In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen twee partijen. De eisers in conventie, die de verhuurders zijn, hebben een voorziening gevorderd van de gedaagde in conventie, de huurder, met betrekking tot de betaling van nutsvoorzieningen en servicekosten. De huurder heeft van augustus 2009 tot en met april 2013 een zelfstandige woonruimte gehuurd van de eisers. De eisers hebben gedurende deze periode de kosten voor gas en elektra betaald, maar hebben deze kosten niet doorbelast aan de huurder. In februari 2015 heeft de huurder een verzoek ingediend bij de huurcommissie om een oordeel te vellen over de eindafrekening van de servicekosten. De eisers hebben vervolgens een vordering ingesteld voor een bedrag van € 6.395,59, inclusief rente en kosten.
Tijdens de zitting op 18 maart 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van de eisers niet kan worden toegewezen, omdat de huurder niet verplicht was om de kosten voor gas en elektra te betalen, gezien het ontbreken van een duidelijke afspraak hierover in de huurovereenkomst. Bovendien is de termijn voor het indienen van een verzoek bij de huurcommissie voor de periode van augustus 2009 tot 31 december 2011 verstreken, waardoor de eisers geen aanspraak meer kunnen maken op deze kosten. De kantonrechter heeft de vordering van de eisers in conventie afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie heeft de huurder een terugbetaling van € 910,00 gevorderd, maar ook deze vordering is afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder niet onverschuldigd heeft betaald, omdat zij erkende dat zij een bedrag verschuldigd was en een betalingsregeling had getroffen. De kantonrechter heeft de vorderingen in zowel conventie als reconventie afgewezen en de proceskosten toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.