5.1.Ten aanzien van de vraag of eisers hun collega’s hebben aangezet tot binnentreden van de woning en tot ontruiming overweegt de rechtbank dat van belang is hoe [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] over het voorval hebben verklaard.
[belanghebbende 2] heeft op 8 februari 2013 ten aanzien van het binnentreden onder meer het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam
“op politiebureau Amstelveen Noord[functie], schaal 7.”
“Vanuit Amstelveen zag ik een witte Kia [auto] en herkende deze auto als de auto van [eiseres](eiseres).
Ik zag deze auto ook de [straatnaam] afslaan. Ongeveer 3 a 4 minuten later werd [belanghebbende 3])
op de telefoon van [belanghebbende 1])
gebeld. Ik weet niet hoe het gesprek is verlopen. [belanghebbende 3]vertelde mij na het gesprek dat [eiseres] had gebeld en dat we er heen moesten gaan.”
Wij troffen bij de woning
“[eiseres] en haar man. Volgens mij heet hij [eiser](eiser)
of [eiser]. Ik weet dat hij inspecteur op het wijkteam de Pijp is.”
“[eiser] of [eiseres] gaf aan naar binnen te willen. Het initiatief lag niet bij [belanghebbende 3]of bij mij.”
“Door het handelen van [eiser]. Hij ging de ladder op en beiden vertelden ons dat de Polen er uit moesten. Hierdoor werd ik ervan overtuigd dat we naar binnen moesten. Doordat het allemaal heel snel ging werd ik overrompeld door [eiser].”
Over de gang van zaken in de woning heeft [belanghebbende 2] onder meer het volgende verklaard:
“[eiseres] vertelde namelijk het volgende: “We hebben een afspraak dat ze al twee dagen geleden weg zouden zijn. Dat is dus niet gebeurd en de sloten zijn vervangen. Dus ze moeten er uit.” Ik verwijt het mijzelf dat ik op dat moment niet tegen [eiseres] heb gezegd dat ze anderen had moeten inschakelen die ze niet kende. Dus collega’s van een ander wijkteam. Nu voelde het ongemakkelijk omdat ik [eiseres] kende. Ik had niet de regie in deze situatie. Die lag bij [eiser] op dat moment. In een soortgelijke situatie waarbij geen collega’s of bekenden betrokken zijn, heb ik zeker wel de regie en die wil ik ook behouden.”
“Nu waren [eiser] en [eiseres] betrokken bij deze situatie en dat zijn collega’s die ik ken. Ze zijn hoger in rang en leidinggevende. Ik ging uit van hun expertise en ervaring dat alles netjes en juridisch juist geregeld was. Daarom heb ik de check, die ik anders zou doen, niet gedaan.”
“Ik ben naar [belanghebbende 3]gelopen. [belanghebbende 3]vroeg hoe het nu juridisch zat. Ik heb hem gezegd dat het lastig in elkaar zat. Ik wist op dat moment ook niet hoe het zat. Daarop ben ik naar [eiser] en [eiseres] gelopen en gevraagd hoe het nu juridisch in elkaar zat. Zij toonde mij een document van Jurofoon. Ik heb het globaal doorgelezen. In dat document staat dat woonrecht niet bestaat. Ik heb dit de volgende dag thuis op internet opgezocht en als je op Google de zoekopdracht ‘Woonrecht bestaat niet Jurofoon’ geeft dan krijg je het document wat [eiser] en [eiseres] mij hebben getoond. Het document was twee A4tjes en daarin stond woonrecht beschreven en er werd een casus benoemd waar woonrecht niet van toepassing was. Na globaal lezen van de casus leek deze van toepassing op de situatie van [eiser] en [eiseres].”
“Ik heb de man([naam 1])
verteld wat [eiseres] mij verteld heeft en dat is dat de Polen het huis uit moesten. De man gaf in het gesprek met mij aan dat de mensen de woning niet uitgezet konden worden. Ik heb hem meerdere malen gevraagd mij aan te tonen waar het staat. En dat kon de man niet.”
“Ik heb de Polen verteld dat zij er uit moesten en zij hun spullen moesten pakken.”
Mijn handelen werd beïnvloed
“door [eiseres] en haar man, [eiser]. [belanghebbende 3]niet. Hem kan niets verweten worden omdat ik handelde. Hij liet mij ook blijken dat hij niet wist hoe het juridisch zat. Ik ga er van uit dat hij op mijn expertise en kennis vertrouwde.”
“Ik vertrouw een brigadier en een inspecteur op hun kennis en expertise. Blindelings eigenlijk. Tevens heeft [eiseres] gezegd dat zij Hulpofficier van Justitie is, net als [eiser]. Daarbij probeer ik niet de schuld in hun schoenen te schuiven en ik ben gewoon verantwoordelijk voor mijn eigen handelen.”
[belanghebbende 3] heeft op 8 februari 2013 – samengevat – onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben werkzaam aan het wijkteam Amstelveen Noord. [functie]. Daar zit het onderdeel “noodhulp” in. Ik ben adspirant van politie. Ik krijg betaald in schaal 4.”
“We kregen in het eerste telefoontje het verzoek om in de omgeving te blijven. Op een gegeven moment werden wij weer door [eiseres] gebeld. Ik hoorde dat [eiseres] vroeg of wij die kant op konden komen. Ik hoorde dat [eiseres] zei dat de sloten van de voordeur waren vervangen en dat zij wilde dat wij ter plaatse kwamen. [eiseres] gaf aan dat zij vond dat er vernieling aan haar huis was gepleegd door het vervangen van de sloten.”
“Buiten aangekomen hoorde ik dat iemand zei dat er een balkondeur openstond. Ik zag dat de partner van [eiseres] met een ladder aan kwam lopen. Ik weet niet waar de ladder vandaan kwam. Wij zijn toen met z’n vieren via de ladder de woning binnen gegaan. Ik was als laatste. Volgens mij was de partner van [eiseres] als eerste de ladder opgelopen. De rest van de volgorde weet ik niet meer. Ik wist dat [eiseres] de eigenaar was van de woning. En daarom ben ik gewoon achter haar aangelopen. Dat klinkt nu misschien heel simpel. Maar ik ging er echt vanuit dat alles geregeld en besproken was. Op dat moment had ik nog geen raar gevoel.”
“Het initiatief lag bij [eiseres] en haar partner. Ik heb in elk geval niet gezegd: “we gaan de woning binnen”.”