Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een brute woningoverval waarbij veel geweld is gebruikt. Ten tijde van de overval waren [persoon 2] en [persoon 3] in de woning aanwezig. Het door verdachte en zijn mededader toegepaste geweld heeft zowel fysiek als metaal zijn sporen nagelaten bij [persoon 2]. Zij heeft onder meer enkele weken last gehad van gekneusde of gebroken ribben en houdt aan de overval mogelijk een blijvend litteken op haar slaap over. [persoon 2] was er ten tijde van de wurgpoging van overtuigd dat zij het niet zou overleven. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van woningovervallen gedurende langere tijd nog veel last van ondervinden van die overval. Dat dit in deze zaak niet anders is, blijkt duidelijk uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [persoon 2]. Zij voelt zich als gevolg van de overval niet veilig meer en is het vertrouwen in de medemens kwijtgeraakt. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
Uit een verdachte betreffend uittreksel van justitiële documentatie van 19 november 2014 blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld. Uit de stukken blijkt voorts dat verdachte in Bulgarije wel is veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar omdat dit een veroordeling uit 2000 betreft, zal de rechtbank dit niet strafverzwarend laten meewegen.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen een gevangenisstraf van vijf jaren voor een woningoverval met meer geweld dan licht geweld of bedreiging met geweld. Alles afwegend ziet de rechtbank geen aanleiding om van voornoemd oriëntatiepunt af te wijken. Daarbij is van belang dat het toegepaste geweld en het daardoor opgelopen letsel is verdisconteerd in voornoemd oriëntatiepunt.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert een vergoeding van € 4.345,20 aan materiële schade en €2.000,00 aan immateriële schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade met betrekking tot het eigen risico (€ 360), de extra loonkosten (€ 875), de kleding (€ 80) en het herstel van de muur (€ 790,20) acht de rechtbank volledig voor toewijzing vatbaar.
Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. De waarde van de kleding is weliswaar niet onderbouwd, maar naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde bedrag niet onredelijk voor een spijkerbroek en een T-shirt. De omstandigheid dat de schade aan de muur mogelijk is veroorzaakt door een mededader, staat er niet aan in de weg dat verdachte medeaansprakelijk is voor de geleden schade, nu deze schade is geleden als gevolg van strafbare feiten waaraan verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de psychotraumatherapie is de rechtbank van oordeel dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.120,-. Deze schadepost is onderbouwd met een viertal facturen en de specificatie van deze facturen, met een totaalbedrag van € 1.120,-. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering voldoende blijkt dat de kosten voor psychotraumatherapie niet door de zorgverzekering van de benadeelde partij worden gedekt.
Uit het door [persoon 2] opgelopen letsel en de gevolgde psychotraumatherapie blijkt dat [persoon 2] als gevolg van de bewezen geachte feiten immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waardeert de rechtbank de immateriële schade op € 2.000,-.
Het toegewezen bedrag – van in totaal € 5.225,20 – zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 juni 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
In het belang van [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.