4.4.3.Nadere bewijsoverwegingen
4.4.3.1. Bewijsoverwegingen in verband met de feiten 1, 2 en 3 in zaak A
De rechtbank acht bewezen dat verdachte één van de daders in de betrokken zilvergrijze Audi (hierna: de Audi) is geweest en motiveert dit als volgt.
De volgende uit de bewijsmiddelen af te leiden feiten en/of omstandigheden worden vooropgesteld.
De eerste 112-meldingen over het schieten in de Staatsliedenbuurt, slachtoffers en het wegrijden van de Audi richting de Haarlemmerweg komen om 22.30 uur bij de politie binnen. Meerdere schutters met zwarte bivakmutsen trekken gezamenlijk op, rijdend in twee auto’s: de Audi en een zwarte Volkswagen Golf (hierna: de Golf). De inzittenden van beide auto’s zijn betrokken bij de beschieting van [naam 1] met een automatisch aanvalsgeweer (hierna: AK) op de hoek Van Rappardstraat/Van Bossestraat. De Audi rijdt vervolgens naar de Range Rover van de slachtoffers op de Schaepmanstraat. Daar schiet men dwars door de voorruit van de Audi, met een AK, op de Range Rover, waar dan in ieder geval [slachtoffer 2] in zit. [slachtoffer 2] rent uit de Range Rover en de Audi rijdt achter hem aan. Vanuit de rijdende Audi wordt op [slachtoffer 2] geschoten. Een inzittende van de Audi schiet [slachtoffer 2] uiteindelijk dood in de Tweede Keucheniusstraat. [slachtoffer 1], die zich toen de Audi aan kwam rijden in of in de buurt van de Range Rover ophield, vlucht voor de Audi en rent de Van Bossestraat in waar inzittenden van de Golf hem doodschieten.
Getuige [naam 1] ziet drie inzittenden in de Audi vlak voor hij wordt beschoten. Buurtbewoner [naam buurtbewoner] ziet van dichtbij twee schutters in de Audi stappen, één rechts voorin op de plaats naast de chauffeur en één achter de bijrijdersplek, waarna de Audi met hoge snelheid achteruit wegrijdt. De getuige [getuige 1] ziet dat de schutter die als laatste op [slachtoffer 2] schoot – en dat is het laatste schietincident in de Staatsliedenbuurt - op de bijrijdersstoel gaat zitten, waarna de Audi wegrijdt.
De Audi en de Golf rijden met hoge snelheid en op bumperafstand van elkaar uit de Staatsliedenbuurt weg richting Sloterdijk. Om 22.36 uur wordt bij de politie melding gedaan dat een motoragent achter een Audi aanrijdt en dat wordt geschoten op collega’s op de Haarlemmerweg. Om 22.37 uur wordt via portofoonverkeer door een motorrijder op de Haarlemmerweg geroepen: “We worden beschoten. Automatische wapens.” De twee motoragenten verklaren, onafhankelijk van elkaar, dat zij vanaf de achterbank uit het rechterraam van de Audi met zwaar kaliber zijn beschoten.
De Audi rijdt vervolgens vanaf de Haarlemmerweg de Osdorperweg in, gaat met zeer hoge snelheid voorbij de Tom Schreursweg linksaf de Joris van den Berghweg in en dan via de Nico Broekhuysenweg naar de Bok de Korverweg. Een getuige ziet de Audi met hoge snelheid komen aanrijden vanuit de Nico Broekhuysenweg, waarbij tegelijkertijd het geluid van sirenes en een helikopter hoorbaar is. De bestuurder van de Audi lijkt even te aarzelen, parkeert en twee mannen rennen weg uit de Audi over de brug van de Gerda Brautigamstraat, de woonwijk in. De getuige ziet enige tijd daarna de politie bij de Audi arriveren. Om 22.51 uur wordt met de meldkamer de inzet van speurhonden bij een achtergebleven voertuig op de Bok de Korverweg besproken. De politie treft de Audi niet afgesloten aan, de motor draait nog en de koeling maakt een loeiend geluid. De dimlichten staan aan en het dashboard is verlicht. In de voorruit zitten meerdere doorschotbeschadigingen.
Langs de vluchtroute van de Audi, in een sloot aan de Nico Broekhuysenweg, die kruist met de Bok de Korverweg, zijn een paar dagen later vier vuurwapens in elkaars onmiddellijke nabijheid aangetroffen. Met twee daarvan is op 29 december 2012 daadwerkelijk geschoten: de AK waarmee is geschoten op [naam 1], op de inzittenden van de Range Rover (dwars door de voorruit van de Audi heen) en ook op de twee motoragenten, alsmede de Glock waarmee [slachtoffer 2] is doodgeschoten. Verder ligt er nog een tweede AK, ongeladen en zonder magazijn, en een pistool merk Colt .38 in de sloot. Het pistool staat op scherp, met gespannen hamer naar achteren. Er zit één patroon in de kamer en acht in de houder, terwijl in de patroonhouder negen patronen passen. Er zijn geen sporen van roest of algenaangroei op dit wapen.
De rechtbank overweegt voorts als volgt
De rechtbank stelt voorop dat in de Audi
driepersonen hebben gezeten, waarvan twee in ieder geval hebben geschoten: de bijrijder en de man op de achterbank. Dat kan met zekerheid worden vastgesteld aan de hand van de getuigenissen van [naam 1] en [naam buurtbewoner], alsmede de verklaring van [getuige 1], in combinatie met die van de motoragenten, alles in onderling verband en samenhang beschouwd. Dat een aantal getuigen slechts één schutter heeft beschreven doet daar niet aan af. Getuige [naam 1] heeft vanaf de allereerste verhoren stellig en eenduidig verklaard dat hij drie personen in de Audi heeft zien zitten. Dat hij ter plaatse – om 22.50 uur - in een (112) gesprek slechts twee namen heeft genoemd, dwingt geenszins tot de conclusie dat er maar twee personen in de auto hebben gezeten. Het gegeven dat de schutter die als laatste, met de Glock, op [slachtoffer 2] schoot, op de bijrijdersstoel plaatsnam, waarna even later vanaf de achterbank van de Audi met een ander vuurwapen (de AK) op de politieagenten is geschoten, duidt eveneens op een derde inzittende.
De stelling van de verdediging dat er slechts
tweeinzittenden in de Audi hebben gezeten impliceert dat iemand minstens twee keer zonder duidelijke reden over stoelen moet zijn geklommen: de keer nadat [naam buurtbewoner] de schutters rechts zag instappen en nóg een keer om daarna de motoragenten vanaf de achterbank te beschieten. Een dergelijke gang van zaken wordt als onlogisch en onaannemelijk terzijde geschoven.
Dan is van belang de constatering dat de drie daders met de Audi, in een zeer korte tijdspanne, op de hielen gezeten door de politie, richting de Bok de Korverweg zijn gereden. Aangezien op de Bok de Korverweg volgens de getuige [getuige 2] twee inzittenden in allerijl de Audi hebben verlaten, moet de derde inzittende eerder zijn uitgestapt. Gelet op het hiervoor beschreven korte tijdsbestek waarbinnen alles is gebeurd, de rijroute van de Audi en de vondst van de vuurwapens, is de conclusie gerechtvaardigd dat de derde inzittende vlak voor de Bok de Korverweg, op de Nico Broekhuysenweg, reeds uit de Audi is gestapt om de vuurwapens in de sloot te dumpen. Dat daarbij alle vuurwapens die de schutters in de Audi bij zich hadden, ook de niet-gebruikte vuurwapens, in de sloot zijn gegooid ligt voor de hand. Dat de wapens vanuit een rijdende auto in de sloot zijn gegooid acht de rechtbank onaannemelijk, nu de sloot enkele meters vanaf de rijbaan is gelegen en er bomen tussen de rijbaan en de sloot staan. De rechtbank ziet niet in waarom dit, zoals de verdediging heeft beweerd, door de waarnemingen van getuige [getuige 2] zou worden uitgesloten.
Verdachte één van de inzittenden van de Audi
De telefoon bij verdachte op 29 december 2012, ook naar eigen zeggen, in gebruik (met het nummer eindigend op 0639) heeft die avond tussen 20.04 uur en 22.45 uur geen enkele registratie van gespreksgegevens. Om 20.43 uur en 21.27 uur wordt door een derde, gebruikmakend van een telefoonnummer eindigend op 0012, tevergeefs getracht contact te maken met de 0639, hetgeen wel zichtbaar is op de historische gegevens van de 0012, maar niet op die van de 0639. Dit betekent dat de telefoon van verdachte uitgeschakeld stond, dan wel (tijdelijk) niet bereikbaar was.
De telefoon van verdachte is om 22.45 uur weer opgestart met een sms en daarna, om 22.46 uur, met een gesprek. Dit gegeven duidt eveneens erop dat de telefoon eerder heeft uitgestaan. Opvallend is voorts dat de 0639 ná 22.45 uur nog een paar keer is gebruikt, maar al snel, na 22.53 uur, in het geheel niet meer is gebruikt. Ook de telefoon waar de simkaart van het nummer eindigend op 0639 in heeft gezeten is verdwenen. Verdachte heeft bevestigd dat hij na het laatste telefoontje van 22.53 uur zijn telefoon en simkaart heeft verwisseld. Hij deed dit naar eigen zeggen, omdat er, gelet op de politiehelikopter, kennelijk iets gebeurd was in de stad en hij voortvluchtig was. Deze uitleg overtuigt de rechtbank allerminst en zij houdt het erop dat verdachte met het verwisselen van telefoon tot doel had door hem gepleegde criminele activiteiten te verhullen.
De volgende constatering die van belang is, is dat op het moment dat de telefoon van verdachte om 22.45 uur weer opstartte, deze een zendmast aanstraalde op de Bok de Korverweg. Verdachte is dus nagenoeg aansluitend op het tijdstip waarop de vuurwapens zijn gedumpt en de Audi is achtergelaten ter plaatse in de buurt van de parkeerplaats van de Audi en de sloot. En hij is blijkens zijn eigen verklaring te voet en belde rond dit tijdstip met de 0639 naar een vriend, [naam 3], omdat hij wilde worden opgehaald.
Verdachte heeft in reactie op de telecombevindingen verklaard dat hij ten tijde van de liquidaties een wandeling aan het maken was. Hij had die dag gewerkt in een woning aan de Martinus Nijhoffstraat waar wiet werd geknipt (hierna: het kniphuis). Toen het al een tijd donker was is hij naar de snackbar de Smulhoek aan de Aalbersestraat gelopen (een wandeling van circa twintig minuten volgens de politie). Daar at hij twee kipburgers en zag toen buiten een politiehelikopter vliegen. Hij dacht dat de politie voor hem kwam, hij was immers al een jaar voortvluchtig. Hij belde [naam 3] om hem op te halen bij de voorlaatste halte van de tramlijn 13. Dat telefoontje moet dan, concludeert verdachte, het telefoontje van 22.46 uur zijn geweest waarbij hij de zendmast Bok de Korverweg heeft aangestraald. Verdachte weet niet meer hoe laat hij uit het kniphuis is vertrokken, maar het moet, terug redenerend, rond 22.00 uur zijn geweest.
De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte over de wandeling naar de Smulhoek als ongeloofwaardig terzijde. Zij wil het bestaan van het kniphuis wel aannemen en ook dat verdachte daar op 29 december 2012 enige tijd heeft vertoefd, maar het is voor de rechtbank duidelijk dat verdachte onwaar verklaart over het tijdstip van zijn vertrek uit het kniphuis en daarmee over zijn nadien ontplooide activiteiten ten tijde van de liquidaties. Dat hij liegt blijkt onomstotelijk uit de door verdachte geschreven briefjes die bij hem op cel zijn aangetroffen en waarover hij geen bevredigende uitleg heeft kunnen geven. In deze briefjes instrueert verdachte overduidelijk personen wat zij als getuige moeten verklaren omtrent het tijdstip waarop hij voor de laatste keer uit het kniphuis vertrok. Zij mogen niet te precies zijn, maar moeten zeker weten dat 30 á 40 minuten ná zijn vertrek de politiesirenes hoorbaar waren
(“En met die tijde niet te precies zijn zegge jullie is lang terug maar ongeveer zo laat enz. die belangrijkste is 30 a 40 min na dat ik deur uit was weten jullie zeker dat jullie toen politie en helikopter hoorde. (…) toen maakten jullie geintjes van is toch niet voor hem (…)”). Daar komt bij dat de eigenaar van de Smulhoek, noch de knippers, noch [naam 3], het verhaal van verdachte bevestigt. De door verdachte en de raadsvrouw gepresenteerde reden van het bestaan van deze briefjes, inhoudende dat verdachte juist wilde voorkomen dat vrienden onopzettelijk onwaarheden gingen verklaren in hun ijver hem terecht vrij te pleiten, schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde.
De rechtbank houdt het erop dat verdachte rond 20.00 uur uit het kniphuis is vertrokken. Dat kan worden afgeleid uit de eigen verklaring van verdachte op 17 april 2013 dat hij is vertrokken uit het kniphuis toen er nog 2 á 3 uur werk te doen was, gecombineerd met de – nadien aan het dossier gevoegde - door verdachte verstuurde sms van 20.04 uur waarin hij aangeeft dat op dat moment nog 2 á 3 uur werk te doen is in het kniphuis. Het vertrek van verdachte uit het kniphuis valt dan opvallend samen met het begin van de periode van 2 uur en 40 minuten dat verdachte niet meer bereikbaar is op zijn telefoonnummer 0639.
De volgende in de overwegingen te betrekken bevinding is de Colt .38 die in de sloot is aangetroffen naast de op de plaatsen delict gebruikte AK en Glock. Deze Colt.38 vertoonde geen roest- of algenvorming, lag er dus nog maar net, en moet, gelet op de vindplaats en rijroute van de Audi, samen met de AK en de Glock in de sloot zijn gegooid door de daders uit de Audi, zoals hierboven is overwogen. Dan is van belang de constatering dat op het magazijn en de loop van de Colt .38 DNA van verdachte is aangetroffen, zo blijkt uit het NFI-rapport van 24 januari 2013.
Verdachte heeft het wapen herkend van een gebeurtenis op 6 november 2012, waarbij hij in een woning te Beverwijk aan de Laan van Broekpolder met dit pistool, naar eigen zeggen per ongeluk, [naam 2] heeft beschoten (zaak B, zie hierna). Verdachte had het pistool daarvoor ook al wel eens geladen. Hij heeft ook foto’s van de Colt gemaakt. Het betreft volgens verdachte allemaal telkens dezelfde Colt. Vanwege het incident met [naam 2] moest hij 1500 euro aan de eigenaar betalen, omdat er nu mee geschoten was. Ook heeft verdachte in dit verband ter terechtzitting verklaard: “gebruiken is houden”. De rechtbank begrijpt hieruit dat hij het wapen als het ware moest kopen en het sedertdien van hem was. In dit licht is het zeer onaannemelijk dat verdachte het wapen, waarop immers zijn sporen zaten, op 6 november 2012 na betaling van dit geldbedrag bij zijn huisgenoot [naam 3] zou hebben achtergelaten. De rechtbank concludeert dat de in de sloot geworpen Colt.38, met daarop DNA van verdachte, een vuurwapen van verdachte was.
De verklaring van verdachte dat hij de Colt .38 ná 6 november 2012 niet meer heeft gezien, omdat het was achtergebleven in Beverwijk bij de eigenaar die het zou wegwerken en dat hij, verdachte, er ook niet meer naar had gevraagd, wordt als zijnde ongeloofwaardig terzijde geschoven. Deze verklaring is in een zéér laat stadium, eerst bij verhoor van 26 november 2014 - dus anderhalf jaar nadat bekend was dat zijn DNA op de Colt .38 was aangetroffen - en met nadere invulling eerst volledig ter zitting, afgelegd. Verdachte heeft ook verklaard dat de Colt in de sloot in exact dezelfde, gevoelige, schietstand is aangetroffen als waarin hij de Colt op 6 november 2012 had achtergelaten in de woning in Beverwijk (de hamer naar achteren, één kogel eruit). De rechtbank vindt dit alles uitermate onwaarschijnlijk. De Colt lag nog niet lang in het water toen de politie hem vond. In de verklaring van verdachte zou het vuurwapen dat op 6 november 2012 uitermate gevoelig bleek te zijn geweest en zo maar ineens kon afgaan, in diezelfde gevoelige schietstand en nota bene na betaling van een groot geldbedrag, aan de eigenaar zijn teruggegeven. Deze zou dit pistool voor een periode van circa twee maanden precies zo moeten hebben bewaard om het vervolgens, zonder het schoon te maken, naar Amsterdam te brengen om het daar, met handschoenen aan, vervolgens geheel toevallig precies op de plek weg te gooien waar ook de AK en de Glock die zijn gebruikt bij de liquidaties terecht zijn gekomen.
Daar komt bij dat op 24 januari 2013 op de Shackletonstraat, het adres waar verdachte op 29 december 2012 verbleef, onder een matras in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning een zwarte bivakmuts is aangetroffen. In de binnenzijde rondom de mondopening zat DNA van verdachte en er is een aanwijzing dat het om speeksel zou gaan. In deze muts is ook een glasdeeltje aangetroffen dat wat betreft brekingsindex en in sporenelementsamenstelling overeenkomt met het referentieglas, afkomstig uit de gebarsten voorruit van de Audi. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) noemt in haar rapport van 29 april 2013 de combinatie brekingsindex en sporenelementsamenstelling zeer discriminerend en een overeenkomst leidt dan tot de conclusie dat het onderzoeksresultaat voor dit glasdeeltje “veel waarschijnlijker” (100 tot 10.000 keer zo waarschijnlijk) is wanneer het glasdeeltje afkomstig is van de vernielde Audiruit, dan wanneer het glasdeeltje afkomstig is van een willekeurig andere ruit.
De rechtbank vindt het glasonderzoek veelzeggend en gebruikt dit mede in haar bewijsoverwegingen. Dat de NFI-conclusie wijzigt naar “waarschijnlijker” indien niet een willekeurige andere ruit, maar een willekeurig andere
Audiruit in de bewijswaardering wordt betrokken, maakt dit niet anders, te minder nu niet is aangevoerd noch aannemelijk is geworden dat verdachte in die periode veelvuldig in aanraking kwam met gebarsten voorruiten van een of meerdere andere Audi’s.
Van belang is dan voorts dat verdachte, ook naar eigen zeggen, op 29 december 2012 rond 23.00 uur naar de Shackletonstraat is gegaan, daar heeft gedoucht en later die nacht ook heeft geslapen. Dit was in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning waar hij wel vaker sliep. Er zijn ook foto’s op de telefoons van verdachte, die ervan getuigen dat verdachte daar sliep en/of verbleef. Verdachte heeft ter zitting verklaard de onder zijn bed aangetroffen bivakmuts wel eens op zijn hoofd te hebben gezet.
Het ter zitting gevoerde verweer dat het glasdeeltje in de bivakmuts door contaminatie daarop terecht kan zijn gekomen, bijvoorbeeld door de groene bivakmuts waar DNA van iemand anders en tevens glas in is aangetroffen, wordt verworpen. Er zijn geen goederen aangetroffen in de Shackletonstraat, anders dan de zwarte bivakmuts onder het matras, met daarin glasdeeltjes waarvan is vastgesteld dat het “veel waarschijnlijker” is dat het om glas van de Audi gaat dan om willekeurig ander glas. Over één glasdeeltje in de groene bivakmuts heeft NFI het “iets waarschijnlijker” bevonden dat het, gelet op een overeenkomende brekingsindex, van de Audi afkomstig is dan van willekeurig ander glas. Wat er ook van zij, voor contaminatie van de zwarte bivakmuts door, zo begrijpt de rechtbank het verweer, aanraking met glasdeeltjes van de voorruit van de Audi in de groene bivakmuts, zijn onvoldoende aanwijzingen, te meer nu de zwarte muts onder het matras van het bed van verdachte lag en de groene bivakmuts is aangetroffen op tafel in de woonkamer samen met drie andere bivakmutsen.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen is dat verdachte één van de daders uit de Audi is geweest. De alternatieve verklaringen die verdachte voor de verschillende bewijsonderdelen op verschillende momenten heeft gepresenteerd rammelen en worden als volstrekt niet aannemelijk geworden terzijde geschoven. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte schuldig is aan de verweten misdrijven. De rechtbank wordt voorts in deze overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte nog geen maand na de schietpartij in de woning aan de [adres] beschikte over drie soortgelijke aanvalsgeweren (AK) als die op 29 december 2012 zijn gebruikt, alsmede een hoeveelheid AK-munitie, welke munitie wat betreft bodemstempel identiek is aan de munitie verschoten op de plaatsen delict. Eén van deze bij verdachte aangetroffen AK’s lag in een tas met daarop DNA van [medeverdachte 1], van wie ook DNA op een huls in de Audi zat, en bij wie [medeverdachte] (die, zoals de rechtbank bij vonnis van heden heeft vastgesteld, op 29 december 2012 eveneens als dader in de Audi zat) in huis heeft verbleven. Voorts lag in de tas in de woning van verdachte politiekleding met een stamnummer identiek aan dat op een hoes van een vest gevonden in het tuinhuisje van genoemde [medeverdachte].
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij hangende de beraadslagingen ambtshalve heeft onderzocht of sprake zou kunnen zijn van nog een ander alternatief scenario, waarbij verdachte heeft gelogen over zijn gangen op 29 december 2012 teneinde te verhullen dat hij een andere deelnemingsvorm aan de liquidaties heeft vervuld en/of teneinde een ander persoon, mogelijk een familielid, in bescherming te nemen. De rechtbank heeft geconstateerd dat zonder nadere invulling met feiten en/of omstandigheden dit derde scenario, in het licht van het totale procesdossier en de behandeling ter zitting, nimmer het niveau van een begin van aannemelijkheid bereikt. De voor een bewezenverklaring vereiste overtuiging die de rechtbank aan de wettige bewijsmiddelen ontleent, is door dit ambtshalve onderzoek ook geen moment afgezwakt.
De rechtbank komt tot de slotsom dat bewezen is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan op de wijze als hiervoor weergegeven onder de bewezenverklaring.
Ten aanzien van verschillende andere bewijsbeslissingen aangaande de feiten 1, 2 en 3 geeft de rechtbank nog een nadere motivering als volgt.
Ten aanzien van de tenlastegelegde poging moord/doodslag op een vierde persoon
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt ook daadwerkelijk, laat staan gericht, is geschoten op de vierde persoon die er overigens wel geweest lijkt te zijn, maar die nooit een verklaring heeft afgelegd en wiens identiteit ook anderszins nooit bekend is geworden. Gelet hierop dient verdachte van dit onderdeel van het bewezenverklaarde feit 2 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de voorbedachte raad en medeplegen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorbedachte raad is bewezen en het doden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dient te worden aangemerkt als moord, meermalen gepleegd, en het schieten op [naam 1] als poging tot moord. Er is door meerdere daders gebruik gemaakt van meerdere wapens, waaronder in ieder geval een automatisch aanvalsgeweer, (een) gestolen auto (‘s) en bivakmutsen. Er was sprake van een doelbewust opzoeken van [naam 1] op het moment dat hij samen met een onbekend gebleven persoon door de Staatsliedenbuurt liep en tevens van de inzittenden van de Range Rover. Op [naam 1] is door schutters uit de Audi, nadat hij richting het Van Bossepad is weggerend, diverse malen gericht geschoten. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn vervolgens eerst van afstand beschoten en – eenmaal op de grond liggend – aansluitend van dichtbij nogmaals beschoten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze exercitie kan het niet anders zijn dan dat er kalm beraad en rustig overleg is geweest tijdens de planning van deze actie en derhalve van voorbedachte raad sprake is.
Uit de planmatigheid en gezamenlijke uitvoering van deze schietpartij volgt evenzeer dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de inzittenden van de Audi en die van de Volkswagen Golf, gericht op het vermoorden van [naam 1] en de overige inzittenden van de Range Rover. De twee auto’s gelijktijdig ter plaatse aangekomen. De inzittenden van de Audi hebben op [naam 1] geschoten en hebben daarna [slachtoffer 2] vermoord en de inzittenden van de Golf zijn achter [naam 1] aangerend en hebben [slachtoffer 1] vermoord. Vervolgens zijn de twee auto’s vlak achter elkaar – “als een pakketje” zoals een getuige het noemt - met hoge snelheid weggereden. Nu het klaarblijkelijk om het even was welke schutter op wie zou schieten, zijn alle daders als medepleger schuldig aan de dubbele moord en de poging tot een derde moord.
De rechtbank acht voorbedachte raad bij het schieten op de twee motoragenten [motoragent 1] en [motoragent 2] niet bewezen. Deze handelingen dienen, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, als tweemaal een poging tot doodslag te worden aangemerkt, waartoe als volgt wordt overwogen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het bewijs dat in het plan van verdachten om de inzittenden van de Range Rover te vermoorden reeds zat ingebakken dat men bij betrapping op heterdaad niet zou schromen gericht op de politie te schieten om weg te komen, ontbreekt.
De vluchtende Audi, rijdende over de Haarlemmerweg, werd vanaf de kruising met de Seineweg/Burgemeester de Vlugtlaan achtervolgd door de eerste motoragent, terwijl enkele honderden meters verderop, op de kruising met de Australiëhavenweg de tweede motoragent stond opgesteld, als zodanig herkenbaar, met de optische signalen van zijn dienstmotor in werking. De rechtbank houdt het ervoor dat de inzittenden van de Audi gedurende deze enkele honderden meters het besluit hebben genomen om gericht op de agenten te schieten. Zij hebben immers de Audi vaart laten minderen, het rechter achterportierraam geopend en het automatische geweer gericht op de agenten, waarna zij eerst meerdere kogels op de ene motoragent hebben afgevuurd en vervolgens op de andere. Dat er gericht is geschoten blijkt uit de verklaringen van de twee agenten, alsmede uit het aantreffen van een doorschotbeschadiging in de uitlaat van één van de politiemotoren. De rechtbank acht deze tijdspanne onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van “kalm beraad en rustig overleg” tussen de inzittenden van de Audi, in die zin dat zij tijd en gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voornemen om op de twee agenten te schieten. De rechtbank houdt het dan ook ervoor dat het plan om gericht op de politie te schieten om zo weg te kunnen komen tijdens de vlucht is ontstaan. Dit levert geen poging moord, wellicht wel pogingen tot gekwalificeerde doodslag, maar in ieder geval tot tweemaal toe een poging tot doodslag in vereniging op zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Ten slotte wordt het volgende overwogen over de inzittenden van de Audi.
De rechtbank acht de drie inzittenden van de Audi elk als medepleger schuldig aan de gepleegde moorden, een poging daartoe, alsmede de pogingen tot doodslag op de motoragenten. De rechtbank maakt hierbij geen onderscheid tussen de chauffeur en de schutters. De chauffeur heeft in deze zo’n cruciale rol gespeeld, dat hij met een schutter gelijkgesteld dient te worden. De chauffeur is immers op [naam 1] afgereden met het doel de schutters op hem te laten vuren, heeft op de uitgestapte schutters gewacht en is daarna met hen naar de Range Rover gereden om op de inzittenden daarvan te schieten, heeft vervolgens [slachtoffer 2] gevolgd terwijl uit de auto richting [slachtoffer 2] werd gevuurd en heeft expres snelheid verminderd om een schutter vanuit de Audi op de politieagenten te laten schieten. De drie inzittenden van de Audi hebben aldus als een team samengewerkt, met een gezamenlijk doel.
Bewijsoverweging in verband met feit 4 in zaak A
Verdachte is op 24 januari 2014 aangehouden, kort nadat hij de woning aan de [adres] had verlaten. Bij zijn aanhouding had hij de sleutels van deze kleine woning op zak. Verdachte had naar eigen zeggen, zij het nog niet zo lang, zijn verblijf in deze woning. Hij had dan ook in deze woning zijn televisie neergezet en voorts een aanzienlijke stapel bankbiljetten voor in totaal een bedrag van circa 15.000 euro onder de bank verstopt. Tijdens een doorzoeking werden open en bloot in de keuken van de woning aangetroffen een grote zwarte sporttas met daarin, onder meer, een automatisch geweer en munitie, en een trolley koffer met daarin onder meer twee automatische geweren, patroonhouders en een grote hoeveelheid munitie.
Anders dan verdachte heeft verklaard is de rechtbank van oordeel dat de wapens en munitie aan verdachte toebehoren. Hiertoe wordt overwogen dat verdachte, zoals in het vonnis van heden is vastgesteld, onder anderen samen met [medeverdachte] de feiten 1 tot en met 3 heeft gepleegd op 29 december 2012. Bij die feiten is gebruik gemaakt van soortgelijke wapens en patronen met dezelfde bodemstempels als aangetroffen op de [adres]. In de tas is voorts politiekleding aangetroffen met hetzelfde stamnummer als op een hoes van een vest in de schuur van het tuinhuisje van de familie [medeverdachte]. Ten slotte is deze zwarte sporttas, waarop DNA van [medeverdachte 1] is aangetroffen, afkomstig uit de woning van [medeverdachte 1], waar [medeverdachte] ook heeft verbleven en waar de bij de schietpartij gebruikte AK is geweest. Verdachte heeft verder niet aangegeven wie de eigenaar van de tas en de koffer was. De rechtbank houdt het er dan ook voor, gelet op al het voorgaande, dat de wapens en munitie aan (onder anderen) verdachte toebehoren en hij ze aldus in onvoorwaardelijk opzettelijke zin voorhanden heeft gehad.
Bewijsoverweging in verband met feit 1, meer subsidiair, in zaak B
De rechtbank acht verdachte schuldig aan het zwaar lichamelijk letsel dat [naam 2] heeft opgelopen. Verdachte is naar eigen zeggen uit bed gestapt, pakte daarbij tegelijkertijd een vuurwapen dat op het nachtkastje lag en in de draai bij het opstaan ging dit vuurwapen plotseling en onverwachts af, waardoor het slachtoffer met een kogel in haar arm werd geraakt.
Door dermate onverhoeds en grovelijk onvoorzichtig te handelen met een geladen vuurwapen, is verdachte schuldig aan het ontstane zwaar lichamelijk letsel.