ECLI:NL:RBAMS:2014:8534

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5071
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en de juiste interpretatie van het tijdstip waarop kosten opkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 december 2014 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Eiser had op 9 april 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met de eigen bijdrage voor gefinancierde rechtsbijstand, die hij had gemaakt in het kader van een klacht tegen de afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder in deze zaak, had de aanvraag afgewezen met het argument dat de bijzondere bijstand achteraf was aangevraagd, omdat de kosten al waren opgekomen op het moment van de aanvraag. Verweerder stelde dat de kosten opkomen op het moment dat de toevoeging wordt aangevraagd, en dat er geen bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend.

Eiser voerde echter aan dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep de kosten van de toevoeging pas opkomen op het moment dat de procedure wordt gestart. De rechtbank oordeelde dat het beleid van verweerder, dat de kosten opkomen op het moment van de aanvraag van de toevoeging, niet juist is. De rechtbank stelde vast dat eiser zijn aanvraag om bijzondere bijstand had ingediend vóór het moment dat de kosten waarvoor hij bijstand verzocht, waren aangevangen. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de aanvraag tijdig was ingediend.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 974,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/5071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2014 in de zaak tussen

[naam eiser], te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. F.H.W. Fris).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 30 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 9 april 2014 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van rechtsbijstand, zijnde de eigen bijdrage in het kader van de gefinancierde rechtsbijstand in verband met een klacht tegen de afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring
2. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de van toepassing zijnde beleidsvoorschriften van de Dienst Werk en Inkomen (hierna: de beleidsregels), op het standpunt dat de bijzondere bijstand achteraf is aangevraagd, omdat op het moment van de aanvraag de kosten al waren opgekomen. De aanvraag om een toevoeging dateert van voor de aanvraag. Ook de eigen bijdrage van € 193,- is voor de aanvraag om bijzondere bijstand aan eiser bekend gemaakt. Er kan volgens verweerder geen bijstand met terugwerkende kracht worden verleend.
3. Eiser voert hiertegen aan dat conform vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) de kosten van de toevoeging pas opkomen op het moment dat de procedure wordt gestart. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Raad van 15 mei 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) en de uitspraak van deze rechtbank van 6 april 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:BW3791). De beleidsregels van verweerder dat de kosten zouden opkomen op het moment dat de toevoeging wordt aangevraagd, vinden geen steun in wet of rechtspraak en zijn derhalve onverbindend.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2
In de hiervoor door eiser genoemde uitspraken van de Raad en de rechtbank Amsterdam, is geoordeeld dat voor de vraag of de aanvraag om bijzondere bijstand achteraf is ingediend, bepalend is het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen. In het geval van de eigen bijdrage van een toevoeging komen deze kosten op op het moment dat de procedure waarvoor de toevoeging is verleend, is aangevangen. Onder verwijzing naar deze jurisprudentie is de rechtbank dan ook van oordeel dat, voor zover in het (wetsinterpreterende) beleid van verweerder staat vermeld dat de kosten opkomen op het moment dat de toevoeging wordt aangevraagd, dit beleid niet juist is. Ook verweerders standpunt dat deze kosten in ieder geval zijn opgekomen op het moment dat de eigen bijdrage aan eiser kenbaar is gemaakt, volgt de rechtbank gelet op de bedoelde jurisprudentie niet.
4.3
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat eiser op 11 januari 2014 een klacht heeft ingediend tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring. Met het indienen van deze klacht is de procedure waarvoor de toevoeging is verleend, aangevangen. Nu eiser reeds op 27 december 2013 de aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend, derhalve vóór het moment dat de kosten waarvoor hij deze bijstand verzoekt zijn aangevangen, concludeert de rechtbank dat de bijzondere bijstand tijdig is aangevraagd. Het bestreden besluit komt daarmee voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.
4.4
Omdat verweerder nog niet heeft getoetst of eiser aan de overige voorwaarden voor het verlenen van bijzondere bijstand voldoet, kan de rechtbank het geschil thans niet finaal beslechten. De rechtbank ziet hierin aanleiding verweerder op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45, - aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Knikkink, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.