ECLI:NL:RBAMS:2015:2468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/728012-13 (A); 13/731065-14 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens moord en poging tot moord in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over de verdachte, die wordt beschuldigd van moord en poging tot moord. De zaak betreft twee afzonderlijke zaken, aangeduid als Zaak A en Zaak B. In Zaak A wordt de verdachte verweten dat hij op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft vermoord, en dat hij heeft geprobeerd [naam 1] en twee motoragenten te doden. In Zaak B wordt de verdachte beschuldigd van zware mishandeling van [naam 2] en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de rechtbank bevoegd is om de zaak te behandelen. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord en zijn er bewijsmiddelen gepresenteerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de moorden en pogingen tot moord in Zaak A, en aan de zware mishandeling in Zaak B. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder de motoragenten en de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/728012-13 (
A); 13/731065-14 (
B) (Promis)
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
niet ingeschreven in de BRP, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “[detentiegegevens].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 29 januari 2015, 23, 24, 26, 30 en 31 maart 2015 en 2, 3 en 20 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M. van Kampen en H. Oppe (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Zaak A
Aan verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij op 29 december 2012 - telkens als medepleger dan wel medeplichtige - in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft vermoord (feit 1), hij heeft gepoogd [naam 1] en een andere inzittende in de Range Rover te vermoorden (feit 2) en dat hij op de Haarlemmerweg te Amsterdam heeft gepoogd twee motoragenten te vermoorden (feit 3). Tevens wordt verdachte verweten dat hij automatische vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad (feit 4).
Zaak B
Aan verdachte wordt verder, kort samengevat, onder feit 1 verweten dat hij op 6 november 2012 te Beverwijk [naam 2] primair zwaar heeft mishandeld, subsidiair een poging daartoe heeft gedaan, dan wel meer subsidiair haar door zijn schuld zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Tevens wordt verdachte verweten dat hij op diezelfde dag een pistool voorhanden heeft gehad (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Zaak A
Op 29 december 2012 zijn in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam op straat twee jonge mensen van het leven beroofd en is op een derde persoon geschoten die wist te ontkomen. Voorts is vanuit een vluchtauto op de Haarlemmerweg gericht op twee politieagenten geschoten. De daders reden in een zilvergrijze Audi en in een zwarte VW Golf. De vraag die in dit vonnis centraal staat is of verdachte één van de inzittenden in de Audi is geweest.
Zaak B
Op 6 november 2012 is [naam 2] met een vuurwapen in haar arm geschoten waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal ten aanzien van deze zaak in het bijzonder moeten beoordelen of sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het schieten van [naam 2] of dat het verschieten van de kogel, zoals verdachte en [naam 2] zelf verklaren, een ongeluk was ten aanzien waarvan verdachte alleen een schuldverwijt kan worden gemaakt.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, gemotiveerd het standpunt ingenomen dat verdachte in zaak A als medepleger dient te worden veroordeeld voor de onder feit 1 ten laste gelegde moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot moord op [naam 1] en de onder feit 3 ten laste gelegde pogingen tot moord op de twee motoragenten. Ook het voorhanden hebben van de onder feit 4 ten laste gelegde wapens en munitie kan worden bewezen. Ten aanzien van de feiten in zaak B kan verdachte worden veroordeeld voor de zware mishandeling van [naam 2] op 6 november 2012 en tevens voor het voorhanden hebben van een vuurwapen op voornoemde dag.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnotities, gemotiveerd aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het in zaak B onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Voor de overige feiten kan volgens de raadsvrouw, zij het met enige nuances die in de pleitnotities worden weergegeven, een veroordeling volgen.
De rechtbank zal de door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren nader bespreken in de bewijsoverwegingen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1, primair en subsidiair, in zaak B
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het wapen zou afgaan, hetgeen is gebeurd, waardoor het slachtoffer gewond is geraakt.
De verdediging heeft betoogd dat, in de gegeven omstandigheden, de aanmerkelijke kans wel bestond dat het wapen zou afgaan, maar dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet willens en wetens heeft aanvaard zodat van voorwaardelijk opzet niet kan worden gesproken.
De rechtbank kan op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet anders dan uitgaan van de door verdachte en het slachtoffer met betrekking tot het schieten geschetste gang van zaken. Beiden stellen dat het vuurwapen per ongeluk is afgegaan, zonder dat er gericht is geschoten.
Niet kan worden vastgesteld of verdachte wist dat het wapen doorgeladen was. Zelf heeft hij dit ontkend. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verdachte de aanmerkelijke kans, voor zover die aanwezig was, dat het wapen zou afgaan, niet heeft aanvaard. Die kans zou immers alleen zijn aanvaard voor zover verdachte wist dat het wapen geladen was en, gezien de kennelijk gevoelige afstelling, zo makkelijk zou afgaan als is gebeurd.
Verdachte wordt van het opzettelijk verwonden, ook in voorwaardelijke zin, van het slachtoffer vrijgesproken.
4.4.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen, zoals hierna onder 4.4.3 nader toegelicht, bewezen dat verdachte:
Zaak A
ten aanzien van feit 1, primair
omstreeks 29 december 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met vuurwapens een aantal kogels in de lichamen van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] geschoten, waardoor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] zodanige verwondingen hebben opgelopen dat zij daardoor zijn overleden.
ten aanzien van feit 2, primair
op 29 december 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachte raad [naam 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een aantal kogels in de richting van die persoon heeft geschoten.
ten aanzien van feit 3, primair
op 29 december 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [motoragent 1] en [motoragent 2], beiden zijnde motoragenten, van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een aantal kogels in de richting van de lichamen van die [motoragent 1] en die [motoragent 2] heeft geschoten.
ten aanzien van feit 4
op 24 januari 2013 te Amsterdam, vuurwapens van categorie II, te weten een AK-47 en een Joegoslavische AK-47 en een Chinese AK-47 en munitie van categorie II, te weten 7 dozen munitie en diverse stuks losse munitie in de voering van de koffer en in een blauwe action-tas voorhanden heeft gehad.
Zaak B
ten aanzien van feit 1, meer subsidiair
op 6 november 2012 te Beverwijk, grovelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, immers heeft verdachte met een vuurwapen een kogel verschoten in een ruimte waar zich tevens bevond een persoon genaamd [naam 2], waardoor aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [naam 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een schotwond.
ten aanzien van feit 2
op 6 november 2012 te Beverwijk, een wapen van categorie III, te weten een geladen pistool, voorhanden heeft gehad.
4.4.3.
Nadere bewijsoverwegingen
4.4.3.1. Bewijsoverwegingen in verband met de feiten 1, 2 en 3 in zaak A
Daderschap verdachte
De rechtbank acht bewezen dat verdachte één van de daders in de betrokken zilvergrijze Audi (hierna: de Audi) is geweest en motiveert dit als volgt.
De volgende uit de bewijsmiddelen af te leiden feiten en/of omstandigheden worden vooropgesteld.
De eerste 112-meldingen over het schieten in de Staatsliedenbuurt, slachtoffers en het wegrijden van de Audi richting de Haarlemmerweg komen om 22.30 uur bij de politie binnen. Meerdere schutters met zwarte bivakmutsen trekken gezamenlijk op, rijdend in twee auto’s: de Audi en een zwarte Volkswagen Golf (hierna: de Golf). De inzittenden van beide auto’s zijn betrokken bij de beschieting van [naam 1] met een automatisch aanvalsgeweer (hierna: AK) op de hoek Van Rappardstraat/Van Bossestraat. De Audi rijdt vervolgens naar de Range Rover van de slachtoffers op de Schaepmanstraat. Daar schiet men dwars door de voorruit van de Audi, met een AK, op de Range Rover, waar dan in ieder geval [slachtoffer 2] in zit. [slachtoffer 2] rent uit de Range Rover en de Audi rijdt achter hem aan. Vanuit de rijdende Audi wordt op [slachtoffer 2] geschoten. Een inzittende van de Audi schiet [slachtoffer 2] uiteindelijk dood in de Tweede Keucheniusstraat. [slachtoffer 1], die zich toen de Audi aan kwam rijden in of in de buurt van de Range Rover ophield, vlucht voor de Audi en rent de Van Bossestraat in waar inzittenden van de Golf hem doodschieten.
Getuige [naam 1] ziet drie inzittenden in de Audi vlak voor hij wordt beschoten. Buurtbewoner [naam buurtbewoner] ziet van dichtbij twee schutters in de Audi stappen, één rechts voorin op de plaats naast de chauffeur en één achter de bijrijdersplek, waarna de Audi met hoge snelheid achteruit wegrijdt. De getuige [getuige 1] ziet dat de schutter die als laatste op [slachtoffer 2] schoot – en dat is het laatste schietincident in de Staatsliedenbuurt - op de bijrijdersstoel gaat zitten, waarna de Audi wegrijdt.
De Audi en de Golf rijden met hoge snelheid en op bumperafstand van elkaar uit de Staatsliedenbuurt weg richting Sloterdijk. Om 22.36 uur wordt bij de politie melding gedaan dat een motoragent achter een Audi aanrijdt en dat wordt geschoten op collega’s op de Haarlemmerweg. Om 22.37 uur wordt via portofoonverkeer door een motorrijder op de Haarlemmerweg geroepen: “We worden beschoten. Automatische wapens.” De twee motoragenten verklaren, onafhankelijk van elkaar, dat zij vanaf de achterbank uit het rechterraam van de Audi met zwaar kaliber zijn beschoten.
De Audi rijdt vervolgens vanaf de Haarlemmerweg de Osdorperweg in, gaat met zeer hoge snelheid voorbij de Tom Schreursweg linksaf de Joris van den Berghweg in en dan via de Nico Broekhuysenweg naar de Bok de Korverweg. Een getuige ziet de Audi met hoge snelheid komen aanrijden vanuit de Nico Broekhuysenweg, waarbij tegelijkertijd het geluid van sirenes en een helikopter hoorbaar is. De bestuurder van de Audi lijkt even te aarzelen, parkeert en twee mannen rennen weg uit de Audi over de brug van de Gerda Brautigamstraat, de woonwijk in. De getuige ziet enige tijd daarna de politie bij de Audi arriveren. Om 22.51 uur wordt met de meldkamer de inzet van speurhonden bij een achtergebleven voertuig op de Bok de Korverweg besproken. De politie treft de Audi niet afgesloten aan, de motor draait nog en de koeling maakt een loeiend geluid. De dimlichten staan aan en het dashboard is verlicht. In de voorruit zitten meerdere doorschotbeschadigingen.
Langs de vluchtroute van de Audi, in een sloot aan de Nico Broekhuysenweg, die kruist met de Bok de Korverweg, zijn een paar dagen later vier vuurwapens in elkaars onmiddellijke nabijheid aangetroffen. Met twee daarvan is op 29 december 2012 daadwerkelijk geschoten: de AK waarmee is geschoten op [naam 1], op de inzittenden van de Range Rover (dwars door de voorruit van de Audi heen) en ook op de twee motoragenten, alsmede de Glock waarmee [slachtoffer 2] is doodgeschoten. Verder ligt er nog een tweede AK, ongeladen en zonder magazijn, en een pistool merk Colt .38 in de sloot. Het pistool staat op scherp, met gespannen hamer naar achteren. Er zit één patroon in de kamer en acht in de houder, terwijl in de patroonhouder negen patronen passen. Er zijn geen sporen van roest of algenaangroei op dit wapen.
De rechtbank overweegt voorts als volgt
Drie inzittenden Audi
De rechtbank stelt voorop dat in de Audi
driepersonen hebben gezeten, waarvan twee in ieder geval hebben geschoten: de bijrijder en de man op de achterbank. Dat kan met zekerheid worden vastgesteld aan de hand van de getuigenissen van [naam 1] en [naam buurtbewoner], alsmede de verklaring van [getuige 1], in combinatie met die van de motoragenten, alles in onderling verband en samenhang beschouwd. Dat een aantal getuigen slechts één schutter heeft beschreven doet daar niet aan af. Getuige [naam 1] heeft vanaf de allereerste verhoren stellig en eenduidig verklaard dat hij drie personen in de Audi heeft zien zitten. Dat hij ter plaatse – om 22.50 uur - in een (112) gesprek slechts twee namen heeft genoemd, dwingt geenszins tot de conclusie dat er maar twee personen in de auto hebben gezeten. Het gegeven dat de schutter die als laatste, met de Glock, op [slachtoffer 2] schoot, op de bijrijdersstoel plaatsnam, waarna even later vanaf de achterbank van de Audi met een ander vuurwapen (de AK) op de politieagenten is geschoten, duidt eveneens op een derde inzittende.
De stelling van de verdediging dat er slechts
tweeinzittenden in de Audi hebben gezeten impliceert dat iemand minstens twee keer zonder duidelijke reden over stoelen moet zijn geklommen: de keer nadat [naam buurtbewoner] de schutters rechts zag instappen en nóg een keer om daarna de motoragenten vanaf de achterbank te beschieten. Een dergelijke gang van zaken wordt als onlogisch en onaannemelijk terzijde geschoven.
Dan is van belang de constatering dat de drie daders met de Audi, in een zeer korte tijdspanne, op de hielen gezeten door de politie, richting de Bok de Korverweg zijn gereden. Aangezien op de Bok de Korverweg volgens de getuige [getuige 2] twee inzittenden in allerijl de Audi hebben verlaten, moet de derde inzittende eerder zijn uitgestapt. Gelet op het hiervoor beschreven korte tijdsbestek waarbinnen alles is gebeurd, de rijroute van de Audi en de vondst van de vuurwapens, is de conclusie gerechtvaardigd dat de derde inzittende vlak voor de Bok de Korverweg, op de Nico Broekhuysenweg, reeds uit de Audi is gestapt om de vuurwapens in de sloot te dumpen. Dat daarbij alle vuurwapens die de schutters in de Audi bij zich hadden, ook de niet-gebruikte vuurwapens, in de sloot zijn gegooid ligt voor de hand. Dat de wapens vanuit een rijdende auto in de sloot zijn gegooid acht de rechtbank onaannemelijk, nu de sloot enkele meters vanaf de rijbaan is gelegen en er bomen tussen de rijbaan en de sloot staan. De rechtbank ziet niet in waarom dit, zoals de verdediging heeft beweerd, door de waarnemingen van getuige [getuige 2] zou worden uitgesloten.
Verdachte één van de inzittenden van de Audi
De telefoon bij verdachte op 29 december 2012, ook naar eigen zeggen, in gebruik (met het nummer eindigend op 0639) heeft die avond tussen 20.04 uur en 22.45 uur geen enkele registratie van gespreksgegevens. Om 20.43 uur en 21.27 uur wordt door een derde, gebruikmakend van een telefoonnummer eindigend op 0012, tevergeefs getracht contact te maken met de 0639, hetgeen wel zichtbaar is op de historische gegevens van de 0012, maar niet op die van de 0639. Dit betekent dat de telefoon van verdachte uitgeschakeld stond, dan wel (tijdelijk) niet bereikbaar was.
De telefoon van verdachte is om 22.45 uur weer opgestart met een sms en daarna, om 22.46 uur, met een gesprek. Dit gegeven duidt eveneens erop dat de telefoon eerder heeft uitgestaan. Opvallend is voorts dat de 0639 ná 22.45 uur nog een paar keer is gebruikt, maar al snel, na 22.53 uur, in het geheel niet meer is gebruikt. Ook de telefoon waar de simkaart van het nummer eindigend op 0639 in heeft gezeten is verdwenen. Verdachte heeft bevestigd dat hij na het laatste telefoontje van 22.53 uur zijn telefoon en simkaart heeft verwisseld. Hij deed dit naar eigen zeggen, omdat er, gelet op de politiehelikopter, kennelijk iets gebeurd was in de stad en hij voortvluchtig was. Deze uitleg overtuigt de rechtbank allerminst en zij houdt het erop dat verdachte met het verwisselen van telefoon tot doel had door hem gepleegde criminele activiteiten te verhullen.
De volgende constatering die van belang is, is dat op het moment dat de telefoon van verdachte om 22.45 uur weer opstartte, deze een zendmast aanstraalde op de Bok de Korverweg. Verdachte is dus nagenoeg aansluitend op het tijdstip waarop de vuurwapens zijn gedumpt en de Audi is achtergelaten ter plaatse in de buurt van de parkeerplaats van de Audi en de sloot. En hij is blijkens zijn eigen verklaring te voet en belde rond dit tijdstip met de 0639 naar een vriend, [naam 3], omdat hij wilde worden opgehaald.
Verdachte heeft in reactie op de telecombevindingen verklaard dat hij ten tijde van de liquidaties een wandeling aan het maken was. Hij had die dag gewerkt in een woning aan de Martinus Nijhoffstraat waar wiet werd geknipt (hierna: het kniphuis). Toen het al een tijd donker was is hij naar de snackbar de Smulhoek aan de Aalbersestraat gelopen (een wandeling van circa twintig minuten volgens de politie). Daar at hij twee kipburgers en zag toen buiten een politiehelikopter vliegen. Hij dacht dat de politie voor hem kwam, hij was immers al een jaar voortvluchtig. Hij belde [naam 3] om hem op te halen bij de voorlaatste halte van de tramlijn 13. Dat telefoontje moet dan, concludeert verdachte, het telefoontje van 22.46 uur zijn geweest waarbij hij de zendmast Bok de Korverweg heeft aangestraald. Verdachte weet niet meer hoe laat hij uit het kniphuis is vertrokken, maar het moet, terug redenerend, rond 22.00 uur zijn geweest.
De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte over de wandeling naar de Smulhoek als ongeloofwaardig terzijde. Zij wil het bestaan van het kniphuis wel aannemen en ook dat verdachte daar op 29 december 2012 enige tijd heeft vertoefd, maar het is voor de rechtbank duidelijk dat verdachte onwaar verklaart over het tijdstip van zijn vertrek uit het kniphuis en daarmee over zijn nadien ontplooide activiteiten ten tijde van de liquidaties. Dat hij liegt blijkt onomstotelijk uit de door verdachte geschreven briefjes die bij hem op cel zijn aangetroffen en waarover hij geen bevredigende uitleg heeft kunnen geven. In deze briefjes instrueert verdachte overduidelijk personen wat zij als getuige moeten verklaren omtrent het tijdstip waarop hij voor de laatste keer uit het kniphuis vertrok. Zij mogen niet te precies zijn, maar moeten zeker weten dat 30 á 40 minuten ná zijn vertrek de politiesirenes hoorbaar waren
(“En met die tijde niet te precies zijn zegge jullie is lang terug maar ongeveer zo laat enz. die belangrijkste is 30 a 40 min na dat ik deur uit was weten jullie zeker dat jullie toen politie en helikopter hoorde. (…) toen maakten jullie geintjes van is toch niet voor hem (…)”). Daar komt bij dat de eigenaar van de Smulhoek, noch de knippers, noch [naam 3], het verhaal van verdachte bevestigt. De door verdachte en de raadsvrouw gepresenteerde reden van het bestaan van deze briefjes, inhoudende dat verdachte juist wilde voorkomen dat vrienden onopzettelijk onwaarheden gingen verklaren in hun ijver hem terecht vrij te pleiten, schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde.
De rechtbank houdt het erop dat verdachte rond 20.00 uur uit het kniphuis is vertrokken. Dat kan worden afgeleid uit de eigen verklaring van verdachte op 17 april 2013 dat hij is vertrokken uit het kniphuis toen er nog 2 á 3 uur werk te doen was, gecombineerd met de – nadien aan het dossier gevoegde - door verdachte verstuurde sms van 20.04 uur waarin hij aangeeft dat op dat moment nog 2 á 3 uur werk te doen is in het kniphuis. Het vertrek van verdachte uit het kniphuis valt dan opvallend samen met het begin van de periode van 2 uur en 40 minuten dat verdachte niet meer bereikbaar is op zijn telefoonnummer 0639.
De volgende in de overwegingen te betrekken bevinding is de Colt .38 die in de sloot is aangetroffen naast de op de plaatsen delict gebruikte AK en Glock. Deze Colt.38 vertoonde geen roest- of algenvorming, lag er dus nog maar net, en moet, gelet op de vindplaats en rijroute van de Audi, samen met de AK en de Glock in de sloot zijn gegooid door de daders uit de Audi, zoals hierboven is overwogen. Dan is van belang de constatering dat op het magazijn en de loop van de Colt .38 DNA van verdachte is aangetroffen, zo blijkt uit het NFI-rapport van 24 januari 2013.
Verdachte heeft het wapen herkend van een gebeurtenis op 6 november 2012, waarbij hij in een woning te Beverwijk aan de Laan van Broekpolder met dit pistool, naar eigen zeggen per ongeluk, [naam 2] heeft beschoten (zaak B, zie hierna). Verdachte had het pistool daarvoor ook al wel eens geladen. Hij heeft ook foto’s van de Colt gemaakt. Het betreft volgens verdachte allemaal telkens dezelfde Colt. Vanwege het incident met [naam 2] moest hij 1500 euro aan de eigenaar betalen, omdat er nu mee geschoten was. Ook heeft verdachte in dit verband ter terechtzitting verklaard: “gebruiken is houden”. De rechtbank begrijpt hieruit dat hij het wapen als het ware moest kopen en het sedertdien van hem was. In dit licht is het zeer onaannemelijk dat verdachte het wapen, waarop immers zijn sporen zaten, op 6 november 2012 na betaling van dit geldbedrag bij zijn huisgenoot [naam 3] zou hebben achtergelaten. De rechtbank concludeert dat de in de sloot geworpen Colt.38, met daarop DNA van verdachte, een vuurwapen van verdachte was.
De verklaring van verdachte dat hij de Colt .38 ná 6 november 2012 niet meer heeft gezien, omdat het was achtergebleven in Beverwijk bij de eigenaar die het zou wegwerken en dat hij, verdachte, er ook niet meer naar had gevraagd, wordt als zijnde ongeloofwaardig terzijde geschoven. Deze verklaring is in een zéér laat stadium, eerst bij verhoor van 26 november 2014 - dus anderhalf jaar nadat bekend was dat zijn DNA op de Colt .38 was aangetroffen - en met nadere invulling eerst volledig ter zitting, afgelegd. Verdachte heeft ook verklaard dat de Colt in de sloot in exact dezelfde, gevoelige, schietstand is aangetroffen als waarin hij de Colt op 6 november 2012 had achtergelaten in de woning in Beverwijk (de hamer naar achteren, één kogel eruit). De rechtbank vindt dit alles uitermate onwaarschijnlijk. De Colt lag nog niet lang in het water toen de politie hem vond. In de verklaring van verdachte zou het vuurwapen dat op 6 november 2012 uitermate gevoelig bleek te zijn geweest en zo maar ineens kon afgaan, in diezelfde gevoelige schietstand en nota bene na betaling van een groot geldbedrag, aan de eigenaar zijn teruggegeven. Deze zou dit pistool voor een periode van circa twee maanden precies zo moeten hebben bewaard om het vervolgens, zonder het schoon te maken, naar Amsterdam te brengen om het daar, met handschoenen aan, vervolgens geheel toevallig precies op de plek weg te gooien waar ook de AK en de Glock die zijn gebruikt bij de liquidaties terecht zijn gekomen.
Daar komt bij dat op 24 januari 2013 op de Shackletonstraat, het adres waar verdachte op 29 december 2012 verbleef, onder een matras in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning een zwarte bivakmuts is aangetroffen. In de binnenzijde rondom de mondopening zat DNA van verdachte en er is een aanwijzing dat het om speeksel zou gaan. In deze muts is ook een glasdeeltje aangetroffen dat wat betreft brekingsindex en in sporenelementsamenstelling overeenkomt met het referentieglas, afkomstig uit de gebarsten voorruit van de Audi. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) noemt in haar rapport van 29 april 2013 de combinatie brekingsindex en sporenelementsamenstelling zeer discriminerend en een overeenkomst leidt dan tot de conclusie dat het onderzoeksresultaat voor dit glasdeeltje “veel waarschijnlijker” (100 tot 10.000 keer zo waarschijnlijk) is wanneer het glasdeeltje afkomstig is van de vernielde Audiruit, dan wanneer het glasdeeltje afkomstig is van een willekeurig andere ruit.
De rechtbank vindt het glasonderzoek veelzeggend en gebruikt dit mede in haar bewijsoverwegingen. Dat de NFI-conclusie wijzigt naar “waarschijnlijker” indien niet een willekeurige andere ruit, maar een willekeurig andere
Audiruit in de bewijswaardering wordt betrokken, maakt dit niet anders, te minder nu niet is aangevoerd noch aannemelijk is geworden dat verdachte in die periode veelvuldig in aanraking kwam met gebarsten voorruiten van een of meerdere andere Audi’s.
Van belang is dan voorts dat verdachte, ook naar eigen zeggen, op 29 december 2012 rond 23.00 uur naar de Shackletonstraat is gegaan, daar heeft gedoucht en later die nacht ook heeft geslapen. Dit was in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning waar hij wel vaker sliep. Er zijn ook foto’s op de telefoons van verdachte, die ervan getuigen dat verdachte daar sliep en/of verbleef. Verdachte heeft ter zitting verklaard de onder zijn bed aangetroffen bivakmuts wel eens op zijn hoofd te hebben gezet.
Het ter zitting gevoerde verweer dat het glasdeeltje in de bivakmuts door contaminatie daarop terecht kan zijn gekomen, bijvoorbeeld door de groene bivakmuts waar DNA van iemand anders en tevens glas in is aangetroffen, wordt verworpen. Er zijn geen goederen aangetroffen in de Shackletonstraat, anders dan de zwarte bivakmuts onder het matras, met daarin glasdeeltjes waarvan is vastgesteld dat het “veel waarschijnlijker” is dat het om glas van de Audi gaat dan om willekeurig ander glas. Over één glasdeeltje in de groene bivakmuts heeft NFI het “iets waarschijnlijker” bevonden dat het, gelet op een overeenkomende brekingsindex, van de Audi afkomstig is dan van willekeurig ander glas. Wat er ook van zij, voor contaminatie van de zwarte bivakmuts door, zo begrijpt de rechtbank het verweer, aanraking met glasdeeltjes van de voorruit van de Audi in de groene bivakmuts, zijn onvoldoende aanwijzingen, te meer nu de zwarte muts onder het matras van het bed van verdachte lag en de groene bivakmuts is aangetroffen op tafel in de woonkamer samen met drie andere bivakmutsen.
Conclusie rechtbank
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen is dat verdachte één van de daders uit de Audi is geweest. De alternatieve verklaringen die verdachte voor de verschillende bewijsonderdelen op verschillende momenten heeft gepresenteerd rammelen en worden als volstrekt niet aannemelijk geworden terzijde geschoven. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte schuldig is aan de verweten misdrijven. De rechtbank wordt voorts in deze overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte nog geen maand na de schietpartij in de woning aan de [adres] beschikte over drie soortgelijke aanvalsgeweren (AK) als die op 29 december 2012 zijn gebruikt, alsmede een hoeveelheid AK-munitie, welke munitie wat betreft bodemstempel identiek is aan de munitie verschoten op de plaatsen delict. Eén van deze bij verdachte aangetroffen AK’s lag in een tas met daarop DNA van [medeverdachte 1], van wie ook DNA op een huls in de Audi zat, en bij wie [medeverdachte] (die, zoals de rechtbank bij vonnis van heden heeft vastgesteld, op 29 december 2012 eveneens als dader in de Audi zat) in huis heeft verbleven. Voorts lag in de tas in de woning van verdachte politiekleding met een stamnummer identiek aan dat op een hoes van een vest gevonden in het tuinhuisje van genoemde [medeverdachte].
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij hangende de beraadslagingen ambtshalve heeft onderzocht of sprake zou kunnen zijn van nog een ander alternatief scenario, waarbij verdachte heeft gelogen over zijn gangen op 29 december 2012 teneinde te verhullen dat hij een andere deelnemingsvorm aan de liquidaties heeft vervuld en/of teneinde een ander persoon, mogelijk een familielid, in bescherming te nemen. De rechtbank heeft geconstateerd dat zonder nadere invulling met feiten en/of omstandigheden dit derde scenario, in het licht van het totale procesdossier en de behandeling ter zitting, nimmer het niveau van een begin van aannemelijkheid bereikt. De voor een bewezenverklaring vereiste overtuiging die de rechtbank aan de wettige bewijsmiddelen ontleent, is door dit ambtshalve onderzoek ook geen moment afgezwakt.
De rechtbank komt tot de slotsom dat bewezen is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan op de wijze als hiervoor weergegeven onder de bewezenverklaring.
Ten aanzien van verschillende andere bewijsbeslissingen aangaande de feiten 1, 2 en 3 geeft de rechtbank nog een nadere motivering als volgt.
Ten aanzien van de tenlastegelegde poging moord/doodslag op een vierde persoon
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt ook daadwerkelijk, laat staan gericht, is geschoten op de vierde persoon die er overigens wel geweest lijkt te zijn, maar die nooit een verklaring heeft afgelegd en wiens identiteit ook anderszins nooit bekend is geworden. Gelet hierop dient verdachte van dit onderdeel van het bewezenverklaarde feit 2 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de voorbedachte raad en medeplegen
Feit 1 en 2
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorbedachte raad is bewezen en het doden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dient te worden aangemerkt als moord, meermalen gepleegd, en het schieten op [naam 1] als poging tot moord. Er is door meerdere daders gebruik gemaakt van meerdere wapens, waaronder in ieder geval een automatisch aanvalsgeweer, (een) gestolen auto (‘s) en bivakmutsen. Er was sprake van een doelbewust opzoeken van [naam 1] op het moment dat hij samen met een onbekend gebleven persoon door de Staatsliedenbuurt liep en tevens van de inzittenden van de Range Rover. Op [naam 1] is door schutters uit de Audi, nadat hij richting het Van Bossepad is weggerend, diverse malen gericht geschoten. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn vervolgens eerst van afstand beschoten en – eenmaal op de grond liggend – aansluitend van dichtbij nogmaals beschoten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze exercitie kan het niet anders zijn dan dat er kalm beraad en rustig overleg is geweest tijdens de planning van deze actie en derhalve van voorbedachte raad sprake is.
Uit de planmatigheid en gezamenlijke uitvoering van deze schietpartij volgt evenzeer dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de inzittenden van de Audi en die van de Volkswagen Golf, gericht op het vermoorden van [naam 1] en de overige inzittenden van de Range Rover. De twee auto’s gelijktijdig ter plaatse aangekomen. De inzittenden van de Audi hebben op [naam 1] geschoten en hebben daarna [slachtoffer 2] vermoord en de inzittenden van de Golf zijn achter [naam 1] aangerend en hebben [slachtoffer 1] vermoord. Vervolgens zijn de twee auto’s vlak achter elkaar – “als een pakketje” zoals een getuige het noemt - met hoge snelheid weggereden. Nu het klaarblijkelijk om het even was welke schutter op wie zou schieten, zijn alle daders als medepleger schuldig aan de dubbele moord en de poging tot een derde moord.
Feit 3
De rechtbank acht voorbedachte raad bij het schieten op de twee motoragenten [motoragent 1] en [motoragent 2] niet bewezen. Deze handelingen dienen, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, als tweemaal een poging tot doodslag te worden aangemerkt, waartoe als volgt wordt overwogen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het bewijs dat in het plan van verdachten om de inzittenden van de Range Rover te vermoorden reeds zat ingebakken dat men bij betrapping op heterdaad niet zou schromen gericht op de politie te schieten om weg te komen, ontbreekt.
De vluchtende Audi, rijdende over de Haarlemmerweg, werd vanaf de kruising met de Seineweg/Burgemeester de Vlugtlaan achtervolgd door de eerste motoragent, terwijl enkele honderden meters verderop, op de kruising met de Australiëhavenweg de tweede motoragent stond opgesteld, als zodanig herkenbaar, met de optische signalen van zijn dienstmotor in werking. De rechtbank houdt het ervoor dat de inzittenden van de Audi gedurende deze enkele honderden meters het besluit hebben genomen om gericht op de agenten te schieten. Zij hebben immers de Audi vaart laten minderen, het rechter achterportierraam geopend en het automatische geweer gericht op de agenten, waarna zij eerst meerdere kogels op de ene motoragent hebben afgevuurd en vervolgens op de andere. Dat er gericht is geschoten blijkt uit de verklaringen van de twee agenten, alsmede uit het aantreffen van een doorschotbeschadiging in de uitlaat van één van de politiemotoren. De rechtbank acht deze tijdspanne onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van “kalm beraad en rustig overleg” tussen de inzittenden van de Audi, in die zin dat zij tijd en gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voornemen om op de twee agenten te schieten. De rechtbank houdt het dan ook ervoor dat het plan om gericht op de politie te schieten om zo weg te kunnen komen tijdens de vlucht is ontstaan. Dit levert geen poging moord, wellicht wel pogingen tot gekwalificeerde doodslag, maar in ieder geval tot tweemaal toe een poging tot doodslag in vereniging op zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 1, 2 en 3
Ten slotte wordt het volgende overwogen over de inzittenden van de Audi.
De rechtbank acht de drie inzittenden van de Audi elk als medepleger schuldig aan de gepleegde moorden, een poging daartoe, alsmede de pogingen tot doodslag op de motoragenten. De rechtbank maakt hierbij geen onderscheid tussen de chauffeur en de schutters. De chauffeur heeft in deze zo’n cruciale rol gespeeld, dat hij met een schutter gelijkgesteld dient te worden. De chauffeur is immers op [naam 1] afgereden met het doel de schutters op hem te laten vuren, heeft op de uitgestapte schutters gewacht en is daarna met hen naar de Range Rover gereden om op de inzittenden daarvan te schieten, heeft vervolgens [slachtoffer 2] gevolgd terwijl uit de auto richting [slachtoffer 2] werd gevuurd en heeft expres snelheid verminderd om een schutter vanuit de Audi op de politieagenten te laten schieten. De drie inzittenden van de Audi hebben aldus als een team samengewerkt, met een gezamenlijk doel.
Bewijsoverweging in verband met feit 4 in zaak A
Verdachte is op 24 januari 2014 aangehouden, kort nadat hij de woning aan de [adres] had verlaten. Bij zijn aanhouding had hij de sleutels van deze kleine woning op zak. Verdachte had naar eigen zeggen, zij het nog niet zo lang, zijn verblijf in deze woning. Hij had dan ook in deze woning zijn televisie neergezet en voorts een aanzienlijke stapel bankbiljetten voor in totaal een bedrag van circa 15.000 euro onder de bank verstopt. Tijdens een doorzoeking werden open en bloot in de keuken van de woning aangetroffen een grote zwarte sporttas met daarin, onder meer, een automatisch geweer en munitie, en een trolley koffer met daarin onder meer twee automatische geweren, patroonhouders en een grote hoeveelheid munitie.
Anders dan verdachte heeft verklaard is de rechtbank van oordeel dat de wapens en munitie aan verdachte toebehoren. Hiertoe wordt overwogen dat verdachte, zoals in het vonnis van heden is vastgesteld, onder anderen samen met [medeverdachte] de feiten 1 tot en met 3 heeft gepleegd op 29 december 2012. Bij die feiten is gebruik gemaakt van soortgelijke wapens en patronen met dezelfde bodemstempels als aangetroffen op de [adres]. In de tas is voorts politiekleding aangetroffen met hetzelfde stamnummer als op een hoes van een vest in de schuur van het tuinhuisje van de familie [medeverdachte]. Ten slotte is deze zwarte sporttas, waarop DNA van [medeverdachte 1] is aangetroffen, afkomstig uit de woning van [medeverdachte 1], waar [medeverdachte] ook heeft verbleven en waar de bij de schietpartij gebruikte AK is geweest. Verdachte heeft verder niet aangegeven wie de eigenaar van de tas en de koffer was. De rechtbank houdt het er dan ook voor, gelet op al het voorgaande, dat de wapens en munitie aan (onder anderen) verdachte toebehoren en hij ze aldus in onvoorwaardelijk opzettelijke zin voorhanden heeft gehad.
Bewijsoverweging in verband met feit 1, meer subsidiair, in zaak B
De rechtbank acht verdachte schuldig aan het zwaar lichamelijk letsel dat [naam 2] heeft opgelopen. Verdachte is naar eigen zeggen uit bed gestapt, pakte daarbij tegelijkertijd een vuurwapen dat op het nachtkastje lag en in de draai bij het opstaan ging dit vuurwapen plotseling en onverwachts af, waardoor het slachtoffer met een kogel in haar arm werd geraakt.
Door dermate onverhoeds en grovelijk onvoorzichtig te handelen met een geladen vuurwapen, is verdachte schuldig aan het ontstane zwaar lichamelijk letsel.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, gemotiveerd het standpunt ingenomen dat in deze zaak geen andere straf dan die van de levenslange gevangenisstraf recht doet aan de feiten en de bescherming van de maatschappij.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een vrijspraak van een groot deel van de ten laste gelegde feiten bepleit en heeft geen subsidiair strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 29 december 2012 hebben zich bijzonder dramatische gebeurtenissen voorgedaan in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam. Er is ongekend gewelddadig opgetreden door minstens zeven daders die in twee auto’s door de wijk zijn gereden en met bivakmutsen op en met zwaar kaliber vuurwapens op drie mensen hebben geschoten.
Er zijn twee jonge mensen op gruwelijke wijze vermoord. Zij moesten rennen voor hun leven om uiteindelijk toch van dichtbij op uiterst koelbloedige wijze door het hoofd te worden geschoten. De nabestaanden is een groot en onherstelbaar leed en gemis aangedaan. Zij weten niet waarom hun dierbaren zijn vermoord. Uit de indrukwekkende verklaringen die zij ter terechtzitting hebben afgelegd spreekt hun verdriet.
Een derde persoon, beoogd doelwit van deze hele schietpartij, wist ternauwernood aan een kogelregen te ontsnappen door in een sloot te springen en zich achter een woonboot te verstoppen voor zijn achtervolgers. Hij getuigt van de kogels die hem langs de oren vlogen en de door hem daarbij ondervonden stress en doodsangst.
Dit alles heeft angstaanjagende taferelen voor veel buurtbewoners opgeleverd. De kogels hebben rondgevlogen in de buurt. Het is dan ook niet aan het handelen van verdachte en zijn mededaders te danken dat er die avond niet nog meer slachtoffers, waaronder onschuldige omstanders, zijn gemaakt. Twee kogels zijn bijvoorbeeld dwars door een woonboot gegaan, één daarvan door de kinderkamer. Verschillende buurtbewoners zijn geconfronteerd geweest met de op straat liggende dodelijk getroffen slachtoffers.
Vervolgens is verachtelijk te noemen dat de daders in de Audi, waaronder verdachte, ook nog eens tijdens hun vlucht, vanuit die auto, en met een Kalasjnikov, gericht op twee politieagenten hebben geschoten. Het mag een wonder heten dat zij het hebben overleefd. De nietsontziende wijze waarop verdachte en zijn mededaders de agenten onder vuur hebben genomen, kenmerkt hun kille en uitermate gewelddadige handelwijze.
De agenten hebben in doodsangst verkeerd en zijn zeer onder de indruk geraakt van wat hen is overkomen. Dit blijkt uit hun relaas van de gebeurtenissen zoals neergelegd in de aangiftes en slachtofferverklaring.
Verdachte was één van de daders en heeft dus een groot aandeel gehad in deze gewelddadigheden.
De vraag is nu welke straf passend is.
Het Openbaar Ministerie heeft levenslang geëist. Dit is de ultieme straf die alleen in uitzonderlijke gevallen en met grote behoedzaamheid dient te worden opgelegd.
Naast het leed en verdriet bij de nabestaanden en slachtoffers is door al dit geweld grote onrust in de samenleving ontstaan. De liquidaties in de Staatsliedenbuurt vormden de eerste van een reeks schietpartijen in Amsterdam en omstreken, waarbij in het wilde weg met Kalasjnikovs wordt geschoten. De gevaarzetting die deze wapens met zich brengen, moet tot uiting komen in de op te leggen straf.
Bovendien, en de rechtbank tilt hier zeer zwaar aan, is het gezag van onze rechtsstaat in het geding. Door het gericht schieten op twee politieagenten, die het algemeen belang dienen, is wederom een grens gepasseerd. Verdachte uit hiermee zijn minachting voor de rechtstaat en plaatst zich buiten de gevestigde orde.
Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat de vorm van geweld zoals die zich hier heeft gemanifesteerd niet wordt getolereerd.
Verder neemt de rechtbank mee in haar beschouwingen dat verdachte, die de feiten ontkent, geen enkel inzicht heeft verschaft in de motieven voor zijn gewelddadige gedrag. Uit niets kan worden afgeleid dat verdachte op zijn schreden zou willen terugkeren op het pad van de zware criminaliteit. Integendeel, hij kiest blijkens zijn houding ter zitting en strafblad voor een crimineel leven buiten de gevestigde orde. Verdachte was al een jaar lang op de vlucht voor politie en justitie toen hij de onderhavige feiten pleegde, waarbij hij zelfs zijn enkelband heeft doorgeknipt. Hij is blijkens zijn eigen verklaring ter zitting een beroepscrimineel die bewust gekozen heeft voor een leven met geweld en vuurwapens. Het gemak en de koelbloedigheid waarmee in de onderhavige zaak met automatische wapens op mensen is geschoten, doen gezien deze omstandigheden, vrezen voor de toekomst.
De rechtbank heeft dan nog niet eens meegewogen dat verdachte kort na de gebeurtenissen in de Staatsliedenbuurt wederom meerdere automatische wapens, zoals die ook bij de schietpartij zijn gebruikt, en een grote hoeveelheid munitie, voorhanden had, hetgeen somber stemt voor de toekomst. Daar komt ook nog bij dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verwonden van een toenmalige vriendin, door dermate onvoorzichtig met een vuurwapen om te gaan dat zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Al het voorgaande bij elkaar genomen leidt tot de onontkoombare conclusie dat hier sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval waarin alleen oplegging van een levenslange gevangenisstraf passend is. Was wegens een dubbele liquidatie en poging tot een derde de maximale tijdelijke gevangenisstraf nog te overwegen; door vervolgens te proberen twee agenten te doden door met een Kalasjnikov gericht op ze te schieten is dit geen optie meer. Voor iemand die zich aan dit buitensporige geweld schuldig maakt, minachting voor de rechtstaat uit en kiest voor een crimineel leven is geen plaats meer in de maatschappij. Dit moet voor iedereen duidelijk zijn.
Ambtshalve heeft de rechtbank zich nog gebogen over de vraag of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In zijn arrest van 16 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF3741) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf niet onverenigbaar is met artikel 3 EVRM dan wel een andere bepaling van dit verdrag zolang er, kort gezegd, de iure en de facto mogelijkheden zijn om de straf op enig moment te verkorten. In Nederland is dat het geval, nu de mogelijkheid tot gratieverlening in Nederland nog steeds bestaat. Ook al zou een systeem van periodieke toetsing omtrent de voortduring van de straf na ommekomst van een bepaalde periode wenselijk zijn, het ontbreken hiervan maakt niet dat de huidige regeling onverenigbaar is met de in het EVRM vervatte eisen.
De slotsom is dat de door de rechtbank passend geachte straf oplegbaar is. De rechtbank acht oplegging van deze straf ook geboden en zal daartoe overgaan.

8.Beslag

De rechtbank gelast, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie en de raadsvrouw ingenomen standpunten, de teruggave aan verdachte van de voorwerpen als genoemd op de als bijlage 3 aan dit vonnis gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

9.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir het standpunt ingenomen dat de vorderingen van [motoragent 1] en [motoragent 2] in hun geheel toewijsbaar zijn, de vordering van [naam 1] dient te worden gematigd en de vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 2] voor een deel toewijsbaar zijn. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade moeten laatstgenoemde vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Daar waar de wettelijke rente is gevorderd, kan deze worden toegewezen en ten aanzien van alle vorderingen dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraken, moeten worden afgewezen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [motoragent 1].
Als benadeelde partij heeft
[motoragent 1]een bedrag van € 10.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro). Voor de hoogte van de toewijzing van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de afdoening in soortgelijke zaken als de onderhavige. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [motoragent 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [motoragent 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 3 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro).
Ten aanzien van de benadeelde partij [motoragent 2]
Als benadeelde partij heeft
[motoragent 2]een bedrag van € 15.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 10.000,-- (tienduizend euro). Voor de hoogte van de toewijzing van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de afdoening in soortgelijke zaken als de onderhavige en tevens acht geslagen op de omstandigheid dat bij [motoragent 2] als gevolg van het bewezen geachte feit een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [motoragent 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [motoragent 2] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 3 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op
€ 10.000,-- (tienduizend euro).
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1]
Als benadeelde partij heeft
[naam 1]een bedrag van € 7.500,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 3.000,-- (drieduizend euro), gelet op de bedragen aan immateriële schade die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, alsmede, in matigende zin, de bijzondere positie die dit slachtoffer inneemt. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 2 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 3.000,-- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 4 broer slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft
[naam 4 broer slachtoffer 2](broer van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 4 broer slachtoffer 2] voornoemd niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 5]
Als benadeelde partij heeft
[naam 5](vader van slachtoffer) een bedrag van € 20.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 5] voornoemd niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 6]
Als benadeelde partij heeft
[naam 6](moeder van slachtoffer) een bedrag van
€ 20.000,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 6] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 75,-- (vijfenzeventig euro) De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 6] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 6], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 6] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 7]
Als benadeelde partij heeft
[naam 7](zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 7] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van
€ 75,-- (vijfenzeventig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 7] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 7] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 7], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 7] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 8 zus slachoffer 2]
Als benadeelde partij heeft
[naam 8 zus slachoffer 2](zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 8 zus slachoffer 2] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van
€ 75,-- (vijfenzeventig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 8 zus slachoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 8 zus slachoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 4 broer slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 8 zus slachoffer 2] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 9]
Als benadeelde partij heeft
[naam 9], (broer van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 313,96 aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 9] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak (€ 75,--) en reiskosten in verband met de uitvaart (€ 238,96) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 9] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 9] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 9], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 9] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 10]
Als benadeelde partij heeft
[naam 10], (zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 2.337,52 aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 10] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reiskosten in verband met de uitvaart) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 2.337,52 (tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 10] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 10] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 9], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 9] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze € 2.337,52 (tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287, 289 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak B onder feit 1, primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 en in zaak B onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van feit 1, primair
Medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2, primair
Medeplegen van een poging tot moord.
Ten aanzien van feit 3, primair
Medeplegen van een poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Zaak B
Ten aanzien van feit 1, meer subsidiair
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Ten aanzien van feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
levenslange gevangenisstraf.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen op de beslaglijst.
Wijst de vordering van
[motoragent 1], domicilie kiezende bij Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, DPA/Preventie en Zorg/IPS, Postbus 2287, 1000 CG Amsterdam, toe tot
€ 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [motoragent 1], € 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[motoragent 2], domicilie kiezende bij Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, DPA/Preventie en Zorg/IPS, Postbus 2287, 1000 CG Amsterdam, toe tot
€ 10.000,-- (tienduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [motoragent 2], € 10.000,-- (tienduizend euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 85 (vijfentachtig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 1], verblijvende in PI [detentiegegevens], toe tot
€ 3.000,-- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve [naam 1], € 3.000,-- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 40 (veertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[naam 4 broer slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart
[naam 5]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van
[naam 6], woonachtig aan de [adres], toe tot
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 6], € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 8 zus slachoffer 2], woonachtig aan [adres], toe tot
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 8 zus slachoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 8 zus slachoffer 2], € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 4 broer slachtoffer 2], woonachtig aan [adres], toe tot
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 4 broer slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 4 broer slachtoffer 2], € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 9], woonachtig aan [adres], toe tot
€ 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 9] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 9],
€ 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 6 (zes) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 10], woonachtig aan [adres], toe tot
€ 2.337,52 (tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 10] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 10],
€ 2.337,52(tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 33 (drieëndertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van de Venn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2015.