ECLI:NL:RBAMS:2014:8662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
AMS 14-7477 en 14-7479
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na onjuiste gegevens bij aanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de ongeldigverklaring van een rijbewijs. Verzoeker, die in Amsterdam woont, had een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in verband met het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 31 oktober 2014, waarbij zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 september 2014, waarbij verzoeker aanwezig was en de burgemeester vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft vastgesteld dat verzoeker onjuiste gegevens heeft verstrekt bij de aanvraag van zijn nieuwe rijbewijs op 8 juni 2012. Verzoeker had niet vermeld dat zijn rijbewijs eerder was ingevorderd door de Franse autoriteiten wegens een snelheidsovertreding. De voorzieningenrechter oordeelde dat, indien verzoeker de juiste informatie had verstrekt, het rijbewijs niet zou zijn afgegeven. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding en voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van correcte informatie bij de aanvraag van een rijbewijs en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De voorzieningenrechter heeft ook verwezen naar relevante artikelen uit de Wegenverkeerswet en eerdere jurisprudentie van de Raad van State. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. M.L. Bosman, en is op 16 december 2014 verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/7477 en AMS 14/7479

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van16 december 2014 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker,

en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. S. de Ruijter).

Procesverloop

Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende beroep tegen het besluit van verweerder van 31 oktober 2014 (het bestreden besluit).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 september 2014. Verzoeker is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
De feiten en omstandigheden in de hoofdzaak vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen nader onderzoek, zodat de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken.
Bij besluit van 27 juni 2014 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard. Verweerder heeft aan de ongeldigverklaring van het op 11 juni 2012 aan verzoeker verstrekte rijbewijs ten grondslag gelegd dat het rijbewijs is afgegeven op basis van door verzoeker verstrekte onjuiste gegevens en dat het rijbewijs niet aan hem zou zijn afgegeven als de onjuistheid van die gegevens bij de aanvraag bekend was geweest. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.
Verzoeker heeft erkend dat hij bij de aanvraag van zijn nieuwe rijbewijs in 2012 niet heeft vermeld dat zijn rijbewijs vanwege een snelheidsovertreding was ingevorderd door de Franse autoriteiten. Volgens verzoeker was die informatie echter niet relevant ten tijde van zijn aanvraag, omdat als de informatie bekend was geweest, hem ook een nieuw rijbewijs zou zijn verstrekt. Op 5 mei 2012 is verzoeker door de Franse politie aangehouden wegens een snelheidsovertreding. Door de Franse politie is toen aan hem meegedeeld dat zijn rijbewijs was ingevorderd voor één dag, en dat het de volgende dag zou worden opgestuurd naar zijn huisadres. In mei en begin juni 2012 heeft verzoeker diverse malen gebeld met de Franse autoriteiten, waarbij hem elke keer werd meegedeeld dat het rijbewijs was opgestuurd. Toen verzoeker na ruim een maand het rijbewijs niet had ontvangen, heeft hij geconcludeerd dat het in de post vermist was geraakt en heeft hij op 8 juni 2012 een nieuw rijbewijs aangevraagd. Ook als hij deze gang van zaken had vermeld bij zijn aanvraag, zou volgens verzoeker aan hem een nieuw rijbewijs zijn verstrekt, omdat ervan kon worden uitgegaan dat het in de post vermist was geraakt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 8 juni 2012 een nieuw rijbewijs heeft aangevraagd. Daarbij heeft verzoeker op het aanvraagformulier onder meer verklaard en ondertekend dat zijn rijbewijs niet is gevorderd of ongeldig is verklaard. Op de Verklaring vermissing/onregelmatigheid reisdocument, ondertekend op 8 juni 2012, heeft verzoeker verklaard dat hij het rijbewijs voor het laatst heeft gezien/gebruikt op 5 mei 2012, dat hij op 15 mei 2012 de vermissing ontdekte, dat hij het document heeft verloren op de openbare weg en dat hij geen vermoeden heeft wie het document in bezit heeft. Bij de omschrijving van de omstandigheden van de vermissing heeft verzoeker geschreven dat hij niet weet hoe hij het document heeft vermist.
De reden van de vermissing was verzoeker echter wel bekend. De Franse politie had immers op 5 mei 2012 zijn rijbewijs ingenomen vanwege een snelheidsovertreding. Uit het in het door verweerder overgelegde procesdossier blijkt dat daarbij aan verzoeker een tijdelijk rijverbod voor de duur van één maand is opgelegd, ingaande op 5 mei 2012. Verzoeker heeft zijn stelling, dat hij meermaals met de Franse autoriteiten heeft gebeld over het rijbewijs, niet onderbouwd. Verzoeker heeft ook niet kunnen verklaren met welke instantie hij heeft gebeld en met wie hij heeft gesproken. Verzoeker heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het rijbewijs door de Franse autoriteiten is opgestuurd en dat het vervolgens in de post verloren is gegaan.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker aan verweerder bij de aanvraag van zijn nieuwe rijbewijs onjuiste gegevens heeft verschaft. Gelet op de in artikel 119 van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994 limitatief opgesomde gronden voor afgifte van een rijbewijs, had verweerder niet tot afgifte van een nieuw rijbewijs kunnen overgaan als verzoeker bij zijn aanvraag de juiste gegevens had verschaft. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht, dat indien verzoeker bij zijn aanvraag om een nieuw rijbewijs de juiste informatie had gegeven, hem geen nieuw rijbewijs was verstrekt, omdat verzoeker dan eerst aannemelijk had moeten maken dat de Franse autoriteiten het rijbewijs hadden opgestuurd en dat het rijbewijs daarna zoek was geraakt. Nu verzoeker dit niet heeft gedaan, was van een vermissing van het rijbewijs geen sprake.
Verweerder was naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook gehouden het nieuwe rijbewijs van verzoeker op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 ongeldig te verklaren. De voorzieningenrechter verwijst terzake naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1319, te vinden op www.rechtspraak.nl.
Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek van om schadevergoeding af. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Bosman, griffier, op 16 december 2014.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak in beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.