ECLI:NL:RBAMS:2015:1719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
13-669141-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot moord of doodslag na vechtpartij in café

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord dan wel poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij die plaatsvond op 18 januari 2014 voor café [café A] in Amsterdam. Het slachtoffer, [persoon], werd zwaargewond aangetroffen na een conflict waarbij meerdere Bulgaarse mannen betrokken waren, waaronder de verdachte en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 1]. De officier van justitie stelde dat de verdachte samen met anderen het slachtoffer had aangevallen met een mes en andere voorwerpen, en eiste een gevangenisstraf van 10 jaar.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs heeft geleverd om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheden waren in de verklaringen van getuigen en dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een zodanige mate bij de vechtpartij betrokken was dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de waarborgen die gelden bij de beoordeling van getuigenverklaringen in strafzaken. De rechtbank wees erop dat de verklaring van één getuige niet voldoende is om tot een veroordeling te komen, tenzij deze wordt ondersteund door ander bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669141-14 (Promis)
Datum uitspraak: 24 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B. Hartman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks 18 januari 2014 tot en met 19 januari 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade
[persoon] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [persoon]
  • (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer (zesendertig) ma(a)l(en) in zijn rug en/of zijn borst en/of zijn buik en/of zijn be(e)n(en), in elk geval zijn lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of
  • (met kracht) (terwijl die [persoon] op de grond lag) met een of meer knuppel(s) en/of stok(ken) en/of stoel(en) en/of een ijzeren staaf, althans (telkens) een hard en/of stomp voorwerp, op/tegen zijn hoofd en/of zijn rug, in elk geval zijn lichaam geslagen en/of
  • (met kracht) (terwijl die [persoon] op de grond lag) op/tegen/in zijn gezicht en/of zijn hoofd, in elk geval zijn lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Inleiding
Op zondag 19 januari 2014 omstreeks 00.22 uur is de politie na een melding over een vechtpartij in en voor het café [café A] op de [straat A] te Amsterdam ter plaatse gekomen. Het slachtoffer [persoon] lag voor het café zwaargewond op de grond. Door het slachtoffer en getuigen, waaronder bezoekers uit het café, is gezien dat het slachtoffer en medeverdachte [medeverdachte 1] ruzie hebben gekregen. Hierna ontstond een vechtpartij waarbij het slachtoffer en een groep Bulgaarse mannen betrokken waren. Het slachtoffer is vele malen gestoken in zijn benen en buik. Hij is hardhandig geslagen met houten stokken en een stalen pijp en geschopt. Tot de groep met Bulgaarse mannen behoorden onder meer verdachte en zijn broer [medeverdachte 1]. Zij hebben de plaats van het delict na de vechtpartij verlaten en zijn op 7 juli 2014 door de politie aangehouden.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting van 10 maart 2015 verklaard dat hij op 18 januari 2014 tussen 18.00 en 19.00 uur naar café [café A] is gegaan, omdat zijn broer daar als beveiliger werkte. Hij is daar de gehele avond gebleven met een aantal Bulgaarse mannen. Verdachte zag op een gegeven moment dat zijn broer [medeverdachte 1] werd geschopt door het latere slachtoffer [persoon]. Dat zagen de Bulgaarse mannen ook. Zijn broer probeerde de situatie te sussen. Op een gegeven moment werd er vanuit de richting van het slachtoffer een fles tegen het gezicht van zijn broer gegooid. Daarna was het chaos en is verdachte naar zijn broer toegelopen om hem te helpen. Verdachte heeft binnen een kort tijdsbestek een aantal personen met zijn vuist geslagen. Verdachte weet niet wie hij tijdens de vechtpartij heeft geslagen. Verdachte heeft een stok in zijn hand vastgehouden om zichzelf te verdedigen, maar heeft niet met deze stok of een ijzeren staaf geslagen. Nadat hij deze stok op de grond heeft laten vallen is verdachte naar buiten gelopen. Hij heeft gezien dat het slachtoffer buiten op de grond lag en was omringd door een aantal Bulgaarse mannen. Op dat moment zag verdachte dat zijn broer door collega beveiligers werd meegenomen en is verdachte ook weggegaan.
Voor de rechtbank staat vast dat het slachtoffer [persoon] zwaargewond is geraakt tijdens deze vechtpartij. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte de ten laste gelegde poging tot moord dan wel doodslag tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar het bewijsmiddelenoverzicht in haar schriftelijke aantekeningen, dat alle onderdelen van de tenlastelegging kunnen worden bewezen. Verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot moord.
Het leek in eerste instantie op een ordinaire vechtpartij in café [café A], maar daarna lag het slachtoffer [persoon] zwaargewond voor het café op straat. Dat het slachtoffer 36 maal is gestoken kan niet worden bewezen, maar hij is in elk geval een groot aantal keren met een mes gestoken, waarbij vitale organen geraakt hadden kunnen worden die de dood tot gevolg kon hebben. De verklaring van verdachte is ongeloofwaardig. Er was geen sprake van een gevecht tussen Turken en Bulgaren. Het slachtoffer is door een groep Bulgaarse mannen, waaronder verdachte, aangevallen. Er is sprake van voorbedachte rade nu de aanval op het slachtoffer enige tijd in beslag heeft genomen en het slachtoffer in het café zwaar gewond was geraakt toen de aanval zich voortzette buiten het café. De groep Bulgaren is doorgegaan met de aanval na kalm beraad. Bovendien stonden er buiten het café nog meer Bulgaren om de aanval op het slachtoffer voort te zetten. In het café is gehoord dat uit de groep Bulgaren werd geroepen dat het slachtoffer dood moest. Het is niet van belang wie van deze mannen welke stok of pijp gedurende de vechtpartij hebben gehanteerd. Verdachte maakte een wezenlijk onderdeel uit van de groep Bulgaren. De mannen hebben het slachtoffer stevig mishandeld en medeverdachte [medeverdachte 1] is degene die het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Hiervoor zijn ze allen volledig verantwoordelijk.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren. Het was een extreem en shockerend geweldsdelict. Het slachtoffer dacht dat hij dood zou gaan en de omstanders dachten dat het slachtoffer voor dood was achtergelaten door de verdachten.
4.3.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Verdachte is betrokken geraakt bij een grote vechtpartij in café [café A]. Op het moment dat zijn broer in het gezicht werd geraakt door een fles, heeft verdachte geweld moeten toepassen en fysiek opgetreden om personen van zich af te houden en zijn broer in veiligheid te brengen. Verdachte heeft niet het opzet gehad om het slachtoffer [persoon] iets aan te doen en zijn lezing dat sprake is geweest van een grote groep vechtende personen wordt bevestigd door diverse getuigen. De broer van verdachte heeft hierbij een bloedende hoofdwond opgelopen en dat wordt onder meer bevestigd door de getuige [getuige 1]. Voor wat betreft de belastende verklaringen zijn er slechts twee personen die verdachte als dader aanwijzen. Dat zijn aangever [persoon] en getuige [getuige 2].
Aangever [persoon] heeft vier verklaringen afgelegd, waarvan drie kort na het incident tegenover de politie en één in november 2014 bij de rechter-commissaris. Deze verklaringen zijn telkens substantieel anders. Hoewel [persoon] zich aanvankelijk weinig kan herinneren van het incident, begint hij telkens gedetailleerder te verklaren en worden de verklaringen steeds meer belastend voor verdachte en zijn broer. De verklaringen van [persoon] zijn tegenstrijdig en op onderdelen onbetrouwbaar, zodat deze niet voor het bewijs tegen verdachte kunnen worden gebezigd.
De getuige [getuige 2] heeft op 7 april 2014 een verklaring afgelegd bij de politie. Zij heeft onder meer verklaard dat zij verdachte heeft gevonden en herkend na enig onderzoek op Facebook. Haar verklaring dat verdachte met de auto was gekomen, stokken bij zich had en het slachtoffer zou hebben geslagen met een ijzeren stok, heeft er alle schijn van dat sprake is van een persoonsverwisseling. Hierdoor is deze verklaring onvoldoende betrouwbaar. Het is immers niet verdachte maar zijn broer [medeverdachte 1] die een auto tot zijn beschikking had. Verder is [medeverdachte 1] groter en flinker gebouwd dan verdachte en was niet het gezicht van verdachte maar dat van zijn broer [medeverdachte 1] bebloed.
De verklaring van verdachte kan op basis van het beschikbare dossier allerminst worden uitgesloten. Het dossier laat een aanzienlijke ruimte voor een alternatief scenario, waarbij verdachte geen aandeel heeft gehad aan de ten laste gelegde poging tot moord.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de onderhavige zaak is het slachtoffer [persoon] zwaargewond voor het café [café A] aangetroffen. Dat is gebeurd als gevolg van een vechtpartij in en voor het café.
Het slachtoffer is op 19 januari 2014 kort na zijn ziekenhuisopname op de Intensive Care door de verbalisanten aangesproken. Op 20 januari 2014 is hij uitgebreider in het VU-ziekenhuis gehoord. De verbalisanten constateren dat het slachtoffer nog wat warrig is en zichtbaar veel last heeft van zijn verwondingen. Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat het slachtoffer geen consistente verklaring heeft afgelegd, is dat naar het oordeel van de rechtbank grotendeels te verklaren door de zorgwekkende medische situatie van het slachtoffer op 19 en 20 januari 2014. Op 27 januari 2014 heeft het slachtoffer aangifte gedaan en onder meer verklaard dat [medeverdachte 1], medeverdachte [medeverdachte 1], naar zijn tafeltje kwam lopen in het café. Aan een andere tafel zat een groep van ongeveer zes Bulgaren. Kort daarna werd er een fles/glas/asbak in zijn richting gegooid. Op dat moment ontstond er een gevecht en heeft medeverdachte [medeverdachte 1], die naast het slachtoffer stond, stekende bewegingen in de richting van de zij van het slachtoffer gemaakt. De Bulgaren kwamen met zijn allen op het slachtoffer af en hij werd eerst in het café en daarna buiten het café met voorwerpen geslagen. Het slachtoffer is ook met een stok of ijzeren stang geslagen door verdachte. De andere Bulgaarse mannen die het slachtoffer hebben belaagd kent hij niet.
De rechtbank stelt vast dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] bij deze vechtpartij betrokken zijn geweest. Zij hebben dat wat betreft hun aandeel ook ieder voor zich verklaard. Het alternatieve scenario van verdachte dat hij heeft geprobeerd om zijn broer en zichzelf in veiligheid te brengen is niet onaannemelijk en kan niet zonder meer door de stukken in het dossier worden uitgesloten.
Ondanks het uitgebreide opsporingsonderzoek zijn er daarvoor op wezenlijke punten te veel onduidelijkheden en zijn er feiten die wel door het Openbaar Ministerie worden gesteld maar naar het oordeel van de rechtbank niet op grond van het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden vastgesteld. Door de rechtbank kan evenmin worden uitgesloten dat de ten laste gelegde gedragingen door een of meer anderen dan verdachte en zijn broer zijn verricht.
Bewijsminimum
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890).
De rechtbank constateert dat door zowel het slachtoffer als getuige [getuige 2] is verklaard dat het slachtoffer door verdachte is geslagen met een stok of een ijzeren stang. De rechtbank is echter, net als de verdediging, van oordeel dat het niet onaannemelijk is dat bij [getuige 2] sprake is geweest van een persoonsverwisseling, nu immers niet verdachte maar zijn groter en flinker gebouwde broer [medeverdachte 1] een bebloed gezicht had. Dat betekent dat de aangifte van het slachtoffer onvoldoende wordt ondersteund door ander wettig bewijs en is derhalve niet voldaan aan voornoemde juridische maatstaf van de Hoge Raad.
Medeplegen
Voor medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan rekening worden gehouden met, onder meer, de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest (HR 16 december 2014, ECLI: NL: HR:2014:3637).
De rechtbank overweegt dat gelet op de ten gelaste gelegde poging tot moord dan wel doodslag uit de bewijsmiddelen moet blijken dat er bewust en nauw is samengewerkt tussen de verdachte en de medeverdachten, waaronder [medeverdachte 1]. Bovenstaande beschouwingen uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad leiden ertoe dat gelet op het verhandelde ter zitting en het beschikbare bewijsmateriaal niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte in een zo vergaande mate bij de vechtpartij was betrokken dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs om tot de overtuiging te komen dat verdachte het slachtoffer met een houten stok of een ijzeren staaf heeft geslagen en dat verdachte bij de vechtpartij in en buiten het café een zodanig aandeel heeft gehad dat hij als medepleger van een poging tot moord dan wel poging tot doodslag is aan te merken.
Aan de vraag of en in hoeverre verdachte en/of zijn mededaders zich hebben schuldig gemaakt aan een ander misdrijf, zoals (poging tot) zware mishandeling en/of openlijke geweldpleging komt de rechtbank niet toe, nu deze strafbare feiten niet zijn ten laste gelegd.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 11 maart 2015. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. P. Sloot en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2015.