8.3.Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [motoragent 1].
Als benadeelde partij heeft
[motoragent 1]een bedrag van € 10.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro). Voor de hoogte van de toewijzing van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de afdoening in soortgelijke zaken als de onderhavige. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [motoragent 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [motoragent 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 3 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro).
Ten aanzien van de benadeelde partij [motoragent 2]
Als benadeelde partij heeft
[motoragent 2]een bedrag van € 15.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 10.000,-- (tienduizend euro). Voor de hoogte van de toewijzing van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de afdoening in soortgelijke zaken als de onderhavige en tevens acht geslagen op de omstandigheid dat bij [motoragent 2] als gevolg van het bewezen geachte feit een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [motoragent 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [motoragent 2] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 3 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op
€ 10.000,-- (tienduizend euro).
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1]
Als benadeelde partij heeft
[naam 1]een bedrag van € 7.500,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 3.000,-- (drieduizend euro), gelet op de bedragen aan immateriële schade die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, alsmede, in matigende zin, de bijzondere positie die dit slachtoffer inneemt. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 2 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 3.000,-- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 10 broer slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft
[naam 10 broer slachtoffer 2](broer van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 10 broer slachtoffer 2] voornoemd niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 11]
Als benadeelde partij heeft
[naam 11](vader van slachtoffer) een bedrag van € 20.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 11] voornoemd niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 12]
Als benadeelde partij heeft
[naam 12](moeder van slachtoffer) een bedrag van
€ 20.000,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 12] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 75,-- (vijfenzeventig euro) De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 12] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 12] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 12], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 12] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 13]
Als benadeelde partij heeft
[naam 13](zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 13] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van
€ 75,-- (vijfenzeventig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 13] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 13] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 13], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 13] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 14 zus slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft
[naam 14 zus slachtoffer 2](zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 14 zus slachtoffer 2] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van
€ 75,-- (vijfenzeventig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 14 zus slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 14 zus slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 14 zus slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 14 zus slachtoffer 2] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 15]
Als benadeelde partij heeft
[naam 15], (broer van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 313,96 aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 15] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak (€ 75,--) en reiskosten in verband met de uitvaart (€ 238,96) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 15] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 15] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 15], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 15] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 16]
Als benadeelde partij heeft
[naam 16], (zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 2.337,52 aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van[naam 16] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reiskosten in verband met de uitvaart) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 2.337,52 (tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 16] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 16] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 16], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 16] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze € 2.337,52 (tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.