd waren en dat de overlevering voor feit I kon worden toegestaan, terwijl deze voor feit II werd geweigerd. De rechtbank heeft de overlevering voor feit I goedgekeurd, maar voor feit II afgewezen, en benadrukte dat de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.676-14
RK nummer: 14/4928
Datum uitspraak: 3 oktober 2014
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 juli 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2014 door
the Regional Court in Zamość, second penal division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, maar verblijvend op het [adres, te plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 september 2014. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd, omdat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgment passed by the Regional Court
in Zamość on 20th August 2013 which became final and binding on 9th January 2014, reference no. II K 14/13.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, elf maanden en dertien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit I waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit II niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Onderdeel e) van het EAB bevat de volgende beschrijving van feit II:
[opgeëiste persoon] WAS SENTENCED FOR COMMITTING THE FOLLOWING OFFENCE: IN THE PERIODE FROM MARCH 2012 TO 5th NOVEMBER 2012[de rechtbank leest: 2013]
IN HRUBIESZÓW AND PODHORCE, THE LUBELSKIE PROVINCE, THE CONVICT POSSESSED AND STORED INSTRUMENTS USED FOR ILLICIT MANUFACTURING OF NARCOTIC DRUGS IN RESIDENTIAL PREMISES AND UTILITY ROOMS OCCUPIED BY HIM.
Met de officier van justitie begrijpt de rechtbank deze beschrijving zo, dat de “instruments” waren bedoeld voor en werden gebruikt bij de teelt van cannabis, waarvoor de opgeëiste persoon onder feit I is veroordeeld. De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat de verdenking voor de feiten 1 en 2 op dezelfde periode zag.
De rechtbank stelt vast dat dit feit naar het recht van Polen strafbaar is en dat op dit feit in Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat dit feit naar Nederlands recht niet strafbaar is (zie Rb. Amsterdam 3 mei 2013, parketnummer 13.737.156-13).
De rechtbank zal daarom de overlevering voor dit feit weigeren.
5. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, tweede lid, OLW in verbinding met artikel 6, vijfde lid, OLW
5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon met een korte onderbreking al sinds 2003 in Nederland woont, dat hijzelf, zijn vrouw en zijn kind in Nederland zijn geworteld, dat hij in Nederland werkt en hier een bestaan heeft opgebouwd. Uit het de opgeëiste persoon betreffende uittreksel uit het documentatieregister blijkt dat de opgeëiste persoon langer dan vijf jaar in Nederland verblijft.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld een beroep te doen op de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW in verbinding met artikel 6, vijfde lid, OLW, faalt dit beroep.
De opgeëiste persoon staat niet ingeschreven en heeft nooit ingeschreven gestaan in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Nog daargelaten dat de verdediging de rechtmatigheid van het gestelde ononderbroken verblijf in Nederland niet heeft onderbouwd, volgt uit het door de raadsvrouw bedoelde uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, dat meldingen bevat over de jaren 2005, 2006, 2007, 2011 en 2012, niet dat de opgeëiste persoon in die periode onafgebroken in Nederland heeft verbleven.
De opgeëiste persoon heeft dus niet aangetoond dat hij, teruggerekend vanaf de datum van deze uitspraak, ten minste vijf jaren ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

6.De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon is bang in Polen vermoord te worden, omdat hij bij de politie heeft verklaard wie de cannabis heeft geleverd. De vrouw van de opgeëiste persoon en zijn kind zijn al bedreigd. Hij heeft op de zitting de naam van de cannabisdealer genoemd, zodat navraag kan worden gedaan bij de Poolse autoriteiten.
Niet is duidelijk in welke gevangenis de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in geval van detentie in Polen. Uit het rapport van 25 juni 2014 van het Europees Comité ter Preventie van Marteling, dat betrekking heeft op een bezoek aan Poolse gevangenissen in juni 2013, blijkt dat in Poolse gevangenissen de gezondheid en veiligheid van de opgeëiste persoon niet gegarandeerd zijn:
- er is sprake van overbevolking in Poolse gevangenissen, terwijl de ruimte voor de gevangenen ook te klein is,
- er is sprake van fysiek en verbaal geweld in de gevangenissen Bydgoszcz Remand en Warsaw-Mokotow Remand en
- er is sprake van geweld tussen gedetineerden in Szczecin Remand Prison.
In Poolse gevangenissen zitten er meerdere gedetineerden in één cel. Deze groepsopsluiting kan gevaarlijk zijn voor de opgeëiste persoon, aangezien de opgeëiste persoon zegt te vrezen voor zijn leven vanwege zijn getuigenis.
Voorafgaand aan eventuele overlevering aan Polen moet duidelijk zijn waar de opgeëiste persoon zijn straf moet uitzitten, opdat onderzocht kan worden of de opgeëiste persoon aldaar gevaar loopt.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Het verweer is onvoldoende onderbouwd en is, voor wat betreft het beroep op de detentieomstandigheden, bovendien onvoldoende op de specifieke situatie van de opgeëiste persoon toegespitst.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld aanhouding van de behandeling van het EAB te verzoeken teneinde navraag te doen naar de gestelde bedreigingen en naar de gevangenis waarin de opgeëiste persoon in Polen zal worden opgenomen, wijst de rechtbank om dezelfde redenen dat verzoek af.

7.Slotsom

Nu ten aanzien van feit I waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van feit I waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Zamość, second penal division(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat,
dat is opgelegd wegens feit I.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf
dat is opgelegd wegens feit II.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. S.J. Riem en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2014.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B