ECLI:NL:RBAMS:2015:2471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13/728026-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en poging tot moord in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam

Op 1 mei 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en poging tot moord. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam, waarbij twee jonge mensen om het leven zijn gekomen en een derde persoon gewond raakte. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van deze moorden en het pogen van moord op een motoragent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], evenals aan de pogingen tot moord op [naam 1] en de motoragenten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de motoragenten en andere slachtoffers van de schietpartij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728026-13 (Promis)
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres 1], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentiegegevens].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 27 januari, 29 januari 2015, 23, 24, 26, 30 en 31 maart 2015 en 2, 3 en 20 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M. van Kampen en H. Oppe (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Lonterman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij op 29 december 2012, telkens als medepleger, in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft vermoord (feit 1) en heeft gepoogd [naam 1] en een andere inzittende in de Range Rover te vermoorden (feit 2), alsmede dat hij op de Haarlemmerweg te Amsterdam heeft gepoogd [motoragent 1] en [motoragent 2] te vermoorden (feit 3). Tevens wordt verdachte verweten dat hij op 19 maart 2013 een Glock en munitie in een woning aan de [adres 2] voorhanden heeft gehad (feit 4).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 29 december 2012 zijn in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam op straat twee jonge mensen van het leven beroofd en is op een andere persoon geschoten die is ontkomen. Daarna is vanuit een vluchtauto op de Haarlemmerweg gericht op twee politieagenten geschoten. De daders reden in een zilvergrijze Audi en in een zwarte Volkswagen Golf. De vraag die in dit vonnis centraal staat is of verdachte één van de inzittenden in de Audi is geweest.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, gemotiveerd het standpunt ingenomen dat verdachte als medepleger dient te worden veroordeeld voor de onder feit 1 ten laste gelegde moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot moord op [naam 1] en de onder feit 3 ten laste gelegde pogingen tot moord op de twee motoragenten. Ten aanzien van feit 4 dient een vrijspraak te volgen, nu onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de Glock met bijbehorende munitie te komen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnotities, gemotiveerd aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal de door de raadsman gevoerde bewijsverweren nader uiteenzetten bij de bespreking van de bewijsoverwegingen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak feit 4
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een Glock met daarbij behorende munitie, zoals ten laste gelegd onder feit 4, en overweegt daartoe als volgt.
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte wetenschap had van de in de woning van zijn ouders aan de [adres 2] in het vriesvak aangetroffen Glock met veertien patronen, laat staan dat hij daarover de beschikkingsmacht had.
4.4.2.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
omstreeks 29 december 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met vuurwapens een aantal kogels in de lichamen van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] geschoten, waardoor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] zodanige verwondingen hebben opgelopen dat zij daardoor zijn overleden.
ten aanzien van feit 2
op 29 december 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachte raad [naam 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een aantal kogels in de richting van die persoon heeft geschoten.
ten aanzien van feit 3
op 29 december 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [motoragent 1] en [motoragent 2], beiden zijnde motoragenten, van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een aantal kogels in de richting van de lichamen van die [motoragent 1] en die [motoragent 2] heeft geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.4.3.
Bewijsoverwegingen
In verband met de feiten 1, 2 en 3
Daderschap verdachte
De rechtbank acht bewezen dat verdachte één van de daders in de betrokken zilvergrijze Audi (hierna: de Audi) is geweest en motiveert dit als volgt.
De volgende uit de bewijsmiddelen af te leiden feiten en/of omstandigheden worden vooropgesteld.
De eerste 112-meldingen over het schieten in de Staatsliedenbuurt, slachtoffers en het wegrijden van de Audi richting de Haarlemmerweg komen om 22.30 uur bij de politie binnen. Meerdere schutters met zwarte bivakmutsen trekken gezamenlijk op, rijdend in twee auto’s: de Audi en een zwarte Volkswagen Golf (hierna: de Golf). De inzittenden van beide auto’s zijn betrokken bij de beschieting van [naam 1] met een automatisch aanvalsgeweer (hierna: AK) op de hoek Van Rappardstraat/Van Bossestraat. De Audi rijdt vervolgens naar de Range Rover van de slachtoffers op de Schaepmanstraat. Daar schiet men dwars door de voorruit van de Audi, met een AK, op de Range Rover, waar dan in ieder geval [slachtoffer 2] in zit. [slachtoffer 2] rent uit de Range Rover en de Audi rijdt achter hem aan. Vanuit de rijdende Audi wordt op [slachtoffer 2] geschoten. Een inzittende van de Audi schiet [slachtoffer 2] uiteindelijk dood in de Tweede Keucheniusstraat. [slachtoffer 1], die zich toen de Audi aan kwam rijden in of in de buurt van de Range Rover ophield, vlucht voor de Audi en rent de Van Bossestraat in waar inzittenden van de Golf hem doodschieten.
Getuige [naam 1] ziet drie inzittenden in de Audi vlak voor hij wordt beschoten. Buurtbewoner [naam buurtbewoner] ziet van dichtbij twee schutters in de Audi stappen, één rechts voorin en één achter de bijrijdersplek, waarna de Audi met hoge snelheid achteruit wegrijdt. De getuige [getuige] ziet dat de schutter die als laatste op [slachtoffer 2] schoot – en dat is het laatste schietincident in de Staatsliedenbuurt - op de bijrijdersstoel gaat zitten, waarna de Audi wegrijdt.
De Audi en de Golf rijden met hoge snelheid en op bumperafstand van elkaar uit de Staatsliedenbuurt weg richting Sloterdijk. Om 22.36 uur wordt bij de politie melding gedaan dat een motoragent achter een Audi aanrijdt en dat wordt geschoten op collega’s op de Haarlemmerweg. Om 22.37 uur wordt via portofoonverkeer door een motorrijder op de Haarlemmerweg geroepen: “We worden beschoten. Automatische wapens.” De twee motoragenten verklaren, onafhankelijk van elkaar, dat zij vanaf de achterbank uit het rechterraam van de Audi met zwaar kaliber zijn beschoten.
De Audi rijdt vervolgens vanaf de Haarlemmerweg de Osdorperweg in, gaat met zeer hoge snelheid voorbij de Tom Schreursweg linksaf de Joris van den Berghweg in en dan via de Nico Broekhuysenweg naar de Bok de Korverweg. Een getuige ziet de Audi met hoge snelheid komen aanrijden vanuit de Nico Broekhuysenweg, waarbij tegelijkertijd het geluid van sirenes en een helikopter hoorbaar is. De bestuurder van de Audi lijkt even te aarzelen, parkeert en twee mannen rennen weg uit de Audi over de brug van de Gerda Brautigamstraat, de woonwijk in. De getuige ziet enige tijd daarna de politie bij de Audi arriveren. Om 22.51 uur wordt met de meldkamer de inzet van speurhonden bij een achtergebleven voertuig op de Bok de Korverweg besproken. De politie treft de Audi niet afgesloten aan, de motor draait nog en de koeling maakt een loeiend geluid. De dimlichten staan aan en het dashboard is verlicht. In de voorruit zitten meerdere doorschotbeschadigingen.
Langs de vluchtroute van de Audi, in een sloot aan de Nico Broekhuysenweg, die kruist met de Bok de Korverweg, zijn een paar dagen later vier vuurwapens in elkaars onmiddellijke nabijheid aangetroffen. Met twee daarvan is op 29 december 2012 daadwerkelijk geschoten: de AK waarmee is geschoten op [naam 1], op de inzittenden van de Range Rover (dwars door de voorruit van de Audi heen) en ook op de twee motoragenten, alsmede de Glock waarmee [slachtoffer 2] is doodgeschoten. Verder ligt er nog een tweede AK, ongeladen en zonder magazijn, en een pistool merk Colt .38 in de sloot. Op dit pistool wordt DNA van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Er zijn geen sporen van roest of algenaangroei op dit wapen.
De rechtbank overweegt voorts als volgt
Drie inzittenden Audi
De rechtbank stelt voorop dat in de Audi
driepersonen hebben gezeten, waarvan twee in ieder geval hebben geschoten: de bijrijder en de man op de achterbank. Dat kan met zekerheid worden vastgesteld aan de hand van de getuigenissen van [naam 1] en [naam buurtbewoner], alsmede de verklaring van [getuige], in combinatie met die van de motoragenten, alles in onderling verband en samenhang beschouwd. Getuige [naam 1] heeft vanaf de allereerste verhoren stellig en eenduidig verklaard dat hij drie personen in de Audi heeft zien zitten. Dat hij ter plaatse – om 22.50 uur - in een (112) gesprek slechts twee namen heeft genoemd, dwingt geenszins tot de conclusie dat er maar twee personen in de auto hebben gezeten. Het gegeven dat de schutter die als laatste op [slachtoffer 2] schoot, op de bijrijdersstoel plaatsnam, waarna even later vanaf de achterbank van de Audi met een ander vuurwapen (de AK) op de politieagenten is geschoten, duidt eveneens op een derde inzittende.
Dan is van belang de constatering dat de drie daders met de Audi, in een zeer korte tijdspanne, op de hielen gezeten door de politie, richting de Bok de Korverweg zijn gereden. Aangezien op de Bok de Korverweg volgens de getuige [getuige 1] twee inzittenden in allerijl de Audi hebben verlaten, moet de derde inzittende eerder zijn uitgestapt. Gelet op het hiervoor beschreven korte tijdsbestek waarbinnen alles is gebeurd, de rijroute van de Audi en de vondst van de vuurwapens, is de conclusie gerechtvaardigd dat de derde inzittende vlak voor de Bok de Korverweg, op de Nico Broekhuysenweg, reeds uit de Audi is gestapt om de vuurwapens in de sloot te dumpen. Dat daarbij alle vuurwapens die de schutters in de Audi bij zich hadden, ook de niet-gebruikte vuurwapens, in de sloot zijn gegooid ligt voor de hand.
Verdachte één van de inzittenden van de Audi
De herkenning door [naam 1] van verdachte op de bijrijdersstoel in de Audi, het DNA van verdachte op de hoofdsteun van deze bijrijdersstoel en de Nike schoenen met daarin mogelijk DNA van verdachte en een glasdeeltje dat overeenkomt met referentieglas van de Audi, zijn in de kern de bewijsmiddelen die, in onderling verband en samenhang beschouwd, ten grondslag liggen aan het oordeel van de rechtbank dat verdachte op 29 december 2012 één van de daders in de Audi is geweest. Verdachte wordt daarmee mede verantwoordelijk gehouden voor de liquidaties in de Staatsliedenbuurt, de poging tot moord op [naam 1] en het vervolgens schieten op de motoragenten tijdens de vlucht.
De herkenning van verdachte door getuige [naam 1]
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de herkenning van verdachte door [naam 1] bruikbaar voor het bewijs. [naam 1] heeft van meet af aan en consequent te kennen gegeven dat hij verdachte heeft herkend op de bijrijdersstoel van de Audi: ter plaatse op 29 december 2012, telefonisch op 28 januari 2013, alsmede in zijn verhoren op 28 maart 2013 en in bijzijn van de raadsman van verdachte bij de rechter-commissaris op 6 en 20 maart 2014. Hij heeft in zijn verhoren te kennen gegeven dat hij verdachte zelf heeft gezien, maar de andere door hem in zijn 112-gesprek eveneens genoemde persoon ([naam 2]) niet. Dat deze getuige [naam 3] en [naam 4] niet noemt in zijn eerste gesprekken op plaats delict, maar eerst vanaf 28 januari 2013 verklaart ook deze personen te hebben herkend, maakt de herkenning van verdachte niet minder geloofwaardig. Tijdens de schouw op 27 januari 2015 heeft de rechtbank verder kunnen vaststellen dat het niet uitgesloten is iemand in de Audi te herkennen, ondanks een kort tijdsbestek en minder licht.
Dat de rechtbank verklaringen van [naam 1] als verdachte in het onderzoek Valdia als ongeloofwaardig terzijde heeft geschoven, maakt de betrouwbaarheid van de onderhavige herkenning ook niet anders. Als verdachte heeft [naam 1] een andere positie dan als getuige. Verder is door verdachte geen enkel motief of belang voor [naam 1] aangevoerd, noch anderszins is dit gebleken, om juist verdachte valselijk te beschuldigen.
De beschrijving van de inzittenden van de Audi door getuige [getuige 1], alsmede de op zijn aanwijzing gemaakte compositietekening, sluiten verdachte niet uit. Dat [naam 1] eventueel na 29 december 2012 aan meerdere personen om een foto van verdachte heeft gevraagd maakt de herkenning evenmin onbruikbaar, aangezien een foto ook kan worden gevraagd ter verifiëring van een eerder gedane herkenning of om andere de getuige moverende redenen.
Ten slotte vindt de herkenning door [naam 1] in belangrijke mate steun in het aantreffen van DNA van verdachte op de hoofdsteun van de bijrijdersstoel en een glasdeeltje dat overeenkomt met glas uit de Audi in een sportschoen waarin mogelijk ook DNA van verdachte is aangetroffen. De rechtbank wijst erop dat het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) omtrent het DNA op de hoofdsteun van de bijrijdersstoel dateert van 19 april 2013, dus nadat [naam 1] al drie keer had aangegeven dat het verdachte was die op die plek zat.
Het DNA-profiel van verdachte op de hoofdsteun in de Audi
De rechtbank is van oordeel dat het door het NFI verkregen DNA-profiel van verdachte op de hoofdsteun van de bijrijdersstoel van de op 29 december 2012 gebruikte Audi veelzeggend is en bewijswaarde toekomt.
De rechtbank stelt op basis van het NFI rapport van 19 april 2013, opgesteld door dr. Nagel, vast dat op de hoofdsteun rechtsvoor een onvolledig (LCN) DNA-profiel van verdachte is aangetroffen. Het NFI heeft geconcludeerd dat de resultaten van het DNA-onderzoek, meer dan één miljard maal waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van verdachte, dan wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van een willekeurige derde.
Ter terechtzitting is dr. Nagel van het NFI als deskundige gehoord over de gebruikte onderzoeksmethode, evenals dr. Kraaijenbrink van het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (hierna: FLDO) dat blijkens het rapport van 26 januari 2015 geen betrouwbaar autosomaal DNA-profiel kon vaststellen. Beide deskundigen hebben ter terechtzitting hun rapporten nader toegelicht. De wetenschappelijke waarde en bruikbaarheid van de door het NFI gebruikte LCN-methode is door beide deskundigen onderschreven. Hierbij is door dr. Kraaijenbrink opgemerkt dat het FLDO deze (gevoeligere) methode niet heeft gebruikt, maar dat dit wel een internationaal gevalideerde methode betreft, en het niet toepassen daarvan voornamelijk is gelegen in het gebruik door het FLDO van andere methodieken en materialen. Indien het FLDO de beschikking zou hebben gehad over dezelfde DNA-profielen als die door het NFI zijn verkregen door middel van de gebruikte LCN-methode, zou ook het FLDO tot eenzelfde belastende aanwijzing jegens verdachte zijn gekomen.
De rechtbank concludeert uit dit alles dat het FLDO rapport niet afdoet aan de door het NFI verkregen DNA-match met verdachte.
Ook de omstandigheid dat het DNA-profiel afkomstig van de hoofdsteun van de bijrijdersstoel niet geschikt was om in de algemene DNA-databank opgenomen te worden, doet niet af aan de bewijswaarde van de verkregen match. Door beide deskundigen is ter terechtzitting duidelijk aangegeven dat alleen volledige profielen worden opgenomen in de algemene DNA-databank, nu een voorwaarde voor het opnemen van een profiel in deze databank is dat een vergelijking door derden mogelijk moet zijn zonder verstrekking van enige achtergrondinformatie die heeft bijgedragen aan het verkrijgen van het profiel. Dat het tot slot om een uiterst klein spoor gaat, waarvan niet kon worden vastgesteld om wat voor celmateriaal het precies gaat, doet ook niet af aan de bewijswaarde van de match. Zoals dr. Nagel ter zitting nader heeft toegelicht is bij DNA-onderzoek veelal sprake van uiterst klein onderzoeksmateriaal, maar ook minimaal DNA is DNA en ook een minimaal spoor is een belastende aanwijzing jegens de verdachte.
Glasdeeltje in de Nike schoenen
De rechtbank acht het in de Nike schoenen aangetroffen glasdeeltje, dat volgens het NFI in verband kan worden gebracht met de vernielde Audiruit, bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank motiveert dit nader als volgt onder verwerping van de verweren van de raadsman in dit verband.
In de Nike schoenen is één glasdeeltje aangetroffen dat wat betreft brekingsindex en sporenelementsamenstelling overeenkomt met het referentieglas, afkomstig uit de gebarsten voorruit van de Audi. Het NFI noemt in haar rapport van 27 mei 2013 de combinatie brekingsindex en sporenelementsamenstelling zeer discriminerend en een overeenkomst leidt dan tot de conclusie dat het onderzoeksresultaat voor dat glasdeeltje “veel waarschijnlijker” (100 tot 10.000 keer zo waarschijnlijk) is wanneer het afkomstig is van de vernielde Audiruit, dan wanneer het glasdeeltje afkomstig is van een willekeurige andere ruit.
Dat de NFI-conclusie wijzigt naar “waarschijnlijker” (10 tot 100 keer zo waarschijnlijk) indien niet een willekeurige andere ruit, maar een willekeurige andere
Audiruit in de bewijswaarding wordt betrokken, maakt dit niet anders, te meer nu niet is aangevoerd noch aannemelijk is geworden dat verdachte veelvuldig in aanraking kwam met gebarsten voorruiten van een of meerdere andere Audi’s.
De rechtbank concludeert voorts dat verdachte deze Nike schoenen heeft gedragen. De schoenen zijn aangetroffen in het tuinhuisje van (de familie van) verdachte dat op enkele honderden meters van de gedumpte Audi op de Bok de Korverweg is gesitueerd. Uit het NFI rapport van 20 juni 2013 blijkt dat aan instapopeningen van beide schoenen een complex DNA-mengprofiel, met daarin een mogelijke aanwijzing op de aanwezigheid van celmateriaal van verdachte, is aangetroffen.
Verdachte heeft geen enkele verklaring omtrent deze sporen gegeven, anders dan dat die schoenen niet van hem zijn of dat hij nooit oranje schoenen draagt. De suggestie van verdachte dat de schoenen door zijn broer [naam 5], wiens DNA-sporen eveneens in de schoenen zijn aangetroffen, kunnen zijn gedragen tijdens het joggen op de Bok de Korverweg en dat zo het glasdeeltje onder de schoenen terechtgekomen is, is een scenario dat door de rechtbank als niet aannemelijk terzijde wordt geschoven.
[naam 5] was gedetineerd op 29 december 2012 en is pas op 10 maart 2013 op vrije voeten gekomen. Nu de schoenen op 19 maart 2013 in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking in het tuinhuisje, zou dit slechts een mogelijkheid van negen dagen hebben gecreëerd voor [naam 5] om tijdens het joggen door het glasdeeltjes van de Audi te lopen. De rechtbank stelt vast dat [naam 5] niet heeft verklaard dat hij in deze periode van negen dagen is gaan hardlopen. Daar komt nog bij dat het glasdeeltje dan gedurende bijna drie (winter)maanden op dezelfde plaats moet zijn blijven liggen als waar het op 29 december 2012 terecht was gekomen.
De rechtbank houdt het ervoor, in samenhang met alle overige hier besproken bewijsmiddelen, dat verdachte deze schoenen heeft gedragen tijdens de schietpartij.
Alibi
Het verweer van de verdediging dat verdachte niet een van de inzittenden in de Audi kan zijn geweest, omdat hij ten tijde van de schietpartij in koffiehuis de Challenger aan de Jan van Galenstraat te Amsterdam was, wordt door de rechtbank als niet aannemelijk terzijde geschoven. Dit door verdachte gegeven alibi wordt niet ondersteund door betrouwbare getuigenverklaringen of andere objectieve gegevens.
Integendeel, de door de verdediging aangehaalde getuigenverklaringen die het verhaal van verdachte moeten bevestigen, bevatten diverse tegenstrijdigheden onderling, als ook ten opzichte van de verklaring van verdachte zelf. Zo verklaart verdachte bijvoorbeeld niet over het (langdurig) kaartspelen met getuige [getuige 2] ([getuige 2]) die daarover wel rept. Ook de verklaring van de eigenaar van de Challenger biedt geen steun voor het alibi van verdachte, nu deze getuige weliswaar verklaart dat verdachte in het koffiehuis was, maar hij geen idee heeft hoe laat hij daar was en met wie. Broer [naam 6] en [naam 8] verklaren samen met [naam 9], vanuit een auto verdachte op 29 december 2012 de Challenger te hebben zien ingaan waarna een kwartier later politie verscheen, doelend op het tijdstip rondom de liquidaties. Uit de verkregen historische telefoongegevens van beide getuigen blijkt echter dat zij elkaar om 22.14 uur en 22.43 uur hebben gebeld, hetgeen moet betekenen dat deze twee getuigen op die tijdstippen niet bij elkaar waren en daarom ook niet gezamenlijk verdachte de Challenger in hebben kunnen zien lopen. De derde persoon die in de auto bij [naam 6] en [naam 8] zat op 29 december 2012, getuige [naam 9], bevestigt voorts genoemde getuigenverklaringen in zijn geheel niet.
Tot slot is er geen in verband met het opgegeven alibi relevante ondersteuning door zendmastgegevens. Dat het telefoonnummer eindigend op 8964 op 29 december om 22.00 uur de mast op de Jan Evertsenstraat 40 aanstraalt, in de buurt van de Challenger, ondersteunt het verhaal van verdachte niet. Niet is komen vast te staan dat dit telefoonnummer aan verdachte toebehoort en zelfs als dit wel zo zou zijn, ligt dit tijdstip ruim voor de liquidaties terwijl de Jan Evertsenstraat ook niet ver verwijderd is van de Staatsliedenbuurt. Overigens is de bevinding dat het toestel eindigend op 3141 om 22.40 uur een mast aan de Hugo de Grootkade aanstraalt – een in de visie van het OM belastend gegeven – evenmin van belang. Ten aanzien van dit nummer is niet méér gebleken dan dat het “mogelijk” in gebruik was bij verdachte, hetgeen bevestigd noch ontkracht is.
Eindconclusie rechtbank
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen is dat verdachte één van de inzittenden van de Audi is geweest.
Het door verdachte opgegeven alibi is op geen enkele manier deugdelijk onderbouwd en de daarvoor in stelling gebrachte getuigenverklaringen zijn onderling én ten opzichte van het relaas van verdachte tegenstrijdig en lijken veeleer te zijn ingegeven door de wens verdachte te helpen aan een (vals) alibi ten tijde van de liquidaties. Dat verdachte meende een alibi te moeten construeren kan niet anders dan bedoeld zijn om zijn betrokkenheid bij de feiten te verhullen en sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte schuldig is aan de verweten misdrijven.
De rechtbank wordt voorts nog meer in haar overtuiging van het daderschap van verdachte gesterkt door het feit dat op een van de hulzen die met de gebruikte AK-47 is verschoten, DNA van medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen. [medeverdachte 1] is bij vonnis van heden veroordeeld voor het voorhanden hebben van deze AK-47, maar vrijgesproken van betrokkenheid bij de schietpartij. Verdachte en [medeverdachte 1] kennen elkaar en verdachte verbleef - ook vóór 29 december 2012 - in de woning van [medeverdachte 1]. Daar komt bij dat op 24 januari 2013 bij mededader [medeverdachte] (die, zoals de rechtbank bij vonnis van heden heeft vastgesteld, op 29 december 2012 in de Audi zat) een Adidas-tas van [medeverdachte 1] is aangetroffen. [medeverdachte 1] heeft zijn tas herkend en zijn DNA zat op het hengsel en de rits van de tas. Deze tas is afkomstig uit de kelder van de woning van [medeverdachte 1], waar dus ook verdachte verbleef. Op deze tas zijn schotresten gevonden en ook de inhoud van deze tas en een bijbehorende trolleykoffer is brisant: dezelfde soort vuurwapens als welke zijn gebruikt op de plaatsen delict, te weten drie AK’s, alsmede een hoeveelheid AK-munitie die niet alleen soortgelijk is aan, maar ook nog – blijkens identieke bodemstempels – afkomstig blijkt te zijn uit dezelfde partij munitie als waarmee met de in de sloot gevonden AK op de plaatsen delict is geschoten. Deze munitie zat in losse pakketten in de trolleykoffer én de AK in de Adidas-tas was ermee geladen. Deze bevindingen krijgen dan extra betekenis door het feit dat naast dit beschreven wapenarsenaal, in nog steeds diezelfde sporttas, gestolen politiekleding ligt met hetzelfde stamnummer als op een hoes van een vest in de schuur van het tuinhuis van verdachte.
De rechtbank komt tot de slotsom dat bewezen is dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan op de wijze als hiervoor weergegeven onder de bewezenverklaring.
Ten aanzien van verschillende andere bewijsbeslissingen aangaande de feiten 1, 2 en 3 geeft de rechtbank nog een nadere motivering als volgt.
Ten aanzien van de tenlastegelegde poging moord/doodslag op een vierde persoon
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat op 29 december 2012 in de Staatsliedenbuurt ook daadwerkelijk, laat staan gericht, is geschoten op de vierde persoon die er overigens wel geweest lijkt te zijn, maar die nooit een verklaring heeft afgelegd en wiens identiteit ook anderszins nooit bekend is geworden. Gelet hierop dient verdachte van dit onderdeel van het bewezenverklaarde feit 2 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de voorbedachte raad en medeplegen
Feit 1 en 2
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorbedachte raad is bewezen en het doden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dient te worden aangemerkt als moord, meermalen gepleegd, en het schieten op [naam 1] als poging tot moord. Er is door meerdere daders gebruik gemaakt van meerdere wapens, waaronder in ieder geval een automatisch aanvalsgeweer, (een) gestolen auto (‘s) en bivakmutsen. Er was sprake van een doelbewust opzoeken van [naam 1] op het moment dat hij samen met een onbekend gebleven persoon door de Staatsliedenbuurt liep en tevens van de inzittenden van de Range Rover. Op [naam 1] is door schutters uit de Audi, nadat hij richting het Van Bossepad is weggerend, diverse malen gericht geschoten. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn vervolgens eerst van afstand beschoten en – eenmaal op de grond liggend – aansluitend van dichtbij nogmaals beschoten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze exercitie kan het niet anders zijn dan dat er kalm beraad en rustig overleg is geweest tijdens de planning van deze actie zodat van voorbedachte raad sprake is.
Uit de planmatigheid en gezamenlijke uitvoering van deze schietpartij volgt evenzeer dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de inzittenden van de Audi en die van de Golf, gericht op het vermoorden van [naam 1] en de overige inzittenden van de Range Rover. De twee auto’s zijn gelijktijdig ter plaatse aangekomen. De inzittenden van de Audi hebben op [naam 1] geschoten en hebben daarna [slachtoffer 2] vermoord en de inzittenden van de Volkswagen Golf zijn achter [naam 1] aangerend en hebben [slachtoffer 1] vermoord. Vervolgens zijn de twee auto’s vlak achter elkaar – “als een pakketje” zoals een getuige het noemt - met hoge snelheid weggereden. Nu het klaarblijkelijk om het even was welke schutter op wie zou schieten, zijn alle daders als medepleger schuldig aan de dubbele moord en de poging tot een derde moord.
Feit 3
De rechtbank acht voorbedachte raad bij het schieten op de twee motoragenten [motoragent 1] en [motoragent 2] niet bewezen. Deze handelingen dienen, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, als tweemaal een poging tot doodslag te worden aangemerkt, waartoe als volgt wordt overwogen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het bewijs dat in het plan van verdachten om de inzittenden van de Range Rover te vermoorden reeds zat ingebakken dat men bij betrapping op heterdaad niet zou schromen gericht op de politie te schieten om weg te komen, ontbreekt.
De vluchtende Audi, rijdende over de Haarlemmerweg, werd vanaf de kruising met de Seineweg/Burgemeester de Vlugtlaan achtervolgd door de eerste motoragent, terwijl enkele honderden meters verderop, op de kruising met de Australiëhavenweg de tweede motoragent stond opgesteld, als zodanig herkenbaar, met de optische signalen van zijn dienstmotor in werking. De rechtbank houdt het ervoor dat de inzittenden van de Audi gedurende deze enkele honderden meters het besluit hebben genomen om gericht op de agenten te schieten. Zij hebben immers de Audi vaart laten minderen, het rechter achterportierraam geopend en het automatische geweer gericht op de agenten, waarna zij eerst meerdere kogels op de ene motoragent hebben afgevuurd en vervolgens op de andere. Dat er gericht is geschoten blijkt uit de verklaringen van de twee agenten, alsmede uit het aantreffen van een doorschotbeschadiging in de uitlaat van één van de politiemotoren. De rechtbank acht deze tijdspanne onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van “kalm beraad en rustig overleg” tussen de inzittenden van de Audi, in die zin dat zij tijd en gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voornemen om op de twee agenten te schieten. De rechtbank houdt het dan ook ervoor dat het plan om gericht op de politie te schieten om zo weg te kunnen komen tijdens de vlucht is ontstaan. Dit levert geen poging moord, wellicht wel pogingen tot gekwalificeerde doodslag, maar in ieder geval tot tweemaal toe een poging tot doodslag in vereniging op zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 1, 2 en 3
Ten slotte wordt het volgende overwogen over de inzittenden van de Audi.
De rechtbank acht de drie inzittenden van de Audi elk als medepleger schuldig aan de gepleegde moorden, een poging daartoe, alsmede de pogingen tot doodslag op de motoragenten. De rechtbank maakt hierbij geen onderscheid tussen de chauffeur en de schutters. De chauffeur heeft in deze zo’n cruciale rol gespeeld, dat hij met een schutter gelijkgesteld dient te worden. De chauffeur is immers op [naam 1] afgereden met het doel de schutters op hem te laten vuren, heeft op de uitgestapte schutters gewacht en is daarna met hen naar de Range Rover gereden om op de inzittenden daarvan te schieten, heeft vervolgens [slachtoffer 2] gevolgd, terwijl uit de auto richting [slachtoffer 2] werd gevuurd en heeft expres snelheid verminderd om een schutter vanuit de Audi op de politieagenten te laten schieten. De drie inzittenden van de Audi hebben aldus als een team samengewerkt, met een gezamenlijk doel.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, gemotiveerd het standpunt ingenomen dat in deze zaak geen andere straf dan die van de levenslange gevangenisstraf recht doet aan de feiten en de bescherming van de maatschappij.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit en heeft geen subsidiair strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 29 december 2012 hebben zich bijzonder dramatische gebeurtenissen voorgedaan in de Staatsliedenbuurt te Amsterdam. Er is ongekend gewelddadig opgetreden door minstens zeven daders die in twee auto’s door de wijk zijn gereden en met bivakmutsen op en met zwaar kaliber vuurwapens op drie mensen hebben geschoten.
Er zijn twee jonge mensen op gruwelijke wijze vermoord. Zij moesten rennen voor hun leven om uiteindelijk toch van dichtbij op uiterst koelbloedige wijze door het hoofd te worden geschoten. De nabestaanden is een groot en onherstelbaar leed en gemis aangedaan. Zij weten niet waarom hun dierbaren zijn vermoord. Uit de indrukwekkende verklaringen die zij ter terechtzitting hebben afgelegd spreekt hun verdriet.
Een derde persoon, beoogd doelwit van deze hele schietpartij, wist ternauwernood aan een kogelregen te ontsnappen door in een sloot te springen en zich achter een woonboot te verstoppen voor zijn achtervolgers. Hij getuigt van de kogels die hem langs de oren vlogen en de door hem daarbij ondervonden stress en doodsangst.
Dit alles heeft angstaanjagende taferelen voor veel buurtbewoners opgeleverd. De kogels hebben rondgevlogen in de buurt. Het is dan ook niet aan het handelen van verdachte en zijn mededaders te danken dat er die avond niet nog meer slachtoffers, waaronder onschuldige omstanders, zijn gemaakt. Twee kogels zijn bijvoorbeeld dwars door een woonboot gegaan, één daarvan door de kinderkamer. Verschillende buurtbewoners zijn geconfronteerd geweest met de op straat liggende dodelijk getroffen slachtoffers.
Vervolgens is verachtelijk te noemen dat de daders in de Audi, waaronder verdachte, ook nog eens tijdens hun vlucht, vanuit die auto, en met een Kalasjnikov, gericht op twee politieagenten hebben geschoten. Het mag een wonder heten dat zij het hebben overleefd. De nietsontziende wijze waarop verdachte en zijn mededaders de agenten onder vuur hebben genomen, kenmerkt hun kille en uitermate gewelddadige handelwijze.
De agenten hebben in doodsangst verkeerd en zijn zeer onder de indruk geraakt van wat hen is overkomen. Dit blijkt uit hun relaas van de gebeurtenissen zoals neergelegd in de aangiftes en slachtofferverklaring.
Verdachte was één van de daders en heeft dus een groot aandeel gehad in deze gewelddadigheden.
De vraag is nu welke straf passend is.
Het Openbaar Ministerie heeft levenslang geëist. Dit is de ultieme straf die alleen in uitzonderlijke gevallen en met grote behoedzaamheid dient te worden opgelegd.
Naast het leed en verdriet bij de nabestaanden en slachtoffers is door al dit geweld grote onrust in de samenleving ontstaan. De liquidaties in de Staatsliedenbuurt vormden de eerste van een reeks schietpartijen in Amsterdam en omstreken, waarbij in het wilde weg met Kalasjnikovs wordt geschoten. De gevaarzetting die deze wapens met zich brengen, moet tot uiting komen in de op te leggen straf.
Bovendien, en de rechtbank tilt hier zeer zwaar aan, is het gezag van onze rechtsstaat in het geding. Door het gericht schieten op twee politieagenten, die het algemeen belang dienen, is wederom een grens gepasseerd. Verdachte uit hiermee zijn minachting voor de rechtstaat en plaatst zich buiten de gevestigde orde.
Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat de vorm van geweld zoals die zich hier heeft gemanifesteerd niet wordt getolereerd.
Verder neemt de rechtbank mee in haar beschouwingen dat verdachte, die de feiten ontkent, geen enkel inzicht heeft verschaft in de motieven voor zijn gewelddadige gedrag. Verdachte kiest blijkens zijn houding ter zitting en strafblad voor een crimineel leven buiten de gevestigde orde. Het gemak en de koelbloedigheid waarmee in de onderhavige zaak met automatische wapens op mensen is geschoten, doen gezien deze omstandigheden, vrezen voor de toekomst.
Al het voorgaande bij elkaar genomen leidt tot de onontkoombare conclusie dat hier sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval waarin alleen oplegging van een levenslange gevangenisstraf passend is. Was wegens een dubbele liquidatie en poging tot een derde de maximale tijdelijke gevangenisstraf nog te overwegen; door vervolgens te proberen twee agenten te doden door met een Kalasjnikov gericht op ze te schieten is dit geen optie meer. Voor iemand die zich aan dit buitensporige geweld schuldig maakt, minachting voor de rechtstaat uit en kiest voor een crimineel leven is geen plaats meer in de maatschappij. Dit moet voor iedereen duidelijk zijn.
Ambtshalve heeft de rechtbank zich nog gebogen over de vraag of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In zijn arrest van 16 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF3741) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf niet onverenigbaar is met artikel 3 EVRM dan wel een andere bepaling van dit verdrag zolang er, kort gezegd, de iure en de facto mogelijkheden zijn om de straf op enig moment te verkorten. In Nederland is dat het geval, nu de mogelijkheid tot gratieverlening in Nederland nog steeds bestaat. Ook al zou een systeem van periodieke toetsing omtrent de voortduring van de straf na ommekomst van een bepaalde periode wenselijk zijn, het ontbreken daarvan maakt niet dat de huidige regeling onverenigbaar is met de in het EVRM vervatte eisen.
De slotsom is dat de door de rechtbank passend geachte straf oplegbaar is. De rechtbank acht oplegging van deze straf ook geboden en zal daartoe overgaan.

8.Benadeelde partijen

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir het standpunt ingenomen dat de vorderingen van [motoragent 1] en [motoragent 2] in hun geheel toewijsbaar zijn, de vordering van [naam 1] dient te worden gematigd en de vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 2] voor een deel toewijsbaar zijn. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade moeten laatstgenoemde vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Daar waar de wettelijke rente is gevorderd, kan deze worden toegewezen en ten aanzien van alle vorderingen dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraken, moeten worden afgewezen. Subsidiair dienen de vorderingen te worden gematigd. Met de officier van justitie heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 2] ten aanzien van het immateriële deel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [motoragent 1].
Als benadeelde partij heeft
[motoragent 1]een bedrag van € 10.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro). Voor de hoogte van de toewijzing van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de afdoening in soortgelijke zaken als de onderhavige. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [motoragent 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [motoragent 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 3 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro).
Ten aanzien van de benadeelde partij [motoragent 2]
Als benadeelde partij heeft
[motoragent 2]een bedrag van € 15.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 3 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 10.000,-- (tienduizend euro). Voor de hoogte van de toewijzing van het bedrag aan immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de afdoening in soortgelijke zaken als de onderhavige en tevens acht geslagen op de omstandigheid dat bij [motoragent 2] als gevolg van het bewezen geachte feit een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [motoragent 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [motoragent 2] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 3 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op
€ 10.000,-- (tienduizend euro).
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 1]
Als benadeelde partij heeft
[naam 1]een bedrag van € 7.500,-- gevorderd aan immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 2 bewezen geachte rechtstreeks (immateriële) schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 3.000,-- (drieduizend euro), gelet op de bedragen aan immateriële schade die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, alsmede, in matigende zin, de bijzondere positie die dit slachtoffer inneemt. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die het onder 2 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 3.000,-- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 10 broer slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft
[naam 10 broer slachtoffer 2](broer van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 10 broer slachtoffer 2] voornoemd niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 11]
Als benadeelde partij heeft
[naam 11](vader van slachtoffer) een bedrag van € 20.000,-- gevorderd aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 11] voornoemd niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 12]
Als benadeelde partij heeft
[naam 12](moeder van slachtoffer) een bedrag van
€ 20.000,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 12] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 75,-- (vijfenzeventig euro) De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 12] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 12] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 12], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 12] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 13]
Als benadeelde partij heeft
[naam 13](zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 13] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van
€ 75,-- (vijfenzeventig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 13] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 13] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 13], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 13] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 14 zus slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft
[naam 14 zus slachtoffer 2](zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 75,-- aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 14 zus slachtoffer 2] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van
€ 75,-- (vijfenzeventig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 14 zus slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 14 zus slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 14 zus slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 14 zus slachtoffer 2] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 15]
Als benadeelde partij heeft
[naam 15], (broer van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 313,96 aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [naam 15] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reis- en telefoonkosten in verband met de strafzaak (€ 75,--) en reiskosten in verband met de uitvaart (€ 238,96) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 15] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 15] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 15], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 15] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 16]
Als benadeelde partij heeft
[naam 16], (zus van slachtoffer) een bedrag van € 17.500,-- gevorderd aan immateriële schade en een bedrag van € 2.337,52 aan materiële kosten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van[naam 16] voornoemd niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade (reiskosten in verband met de uitvaart) heeft geleden. De rechtbank waardeert dit deel op een bedrag van € 2.337,52 (tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat [naam 16] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Bij de huidige stand van het recht komt in het strafproces affectieschade niet voor vergoeding in aanmerking. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is dit ook onderkend, maar wordt een beroep gedaan op een aanhangig zijnde wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade. Nu dit wetsvoorstel zich echter nog in de parlementaire debatfase bevindt en ook overigens in de jurisprudentie voor een geval als het onderhavige onvoldoende aanknopingspunten voor toewijzing zijn te vinden, is naar het oordeel van de rechtbank in rechte geen grond om de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade (affectieschade) te ontvangen. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 16] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [naam 16], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [naam 16] voornoemd naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de (materiële) schade die het onder 1 bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze € 2.337,52 (tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
Medeplegen van poging tot moord.
Ten aanzien van feit 3
Medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
levenslange gevangenisstraf.
Wijst de vordering van
[motoragent 1], domicilie kiezende bij Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, DPA/Preventie en Zorg/IPS, Postbus 2287, 1000 CG Amsterdam, toe tot
€ 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [motoragent 1], € 7.500,-- (zevenduizendenvijfhonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[motoragent 2], domicilie kiezende bij Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, DPA/Preventie en Zorg/IPS, Postbus 2287, 1000 CG Amsterdam, toe tot
€ 10.000,-- (tienduizend euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [motoragent 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [motoragent 2], € 10.000,-- (tienduizend euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 85 (vijfentachtig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 1], verblijvende in PI ‘[detentiegegevens], toe tot
€ 3.000,-- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve [naam 1], € 3.000,-- (drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 40 (veertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[naam 10 broer slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart
[naam 11]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van
[naam 12], woonachtig aan de [adres ], toe tot
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 12] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 12], € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 13], woonachtig aan [adres ], toe tot
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 13] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 13], € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 10 broer slachtoffer 2], woonachtig aan [adres ], toe tot
€ 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 14 zus slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 10 broer slachtoffer 2], € 75,-- (vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 15], woonachtig aan [adres ], toe tot
€ 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 15] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 15],
€ 313,96 (driehonderdendertien euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 6 (zes) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 16], woonachtig aan [adres ], toe tot
€ 2.337,52 (tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 16] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 16],
€ 2.337,52(tweeduizenddriehonderdenzevenendertig euro en tweeënvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 33 (drieëndertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.G. Tarlavski-Reurslag, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van de Venn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2015.