ECLI:NL:RBAMS:2015:10248

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/650288-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 17 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 april 2015 te Amsterdam, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer schoot, wat resulteerde in een schotwond in het onderbeen van het slachtoffer. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 9 juli, 1 oktober en 3 december 2015, waarbij de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, de vordering heeft ingediend. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A. van der Horst, heeft de beschuldigingen ontkend en gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Na beoordeling van het bewijs, waaronder aangiften en camerabeelden, concludeerde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar niet voor het zware lichamelijke letsel, waardoor de verdachte van dat onderdeel werd vrijgesproken. De bedreiging werd wel bewezen geacht, omdat de verdachte het slachtoffer had bedreigd met de woorden "Eigenlijk moet ik je doodmaken" en hem met een vuurwapen had geschoten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een schadevergoeding aan het slachtoffer van €3.100, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650288-15 (Promis)
Datum uitspraak: 17 december 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli 2015, 1 oktober 2015 en 3 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.A. van der Horst naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting van 3 december 2015 – ten laste gelegd dat
1.primair:
hij op of omstreeks 03 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in het onderbeen (de kogel zit tot op heden nog in het onderbeen) en/of een (haar)breuk in het onderbeen, heeft toegebracht, door voornoemde [naam slachtoffer] met dat opzet met een vuurwapen in het onderbeen te schieten;
(Artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 03 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [naam slachtoffer] is toegegaan en/of (vervolgens) voornoemde [naam slachtoffer] met een vuurwapen in het onderbeen, in elk geval in het lichaam heeft geschoten;
(artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)

2. hij op of omstreeks 03 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] dreigend

- de woorden toegevoegd: "Eigenlijk moet ik je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- een vuurwapen op/tegen de borst gericht en/of
- met een vuurwapen in het onderbeen geschoten.
(Artikel 285 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Uit de aangifte en de camerabeelden blijkt dat verdachte op enig moment op aangever [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) af is komen lopen. Vervolgens deinst [naam slachtoffer] naar achteren, misschien omdat er wordt geduwd, en wordt er kennelijk geschoten door verdachte. Bij dit alles is duidelijk dat de agressie van de zijde van verdachte komt.
Het letsel van [naam slachtoffer] is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad heeft in een arrest van 16 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2000:AA5802) geoordeeld dat een schotwond in een been als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De kogel zit nog in het bot van [naam slachtoffer] en er zitten nog botfragmenten in het been. Hij heeft daardoor het been zes weken niet kunnen gebruiken en heeft er nog veel last en pijn van. De officier van justitie verwijst hiertoe ook naar een vonnis van de Rechtbank Gelderland (EVLI:NL:RBGEL:2014:3338) waarin dergelijk letsel ook als zwaar lichamelijk letsel werd aangemerkt.
Verdachte heeft van zeer korte afstand op [naam slachtoffer] geschoten. Het is ongeloofwaardig dat hij op de grond wilde schieten. Door eerst het pistool op [naam slachtoffer] te richten en vervolgens naar beneden te schieten terwijl [naam slachtoffer] op korte afstand van hem stond, heeft verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Daarbij geldt dat de schotwond hoog in het scheenbeen zat en verdachte dus niet recht naar de grond kan hebben geschoten. Er kan dus worden bewezen dat hij ten minste voorwaardelijke opzet op het letsel had.
Ook de onder 2 ten laste gelegde bedreiging kan worden bewezen. De aangifte wordt op dit punt ondersteund door de omstandigheden dat verdachte boos was en verhaal wilde halen, dat hij doelbewust met een geladen vuurwapen achter [naam slachtoffer] aan is gelopen en dat hij heeft geschoten. Nu de verklaring van [naam slachtoffer] op al deze punten door ander bewijs wordt ondersteund, kan – gezien deze context – ook de verbale bedreiging worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Op 3 april 2015 liep verdachte bij het [naam instantie] op [naam slachtoffer] af om opheldering te vragen naar aanleiding van een conflict uit het verleden. Hierop stapte [naam slachtoffer] kennelijk naar voren en gaf verdachte een duw. Toen heeft verdachte het pistool gepakt en naar de grond geschoten. Hij had daarbij echter geen opzet om [naam slachtoffer] te raken. Verdachte betwist dat hij het pistool eerst op [naam slachtoffer] heeft gericht. De Hoge Raad heeft in een arrest (HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552) benadrukt dat het bestaan van een aanmerkelijke kans dat je iemand raakt, nog niet betekent dat je die kans ook hebt aanvaard. Het is ook mogelijk om op de grond te schieten en te denken dat het wel goed afloopt. Dat is bij verdachte het geval geweest. Hij heeft naar de grond willen schieten zonder [naam slachtoffer] te raken en heeft geen tijd gehad om daarbij over de mogelijke gevolgen na te denken. Er is daardoor sprake van grove schuld, maar niet van voorwaardelijk opzet. Reeds daarom moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bovendien kan het letsel van [naam slachtoffer] – mede gelet op twee uitspraken van de Hoge Raad (HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 828 en HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0768) en een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad (ECLI:NL:RBZLY:2010:BN6964) – niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. De medische informatie met betrekking tot het letsel van [naam slachtoffer] is erg summier. Er is alleen bekend dat hij één nacht in het ziekenhuis heeft verbleven, waarbij hij niet is geopereerd en evenmin ander medisch ingrijpen heeft plaatsgevonden. Op grond van die informatie kan niet worden vastgesteld dat [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel had en moet verdachte dus worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. In ieder geval wat betreft de verbale bedreiging steunt die tenlastelegging alleen op de verklaring van [naam slachtoffer] . Er is in dit verband sprake van een ‘unus testis’ situatie die tot vrijspraak moet leiden. Bovendien kunnen de woorden die verdachte zou hebben geuit niet als bedreiging worden aangemerkt. Voor zover ook het schieten als bedreiging wordt aangemerkt, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
Uit de aangifte van [naam slachtoffer] en de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, blijkt dat verdachte en [naam slachtoffer] elkaar op 3 april 2015 bij het [naam instantie] tegenkwamen. Verdachte liep op [naam slachtoffer] af. Na enig kort heen en weer geduw heeft verdachte een pistool gepakt en geschoten. Daarbij heeft hij [naam slachtoffer] , die gelet op de fysieke contact die net daarvoor had plaatsgevonden op korte afstand voor hem stond, in zijn scheenbeen geraakt.
Verdachte heeft volgens zijn verklaring ter terechtzitting slechts een keer eerder, en wel een paar maanden voor 3 april 2015, een pistool afgevuurd. Voorts neemt de rechtbank, nu de kogel uit het pistool het onderbeen van [naam slachtoffer] aan de voorzijde is binnengedrongen, als vaststaand aan dat verdachte het pistool niet recht, maar hooguit schuin naar beneden heeft gericht. De rechtbank is van oordeel dat mede gelet hierop een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte, door van korte afstand van [naam slachtoffer] te schieten, zwaar lichamelijk letsel aan hem zou toebrengen. Los van de vraag of verdachte het pistool nu wel of niet eerst op de borst van [naam slachtoffer] heeft gericht – [naam slachtoffer] ’s verklaring op dit punt wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund – kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat verdachte door aldus te handelen naar uiterlijke verschijningsvormen ook welbewust die kans heeft aanvaard, namelijk dat het schot rechtstreeks, dan wel indirect – via ricochet – ernstig letsel bij [naam slachtoffer] zou veroorzaken. De rechtbank acht derhalve buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van ernstig letsel aan [naam slachtoffer] .
[naam slachtoffer] heeft in zijn getuigenverhoor bij de recherche verklaard dat dat kogel nog in zijn been zat en dat hij een breuk in zijn scheenbeen had. Nu het dossier echter geen medische informatie betreffende het door [naam slachtoffer] opgelopen letsel bevat, kan echter niet worden vastgesteld wat de aard van het letsel was en ontbreekt informatie over de noodzaak van medisch ingrijpen alsmede over eventueel uitzicht op (volledig) herstel. Er kan daarom niet worden bewezen dat [naam slachtoffer] , als gevolg van het handelen van verdachte, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene echter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
4.3.2.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht tevens op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] op 3 april 2015 heeft bedreigd door in zijn been te schieten en hem vervolgens ook verbaal te bedreigen.
De verbale bedreiging kan worden bewezen, ook al steunt dit onderdeel van de tenlastelegging uitsluitend op de aangifte. Het is geen wettelijke vereiste dat elk onderdeel van de tenlastelegging door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund. Slechts als door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, verbiedt artikel 342 van het Wetboek van Strafrecht de rechter om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring van [naam slachtoffer] op het punt van de verbale bedreiging vindt voldoende steun in het feit dat verdachte hem kort daarvoor in zijn been had geschoten.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het pistool op de borst van [naam slachtoffer] heeft gericht alvorens te schieten. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen
 Het onder
1 subsidiairten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 3 april 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [naam slachtoffer] met een vuurwapen in het onderbeen heeft geschoten.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat verdachte
op 3 april 2015 te Amsterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] dreigend
- de woorden toegevoegd: "Eigenlijk moet ik je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en
- met een vuurwapen in het onderbeen geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, opname in een instelling voor begeleid wonen, een contactverbod ten aanzien van [naam slachtoffer] en gedragsinterventies. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De door verdachte gepleegde feiten hebben grote gevolgen gehad voor [naam slachtoffer] . Hij heeft nog altijd veel pijn en voelt nog druk op zijn knie. Hij zal waarschijnlijk nog geopereerd moeten worden. [naam slachtoffer] heeft door de schietpartij zijn stage niet kunnen afmaken. Ook heeft het incident psychische gevolgen gehad.
Verdachte heeft kennelijk met een doorgeladen pistool rondgelopen en deinsde er niet voor terug om dat wapen op korte afstand te gebruiken tijdens een confrontatie. Door op klaarlichte dag te schieten, is de samenleving geschokt. Verdachte heeft hier langere tijd geen verantwoordelijkheid voor willen nemen voordat hij ter terechtzitting heeft toegegeven te hebben geschoten, maar hij zegt daarbij niet dat het hem spijt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte – in het geval van een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde – moet worden veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft geen werk en heeft veel moeite om werk te vinden. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Verdachte is door een eerder incident, waarbij hij is neergestoken, angstig geworden. Er zijn veel leefgebieden van verdachte die aandacht verdienen en waaraan verdachte aan wil werken. Verdachte is bereid de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te accepteren.
In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt onderscheid gemaakt tussen zwaar en zeer zwaar lichamelijk letsel. Op zeer zwaar lichamelijk letsel toegebracht met een wapen, niet zijnde een vuurwapen, staat een gevangenisstraf van één jaar. Het letsel van [naam slachtoffer] is echter in ieder geval niet zeer zwaar. Daar staat tegenover dat het letsel wel is veroorzaakt met een vuurwapen. Als dat tegen elkaar wordt weggestreept, kom je uit op een gevangenisstraf van ongeveer één jaar. Verdachte heeft lang in voorarrest gezeten. Er zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer met een pistool in diens been geschoten. Dit is een ernstig strafbaar feit, dat (veel) ernstiger had kunnen aflopen. (Door)geladen vuurwapens zijn gevaarzettend en het bezit ervan vormt een bedreiging voor de gevoelens van veiligheid in de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens maakt inbreuk op de rechtsorde. Uit de eigen verklaring van verdachte blijkt bovendien dat hij het wapen geregeld doorgeladen bij zich droeg en uit de bewezenverklaring dat hij bereid was het daadwerkelijk te gebruiken. Gelet hierop past een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Nu de rechtbank echter niet bewezen heeft geacht, dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte, is er aanleiding om bij de straftoemeting in matigende zin af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Uit een uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 11 november 2015 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, doch wel voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van een reclasseringsadvies van 7 september 2015, waarin geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen met daarbij een aantal bijzondere voorwaarden. Daarin wordt aanleiding gevonden om een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zoals ook is gevorderd door de officier van justitie. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan echter, anders dan door de verdediging is betoogd, niet worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: zie beslaglijst
1 3.00 STK Munitie
4956337; slaghoedje en 2 plastic deeltjes.
Nu met behulp van al deze voorwerpen het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.De vordering van de benadeelde partij

10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van € 5.180, -, te vermeerderen met de wettelijke rente, en dat ten aanzien daarvan de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Gelet op alle fysieke en psychische gevolgen, is het redelijk om € 5.000, - aan immateriële schade toe te wijzen. Ook de gevorderde materiële schade is redelijk en kan dus worden toegewezen.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er is slechts summiere informatie over de medische situatie van de benadeelde partij. Ook is niet duidelijk of daadwerkelijk PTSS als gevolg van het bewezen geachte bij hem is vastgesteld of wanneer hij onder behandeling is gekomen. De zaken uit de smartengeldgids, waarnaar in de vordering verwezen wordt, zijn ook niet vergelijkbaar. Het letsel van de benadeelde partij is van een andere orde. De vordering moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover dit de immateriële schade betreft.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van
[naam slachtoffer]niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert hierbij de materiële schade, bestaande uit schade aan de kleding van de benadeelde partij, op € 100, - (honderd euro) en de immateriële schade op € 3.000, - (drieduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag – te vermeerderen met de wettelijke rente – worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank overweegt daartoe dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd om het volledige bedrag toe te kunnen wijzen en dat ook de fysieke en psychische gevolgen voor de benadeelde partij onvoldoende zijn onderbouwd om een hoger bedrag aan immateriële schade toe te kunnen wijzen. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk en kan hij het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [naam slachtoffer] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
1 primairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
1 subsidiairen
2ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1 subsidiairbewezen verklaarde:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder2bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich moet houden aan de aanwijzingen die de Reclassering Nederland hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder veroordeelde opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt;
gezien de directe samenhang van de problematiek/situatie met het gedrag van veroordeelde, wordt verplicht om zijn medewerking te verlenen aan een individuele behandeling/therapie bij [naam instelling 1] , of een soortgelijke instelling, voor zolang als de behandelaar en de reclassering dit nodig achten. Indien geïndiceerd vanuit de behandelaar(s) en de reclassering, zal veroordeelde zijn medewerking verlenen aan diagnostiek;
wordt verplicht om in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Te denken valt aan [naam instelling 2] , [naam instelling 3] of een soortgelijke instelling;
wordt verboden om op enigerlei wijze contact te hebben met [naam slachtoffer] (geboortedatum [datum] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
wordt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, verplicht om:
- mee te werken aan het realiseren van dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk of een opleiding;
- mee te werken aan het realiseren van een inkomen;
- mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject;
- de aanwijzingen die hem worden gegeven vanuit de betrokken instanties op te volgen;
- zich gemotiveerd op te stellen en het reclasseringstraject met goed gevolg af te ronden;
6. indien het drugsgebruik van betrokkene zijn dagelijks handelen nadelig beïnvloedt, zal deelnemen aan een interventie gericht op het verminderen of stoppen van dit drugsgebruik.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
 Verklaart onttrokken aan het verkeer:

1 3.00 STK Munitie

4956337; slaghoedje en 2 plastic deeltjes.

 Wijst de vordering van
[naam slachtoffer], wonende op het adres [adres 2] , toe tot
€ 3.100, - (éénendertighonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam slachtoffer] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 april 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam slachtoffer] , € 3.100, - (éénendertighonderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 april 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 41 (éénenveertig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.B. Nyman, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en W.M. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2015.