ECLI:NL:RBAMS:2015:1051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
13/751694-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering ter fine van vervolging op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 3 februari 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procureur-generaal van de Republiek Letland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Letland, die wordt verdacht van strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 20 januari 2015, waarbij de officier van justitie, mr. R. Bosman, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot overlevering ter fine van vervolging en niet ter executie. Dit werd onderbouwd door de inhoud van het EAB en de verklaringen van de aanwezige tolk. De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar Letlands als naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen, zoals artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, en 7 van de Overleveringswet, zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751694-14
RK nummer: 14/7737
Datum uitspraak: 3 februari 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 november 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juni 2014 door de Procureur-generaal van de Republiek Letland en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Letland op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres 1, te plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 januari 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB in de Letse taal wordt melding gemaakt van
`Preiļu rajona tiesas 2012.gada 9.februāra lēmums, ar kuru [opgeëiste persoon] piēmerots drošības līdzeklis – apcietinājums
In de Nederlandse vertaling wordt melding gemaakt van een
‘vonnis van de rechtbank van Preili van 9 februari 2012 waarmee de veiligheidsmaatregel: gevangenisstraf is toegekend’. Als referentienummer is genoemd
13320000112).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een evident ongenoegzaam EAB. Kort gezegd heeft hij betoogd dat uit de vertaling van het EAB sprake blijkt van een vonnis dat uitgevoerd dient te worden. Nu de duur van de gevangenisstraf niet staat vermeld in het EAB, kan niet worden getoetst of er een vrijheidsstraf van tenminste 4 maanden is opgelegd en de overlevering toelaatbaar is, aldus de raadsman. Bovendien is niet vermeld of de opgeëiste persoon al dan niet aanwezig was bij de zitting waarbij de straf is opgelegd.
De officier van justitie voert aan dat zij de betreffende zin door een andere vertaler opnieuw heeft laten vertalen. Daar kwam uit dat er geen ‘vonnis’ staat vermeld maar ‘besluit’, waarbij voorlopige hechtenis is opgelegd, aldus de officier van justitie. De officier van justitie wijst voorts op een uitdraai van het NSIS registratiesysteem waarin melding wordt gemaakt van een
national arrest warrantdat ten grondslag ligt aan het onderhavige EAB. Het is dan ook voldoende duidelijk dat sprake is van een EAB ter fine van vervolging, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt
De ter zitting aanwezige tolk heeft verklaard dat zij ook tolk is in de Letse taal. Op verzoek van de rechtbank heeft de tolk de zin op pagina 2, onder b) 1., van het EAB vertaald. De tolk heeft verklaard dat melding wordt gemaakt van een ‘besluit van 9 december 2012 waarmee vrijheidsbeneming in de vorm van hechtenis is opgelegd’.
De rechtbank overweegt dat in de aanbiedingsbrief van de Letse autoriteiten aan het openbaar ministerie van 17 juli 2014 staat vermeld dat de opgeëiste persoon wordt gezocht
for his criminal prosecution (...) as well as for executing custodial sentence.Ook valt op dat in het originele EAB de onderdelen b) 1. en c) 1. ingevuld zijn, die betrekking hebben op vervolging en niet op executie. Verder is van belang dat onder c) achter ‘duur van de opgelegde vrijheidsstraf’ staat vermeld ‘niet van toepassing’.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er van uit mag worden gegaan dat sprake is van een EAB strekkende tot overlevering ter fine van vervolging en niet ter fine van executie. Er is dan ook geen aanleiding om de vordering af te wijzen of de behandeling daarvan aan te houden. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank stelt vast dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Letland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Letland als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, meermalen gepleegd

5.Overige verweren

De raadsman heeft voorts betoogd dat de vordering moet worden afgewezen, nu onzeker is of Letland nog wel tot de Europese Unie zal behoren. De opgeëiste persoon heeft immers op het nieuws gehoord dat in Letland in het openbaar geen Russisch meer mag worden gesproken. De verwachting is dat Rusland, net zoals in Oekraïne, de Russische Letten zal beschermen en daartoe mogelijk tot actie over zal gaan, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit een dusdanig speculatieve en onvoldoende onderbouwde stelling is, dat hieraan geen gevolgen kunnen worden verbonden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon], aan de Procureur-generaal van de Republiek Letland, ten behoeve van het in Letland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.