ECLI:NL:RBAMS:2014:8801

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
AMS 14-2003 en 14-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag van politiefunctionarissen wegens eigenrichting en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2014 uitspraak gedaan in de zaken AMS 14/2003 en AMS 14/2005, waarin twee politiefunctionarissen, eiser en eiseres, onvoorwaardelijk zijn ontslagen wegens eigenrichting en ernstig plichtsverzuim. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers zich schuldig hebben gemaakt aan onbevoegd binnentreden in een woning en het veroorzaken van imagoschade aan de politie. De feiten van de zaak zijn als volgt: eisers, werkzaam bij de politie, hebben op 30 januari 2013 in burgerkleding de woning van een huurder betreden zonder toestemming, omdat zij meenden dat de huurovereenkomst niet geldig was. Dit leidde tot een confrontatie met de huurder en zijn gezin, die op dat moment in de woning aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat eisers, als ervaren politiefunctionarissen, zich hadden moeten realiseren dat hun handelen onrechtmatig was en dat zij de woning onmiddellijk hadden moeten verlaten toen zij zich realiseerden dat deze nog bewoond was. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim, ondanks het langdurige en onberispelijke dienstverband van eisers. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond en oordeelde dat zij niet in hun recht stonden om de woning te betreden en de aanwezigen te verzoeken de woning te verlaten. De rechtbank benadrukte dat politiefunctionarissen altijd verantwoordelijk zijn voor hun handelen, ook buiten dienst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 14/2003 en AMS 14/2005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2014 in de zaken tussen

[eiser], eiser,

[eiseres],eiseres,
beiden wonende te [woonplaats 1],
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. K. Roderburg),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Fransen-Rabbering).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 26 augustus 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eisers de onvoorwaardelijke disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Subsidiair heeft verweerder eisers ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor hun ambt.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 25 februari 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
1.1.
Eiser werkt sinds 1 juli 1984 bij de politie,[functie]in de rang van inspecteur aan het vierde district (Zuid), wijkteam De Pijp. Eiser is tevens hulpofficier van justitie.
1.2.
Eiseres werkt sinds 1994 bij de politie, [functie]in de rang van brigadier aan het vierde district (Zuid), wijkteam Amstelveen –Noord.
1.3.
Eisers wonen sinds 2008 samen in [woonplaats 1]. Eiseres heeft (sindsdien) haar vorige woning aan de [adres] in de verkoop staan en heeft ondertussen wisselende huurders in haar woning die deze gemeubileerd van haar huren.
1.4.
Eiseres heeft per eind november 2012 de sleutel van haar vorige woning aan [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1]) gegeven. Partijen zijn overeengekomen dat [benadeelde 1] € 1.100 per maand aan huur zou betalen en per direct € 1.000 aan borg.
1.5.
[benadeelde 1] is eind november 2012 met zijn vrouw, [benadeelde 2], en haar 14-jarige dochter, [benadeelde 3], in de woning getrokken. Nadien heeft [benadeelde 1] slechts € 850 aan eiseres betaald. Verder heeft [benadeelde 1] enige klussen verricht in de woning van eisers in [woonplaats 1].
1.6.
Eiseres heeft [benadeelde 1] eind januari 2013 meegedeeld dat hij met zijn gezin per
1 februari 2013 uit de woning moet zijn, omdat hij de huur niet kan betalen en er nieuwe huurders zijn.
1.7.
Op 30 januari 2013 besluiten eisers om na hun respectievelijke ochtenddiensten samen naar de woning in [woonplaats 2] te gaan.
1.8.
[belanghebbende 1] (hierna:[belanghebbende 1]), de dienstdoende chef van dienst van het wijkteam van eiseres in Amstelveen-Noord, heeft ervoor gezorgd dat de uniformagenten [belanghebbende 2] (hierna: [belanghebbende 2]) en [belanghebbende 3] (hierna: [belanghebbende 3]) met de dienstauto stand-by stonden voor het geval eiseres assistentie nodig zou hebben.
1.9.
Rond 16.00 uur zijn eisers in burger naar de woning in [woonplaats 2] gegaan. Omdat niet werd opengedaan en de sloten vervangen bleken te zijn, heeft eiseres [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] gebeld.
1.10.
Na aankomst van (de geüniformeerde) [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] zijn de vier personen de woning van eiseres binnengegaan met een ladder via het balkon. Binnen troffen zij echter geen leeg huis aan, maar er bleken zich twee personen in de slaapkamer te bevinden: dochter [benadeelde 3] en de (niet-Nederlands sprekende) schoonvader van [benadeelde 1].
1.11.
Eisers hebben de woning op dat moment echter niet verlaten. [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] zijn gaan praten met [benadeelde 3] en de schoonvader om hun verhaal te horen. Eiseres heeft [benadeelde 3] en de schoonvader verzocht de woning te verlaten.
1.12.
[benadeelde 3] heeft op enig moment haar vader [benadeelde 1] gebeld, die met haar moeder in het ziekenhuis bleek te zijn, in verband met de bevalling van haar moeder. [benadeelde 1] heeft de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]) gebeld met het verzoek zijn dochter en schoonvader bij te staan. [naam 1] is naar de woning gekomen, maar daar is hem de toegang door eiseres geweigerd en hij heeft daarop het alarmnummer 112 gebeld. Hierop is een assistentie-eenheid van wijkteam Amstelveen-Zuid ter plaatse gekomen die na een gesprek met [belanghebbende 2] en [naam 1] weer is vertrokken.
1.13.
Uiteindelijk hebben [benadeelde 3] en de schoonvader de woning verlaten. Eisers hebben de sloten laten vervangen door hun slotenmaker. [naam 1] heeft ten slotte [benadeelde 3] en de schoonvader meegenomen die op straat met hun spullen op hem zaten te wachten.
1.14.
Eiseres heeft dezelfde avond omstreeks 19.30 uur gebeld met haar leidinggevende, wijkteamchef[belanghebbende 4] (hierna: [belanghebbende 4]). Eiser heeft de volgende dag gesproken met de wijkteamchef van De Pijp, de heer[belanghebbende 5] (hierna: [belanghebbende 5]).
2. Verweerder stelt zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat eisers zich schuldig hebben gemaakt aan ernstig plichtsverzuim dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigt. Eisers wordt – kort samengevat – verweten dat zij zich in deze privéaangelegenheid niet hebben gedragen zoals van een politiefunctionaris mag worden verwacht, waardoor zij de politie ernstige imagoschade hebben berokkend. Daarnaast hebben zij verschillende regels en grondrechten overtreden door de woning zonder toestemming van huurder [benadeelde 1] te betreden en de dochter en de schoonvader uit de woning te zetten. Eisers hebben daarbij volgens verweerder hun collega’s misleid en aangezet om de woning ook onbevoegd binnen te treden. Eiser wordt daarboven nog verweten dat hij, als Hulpofficier van Justitie, eenmaal in de woning niet heeft besloten te vertrekken en dat hij zijn wijkteamchef [belanghebbende 5] onjuist heeft voorgelicht over het incident. De opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag is volgens verweerder evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
3. In beroep hebben eisers zich gemotiveerd tegen de bestreden besluiten gekeerd. De beroepsgronden van eisers zal de rechtbank in het navolgende per onderwerp bespreken. De rechtbank overweegt daarbij dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in het ambtenarentuchtrecht niet de in het strafrecht van toepassing zijnde strikte bewijsregels gelden. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de desbetreffende ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt.
Huurovereenkomst en binnentreden
4.1.
Eisers hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij bevoegd waren om de woning te betreden en de aanwezige personen te verzoeken de woning te verlaten, omdat er geen sprake was van een huurovereenkomst waaraan [benadeelde 1] en zijn gezin (huur)rechten aan konden ontlenen.
4.2.
De rechtbank ziet zich daarom eerst voor de vraag gesteld of eiseres een huurovereenkomst heeft gesloten met [benadeelde 1]. De rechtbank is met de Adviescommissie en verweerder van oordeel dat dit inderdaad het geval is geweest. Eiseres had de intentie de woning te verhuren, heeft hem de sleutel overhandigd en heeft hem daarmee toestemming gegeven om de woning te bewonen. Ook heeft zij huurpenningen ontvangen, een deel contant ten bedrage van € 850 en een deel in natura in de vorm van verbouwingswerkzaamheden. Dit alles kan slechts tot de conclusie leiden dat er een rechtsgeldige mondelinge huurovereenkomst is gesloten. Dat [benadeelde 1] de huur en/of borg niet (volledig) heeft betaald moge zo zijn, maar dat maakt niet dat daardoor van een huurovereenkomst geen sprake zou zijn. De stelling van eisers dat de huurovereenkomst nog niet was ingegaan, omdat [benadeelde 1] nog niet aan de opschortende voorwaarde van huurbetaling had voldaan, vindt geen steun in het recht.
4.3.
Dit betekent dat eisers onrechtmatig in de woning waren, op het moment dat zij bemerkten dat de woning nog bewoond was. Eisers, beiden hooggeplaatste en zeer ervaren politiefunctionarissen, hadden zich moeten realiseren dat zij de woning op dat moment direct hadden moeten verlaten. Dat zij dit niet gedaan hebben levert op zichzelf al ernstig plichtsverzuim op.
4.4.
Eisers hebben nog gesteld dat zij in de veronderstelling verkeerden dat zij in hun recht stonden; zij baseren zich daarbij op een artikel van de webpagina van de Jurofoon. De rechtbank is van oordeel dat deze dwaling in het recht niet verschoonbaar is. Los van de vraag of professionals als eisers zich op een internet-uitdraai menen te mogen beroepen zonder zich van gedegen juridisch advies te voorzien, ziet het Jurofoon-artikel niet op een verhuurder-huurder situatie. Deze beroepsgrond faalt.
Aanzetten collega’s tot binnentreden en ontruiming
5.1.
Ten aanzien van de vraag of eisers hun collega’s hebben aangezet tot binnentreden van de woning en tot ontruiming overweegt de rechtbank dat van belang is hoe [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] over het voorval hebben verklaard.
[belanghebbende 2] heeft op 8 februari 2013 ten aanzien van het binnentreden onder meer het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam
“op politiebureau Amstelveen Noord[functie], schaal 7.”
“Vanuit Amstelveen zag ik een witte Kia [auto] en herkende deze auto als de auto van [eiseres](eiseres).
Ik zag deze auto ook de [straatnaam] afslaan. Ongeveer 3 a 4 minuten later werd [belanghebbende 3])
op de telefoon van [belanghebbende 1])
gebeld. Ik weet niet hoe het gesprek is verlopen. [belanghebbende 3]vertelde mij na het gesprek dat [eiseres] had gebeld en dat we er heen moesten gaan.”
Wij troffen bij de woning
“[eiseres] en haar man. Volgens mij heet hij [eiser](eiser)
of [eiser]. Ik weet dat hij inspecteur op het wijkteam de Pijp is.”
“[eiser] of [eiseres] gaf aan naar binnen te willen. Het initiatief lag niet bij [belanghebbende 3]of bij mij.”
“Door het handelen van [eiser]. Hij ging de ladder op en beiden vertelden ons dat de Polen er uit moesten. Hierdoor werd ik ervan overtuigd dat we naar binnen moesten. Doordat het allemaal heel snel ging werd ik overrompeld door [eiser].”
Over de gang van zaken in de woning heeft [belanghebbende 2] onder meer het volgende verklaard:
“[eiseres] vertelde namelijk het volgende: “We hebben een afspraak dat ze al twee dagen geleden weg zouden zijn. Dat is dus niet gebeurd en de sloten zijn vervangen. Dus ze moeten er uit.” Ik verwijt het mijzelf dat ik op dat moment niet tegen [eiseres] heb gezegd dat ze anderen had moeten inschakelen die ze niet kende. Dus collega’s van een ander wijkteam. Nu voelde het ongemakkelijk omdat ik [eiseres] kende. Ik had niet de regie in deze situatie. Die lag bij [eiser] op dat moment. In een soortgelijke situatie waarbij geen collega’s of bekenden betrokken zijn, heb ik zeker wel de regie en die wil ik ook behouden.”
“Nu waren [eiser] en [eiseres] betrokken bij deze situatie en dat zijn collega’s die ik ken. Ze zijn hoger in rang en leidinggevende. Ik ging uit van hun expertise en ervaring dat alles netjes en juridisch juist geregeld was. Daarom heb ik de check, die ik anders zou doen, niet gedaan.”
“Ik ben naar [belanghebbende 3]gelopen. [belanghebbende 3]vroeg hoe het nu juridisch zat. Ik heb hem gezegd dat het lastig in elkaar zat. Ik wist op dat moment ook niet hoe het zat. Daarop ben ik naar [eiser] en [eiseres] gelopen en gevraagd hoe het nu juridisch in elkaar zat. Zij toonde mij een document van Jurofoon. Ik heb het globaal doorgelezen. In dat document staat dat woonrecht niet bestaat. Ik heb dit de volgende dag thuis op internet opgezocht en als je op Google de zoekopdracht ‘Woonrecht bestaat niet Jurofoon’ geeft dan krijg je het document wat [eiser] en [eiseres] mij hebben getoond. Het document was twee A4tjes en daarin stond woonrecht beschreven en er werd een casus benoemd waar woonrecht niet van toepassing was. Na globaal lezen van de casus leek deze van toepassing op de situatie van [eiser] en [eiseres].”
“Ik heb de man([naam 1])
verteld wat [eiseres] mij verteld heeft en dat is dat de Polen het huis uit moesten. De man gaf in het gesprek met mij aan dat de mensen de woning niet uitgezet konden worden. Ik heb hem meerdere malen gevraagd mij aan te tonen waar het staat. En dat kon de man niet.”
“Ik heb de Polen verteld dat zij er uit moesten en zij hun spullen moesten pakken.”
Mijn handelen werd beïnvloed
“door [eiseres] en haar man, [eiser]. [belanghebbende 3]niet. Hem kan niets verweten worden omdat ik handelde. Hij liet mij ook blijken dat hij niet wist hoe het juridisch zat. Ik ga er van uit dat hij op mijn expertise en kennis vertrouwde.”
“Ik vertrouw een brigadier en een inspecteur op hun kennis en expertise. Blindelings eigenlijk. Tevens heeft [eiseres] gezegd dat zij Hulpofficier van Justitie is, net als [eiser]. Daarbij probeer ik niet de schuld in hun schoenen te schuiven en ik ben gewoon verantwoordelijk voor mijn eigen handelen.”
[belanghebbende 3] heeft op 8 februari 2013 – samengevat – onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben werkzaam aan het wijkteam Amstelveen Noord. [functie]. Daar zit het onderdeel “noodhulp” in. Ik ben adspirant van politie. Ik krijg betaald in schaal 4.”
“We kregen in het eerste telefoontje het verzoek om in de omgeving te blijven. Op een gegeven moment werden wij weer door [eiseres] gebeld. Ik hoorde dat [eiseres] vroeg of wij die kant op konden komen. Ik hoorde dat [eiseres] zei dat de sloten van de voordeur waren vervangen en dat zij wilde dat wij ter plaatse kwamen. [eiseres] gaf aan dat zij vond dat er vernieling aan haar huis was gepleegd door het vervangen van de sloten.”
“Buiten aangekomen hoorde ik dat iemand zei dat er een balkondeur openstond. Ik zag dat de partner van [eiseres] met een ladder aan kwam lopen. Ik weet niet waar de ladder vandaan kwam. Wij zijn toen met z’n vieren via de ladder de woning binnen gegaan. Ik was als laatste. Volgens mij was de partner van [eiseres] als eerste de ladder opgelopen. De rest van de volgorde weet ik niet meer. Ik wist dat [eiseres] de eigenaar was van de woning. En daarom ben ik gewoon achter haar aangelopen. Dat klinkt nu misschien heel simpel. Maar ik ging er echt vanuit dat alles geregeld en besproken was. Op dat moment had ik nog geen raar gevoel.”
“Het initiatief lag bij [eiseres] en haar partner. Ik heb in elk geval niet gezegd: “we gaan de woning binnen”.”
5.2.
Eisers hebben de verklaringen van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] niet betwist; de rechtbank gaat daar bij de beoordeling dan ook van uit. Op grond van deze verklaringen heeft de rechtbank onvoldoende de overtuiging gekregen dat eisers hun collega’s [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] hebben aangezet tot binnentreden en/of ontruiming van de woning, zoals in de tenlastelegging is opgenomen. [belanghebbende 2] verklaarde weliswaar overrompeld te zijn door het initiatief van (voornamelijk) eiser, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van aanzetten te kunnen spreken. Het lijkt veeleer zijn eigen beslissing te zijn geweest om achter eisers aan te lopen en de woning binnen te gaan. Uit de verklaringen komt verder naar voren dat [belanghebbende 3] (als adspirant) achter [belanghebbende 2], de hoofdagent en tevens zijn partner in dit koppel, aan is gelopen; hij stond erbij en keek ernaar. Van het aanzetten van [belanghebbende 3] door eisers is dan ook onvoldoende gebleken. Dit onderdeel van de tenlastelegging is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet komen vast te staan.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers wel vanaf het moment dat zij in de woning waren druk uitgeoefend op alle aanwezigen in de woning. [benadeelde 3] en de schoonvader zijn overduidelijk tegen hun wil uit het huis gezet en zowel [belanghebbende 2] als [belanghebbende 3] vertrouwden er op dat het juridisch allemaal in orde was. De rechtbank acht daarbij van belang dat - zoals uit enkele van de hierboven aangehaalde citaten blijkt - in ieder geval [belanghebbende 2] wist dat eiser een hoge positie als inspecteur bekleedde en dat hij ook Hulpofficier van Justitie was. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eisers dan ook niet worden gevolgd in hun stelling dat zij zich in de woning hebben gedragen zoals van hen als politiefunctionaris - in burger en in privétijd - mag worden verwacht.
Geringe betrokkenheid van [eiser]
6. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij nauwelijks betrokken was bij de hele situatie, acht de rechtbank niet relevant dat hij niet de eigenaar van de woning in [woonplaats 2] was. Het gaat uitsluitend om zijn rol bij het binnentreden en ontruimen en die is groter dan hij doet voorkomen. De rechtbank verwijst daarvoor eveneens naar de passages uit de verklaring van [belanghebbende 2] waaruit blijkt dat de regie bij het binnentreden bij eiser lag, omdat hij met de ladder kwam aanlopen en als eerste naar boven klom. [belanghebbende 2] heeft over de situatie binnen nog verklaard dat hij weliswaar het meest heeft gesproken met eiseres en dat eiser verder weg stond, maar ook dat eiser eiseres af en toe aanvulde. Ook heeft [belanghebbende 2] verklaard dat merkbaar was dat eiser het zat was en boos werd en dat zijn handelen mede beïnvloed werd door eiser. Uiteindelijk is het eiser geweest die met [naam 1] in discussie is gegaan en [naam 1] vertelde dat hij weg moest gaan. Deze beroepsgrond van eiser kan dan ook niet slagen.
Imagoschade
7. Eisers hebben verder aangevoerd dat zij de politie geen imagoschade hebben berokkend, omdat zij in burger waren en dit een privéaangelegenheid betrof. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Het was de huurders bekend dat eisers bij de politie werkten en zij zullen dit voorval vermoedelijk nog lange tijd, zo niet altijd, met de politie blijven associëren. De rechtbank acht het daarom begrijpelijk dat het vertrouwen van de huurders in de politie door dit incident tot een nulpunt is gedaald. Het handelen van eisers heeft in die zin wel degelijk gevolgen voor het imago van de politie. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Misleiding door eisers van collega’s
8.1.
Eiseres bestrijdt dat zij collega’s heeft misleid. Zij heeft wijkteamchef [belanghebbende 4] vooraf op de hoogte gebracht van haar voornemen polshoogte te gaan nemen in haar woning in [woonplaats 2]. Van een ontruiming was op dat moment nog geen sprake, zodat zij daarover ook niemand heeft kunnen misleiden, aldus eiseres. Het idee om een auto stand-by te zetten kwam verder niet van eiseres, maar van collega en vriendin[naam 2]. Verder heeft eiseres herhaaldelijk tegen [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] gezegd dat zij de kwestie als elke andere moesten behandelen en daar een mutatie van moesten maken. Nu zij wist dat er een mutatie gemaakt zou worden, had zij er geen belang bij om een andere voorstelling van zaken te geven, aldus eiseres.
8.2.
Uit de verklaringen van eiseres en [belanghebbende 4] maakt de rechtbank op dat zij ieder een andere voorstelling hebben gegeven van hetgeen eiseres vooraf tegen wie van haar collega’s gezegd zou hebben. Zo verklaart [belanghebbende 4], kort samengevat, dat hij uit de reacties van [belanghebbende 2] en[belanghebbende 1] heeft opgemaakt dat eiseres hun heeft verteld of heeft doen geloven dat hij op de hoogte was van en ermee heeft ingestemd dat een auto van het eigen wijkteam ter plaatse stand-by zou staan. Dit terwijl [belanghebbende 4] ook volgens zijn eigen verklaring eiseres op 29 januari 2013 juist zou hebben verteld dat zij het wijkteam van [woonplaats 2] moest bellen als er assistentie nodig zou blijken te zijn.
8.3.
Eiseres betwist deze lezing van [belanghebbende 4]. Noch voor de lezing van eiseres, noch voor die van [belanghebbende 4] kan naar het oordeel van de rechtbank expliciete ondersteuning worden gevonden in de verklaringen van [belanghebbende 2] en[belanghebbende 1] of van andere betrokken collega’s. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient met verklaringen van collega’s door de dienstleiding voorzichtig te worden omgegaan; zij kunnen slechts goed op hun waarde worden geschat tegen de achtergrond van de verhoudingen in de betrokken groep medewerkers. In beginsel zal het dus nodig zijn de inhoud van zulke verklaringen in een nader onderzoek te verifiëren en na te gaan of op grond van meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de betrokkene zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem wordt verweten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2974). Nu in dit geval sprake is van twee tegengestelde verklaringen van eiseres en haar leidinggevende, zonder dat daarvoor ander objectieve gegevens voorhanden zijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit onderdeel van de tenlastelegging in het bestreden besluit niet aannemelijk heeft gemaakt.
8.4.
Verweerder heeft verder aan het ontslagbesluit van eiser ten grondslag gelegd dat hij zijn wijkteamchef [belanghebbende 5] na het incident heeft misleid door een andere voorstelling van zaken te geven.
8.5.
Eiser stelt daar in beroep tegenover dat hij [belanghebbende 5] op de hoogte heeft gebracht van alle relevante ontwikkelingen zonder daarbij iets te verzwijgen of anders voor te stellen. Eiser heeft na het incident verteld dat eisers bij de woning hebben aangebeld en aangeklopt maar dat niet werd opengedaan. Ook heeft hij verteld dat de woning vervolgens via een openstaande balkondeur te hebben betreden. Eiser heeft [belanghebbende 5] niet verteld dat [benadeelde 3] en de schoonvader de deur van de woning uit eigen beweging hebben geopend en de woning vrijwillig hebben verlaten, aldus eiser.
8.6.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [belanghebbende 5], door hem zelf opgesteld en ondertekend op 5 februari 2013, niet wordt ondersteund door andere objectieve gegevens. Ook ten aanzien van deze tenlastelegging is derhalve sprake van twee tegengestelde verklaringen van eiser en zijn leidinggevende. Gelet op de hierboven aangehaalde rechtspraak van de Raad, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook de misleiding van [belanghebbende 5] door eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Evenredigheid van het ontslag
9.1.
De rechtbank heeft in het voorgaande overwogen dat zij van de verweten gedragingen van het onbevoegd binnentreden en het veroorzaken van imagoschade de overtuiging heeft gekregen dat eisers die ook hebben begaan. Beide gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank ernstig plichtsverzuim op. De rechtbank is verder niet gebleken dat dit plichtsverzuim eisers niet zou kunnen worden toegerekend. De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de opgelegde disciplinaire straf in dit geval evenredig is aan de aard en de ernst van het vastgestelde plichtsverzuim.
9.2.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de straf van ontslag onevenredig zwaar is in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim en hun onberispelijke en lange staat van dienst. Eisers achten het voorval een incident dat hun goede functioneren in de toekomst niet in de weg zal staan. Zij achten een demotie of een financiële sanctie daarom passender. Eisers hebben ter onderbouwing van hun stelling ter zitting nog verwezen naar een aantal uitspraken van de Raad en de Rechtbank Leeuwarden (ECLI:NL:CRVB:2008:BC2818 en ECLI:NL:RBLEE:2004:AO1934).
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de opgelegde straf van ontslag gezien de ernst van het plichtsverzuim niet als onevenredig worden beschouwd. De uitspraken waar eisers naar hebben verwezen acht de rechtbank hier niet van toepassing. Het langdurige en onberispelijke dienstverband van eisers en de omstandigheid dat hun niet eerder een disciplinaire straf is opgelegd, leggen hier onvoldoende gewicht in de schaal. De lange duur van het dienstverband bracht juist eerder mee dat eisers er heel goed mee bekend konden zijn hoe zij zich hadden te gedragen. Eigenrichting zoals hier heeft plaatsgevonden kan nooit de bedoeling zijn, niet voor ‘gewone’ burgers, maar al helemaal niet voor politiefunctionarissen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers 24 uur per dag politiefunctionaris zijn en niet slechts tijdens hun dienst. Eisers hebben als politiefunctionaris onder andere de taak te zorgen voor de zwakkeren in de samenleving. Eisers hebben er geen blijk van gegeven deze taak naar behoren te kunnen uitoefenen, nu ze op 30 januari 2013 - hartje winter - een ziek, minderjarig meisje uit de veilige omgeving van haar huis hebben gestuurd zonder zich ervan te vergewissen of zij in een andere opvanglocatie terecht zou kunnen. Te meer nu de volwassene die bij haar was de Nederlandse taal niet machtig was. Eisers hebben zich er verder ook niet om bekommerd dat [benadeelde 1] en zijn vrouw na de geboorte van hun kind geen thuis hadden om naar terug te keren. De rechtbank rekent het eisers ook aan dat zij achteraf geen enkele blijk hebben gegeven van inzicht in de gevolgen van hun handelen voor [benadeelde 1] en zijn gezin en zich slechts blijven richten op de gevolgen van hun handelen voor zichzelf, te weten de inverzekeringstelling, de verhoren en het uiteindelijke opgelegde ontslag.
9.4.
Voor zover eiser nog heeft aangevoerd dat hem een minder ingrijpende straf zou moeten worden opgelegd, gezien zijn geringe betrokkenheid bij het voorval, volgt de rechtbank hem hierin niet. Zoals de rechtbank hiervoor al onder 6. heeft overwogen, acht de rechtbank zijn rol niet ondergeschikt aan die van eiseres. Het feit dat hij als Hulpofficier van Justitie niet tijdig heeft onderkend dat eisers, [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] onbevoegd in de woning waren en [benadeelde 3] en de schoonvader niet hadden mogen vragen de woning te verlaten, weegt in dit geval zwaarder.
10. De rechtbank komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat verweerder aan eisers de onvoorwaardelijke disciplinaire straf van ontslag heeft mogen opleggen. Aan bespreking van de subsidiaire ontslaggrond, functionele ongeschiktheid, komt de rechtbank daarom niet toe. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter,
in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.