ECLI:NL:RBAMS:2015:2767
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de Drank- en horecawetvergunning en weigering van de exploitatievergunning wegens slecht levensgedrag van de exploitant
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2015 uitspraak gedaan over de intrekking van de Drank- en horecawetvergunning en de weigering van de exploitatievergunning van een horecabedrijf. De burgemeester van Amsterdam had op 12 maart 2015 besloten om de aanvraag van de exploitant voor verlenging van de exploitatievergunning af te wijzen en de bestaande Drank- en horecawetvergunning in te trekken, vanwege het slechte levensgedrag van de exploitant. De exploitant had eerder strafrechtelijke veroordelingen en transacties op zijn naam staan, waaronder meerdere veroordelingen voor rijden onder invloed. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen beperkingen zijn aan de feiten die bij de beoordeling van het levensgedrag van de exploitant betrokken mogen worden, en dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het algemeen belang van een goede exploitatie van horecabedrijven door exploitanten van goed levensgedrag zwaarder weegt dan de belangen van de exploitant zelf.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de exploitant om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen, en oordeelde dat de burgemeester terecht had gesteld dat het levensgedrag van de exploitant het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf nadelig beïnvloedde. De voorzieningenrechter wees erop dat de exploitant als leidinggevende van een alcoholschenkend bedrijf een voorbeeldfunctie heeft en verantwoordelijk is voor het gedrag van zijn klanten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de Drank- en horecawetvergunning en de weigering van de exploitatievergunning vooralsnog in stand konden blijven, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.