2.2.Verzoekers stellen zich op het standpunt dat [verweerder 3] geen beroep toekomt op zijn verschoningsrecht. Zij stellen dat het beroep op het verschoningsrecht oneigenlijk is en alleen is ingegeven door het eigen belang van [verweerder 3] om aansprakelijkheid af te wenden en moet worden verworpen. Volgens hen moet het verschoningsrecht wijken voor de waarheidsvinding. Verzoekers wijzen op de volgende omstandigheden:
- de vragen gaan deels over stukken, documenten, brieven e.d. die inmiddels algemeen bekend zijn en het gaat erom de wetenschap en betrokkenheid van [verweerder 3] daarbij vast te stellen;
- de cliënten van [verweerder 3] ([bedrijf] en [bedrijf]) zijn failliet en bestaan dus niet meer;
- er is geen rechtens te eerbiedigen belang dat thans bescherming verdient van een verschoningsrecht;
- het enige belang dat nu nog telt is het belang van de crediteuren in het faillissement van Turboned en zij hebben geen enkel belang bij een beroep van [verweerder 3] op zijn verschoningsrecht; de crediteuren hebben belang bij opheldering van de oorzaken van het faillissement;
- mogelijk hebben crediteuren een vordering op bestuur, commissarissen, aandeelhouders en [verweerder 3] wegens wanbeleid en het veroorzaken van het faillissement;
- verzoekers verwijten [verweerder 3] ook dat hij smaad heeft gepleegd en hierover loopt een procedure bij deze rechtbank (althans
liepeen procedure; dit is de procedure waarin op 6 augustus 2014 vonnis is gewezen, zie hiervoor onder 1.4, rb);
- [verweerder 3] heeft in strijd met artikel 21 Rv gehandeld door bewust in woord en geschrift onware en misleidende mededelingen te doen aan de rechtbank;
- [verweerder 3] was voorheen advocaat van de aandeelhouder en de commissarissen van [bedrijf], maar treedt nu op als advocaat van de curator in het faillissement van [bedrijf];
- verzoekers hebben ook de curator aansprakelijk gesteld wegens smaad;
- verzoekers verwijten de curator dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de oorzaak van het faillissement van [bedrijf]; zij stellen dat het faillissement is veroorzaakt door bestuurder [naam], dat [verweerder 3] dat weet, maar dat deze laatste [naam] (die [verweerder 3] heeft ingeschakeld) wil beschermen en [naam] helpt het faillissement in de schoenen van [verzoeker 1] (verzoeker sub 1) te schuiven;
- er bestaat een redelijk vermoeden van schuld dat [verweerder 3] smaad heeft gepleegd en dat hij heeft meegewerkt aan afdreiging c.q. afpersing en er is sprake van de hiervoor genoemde zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht moet worden doorbroken (verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1565).