ECLI:NL:RBAMS:2015:3163

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
13-751053-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Polen toegestaan na verwerping van verweer op grond van artikel 6, vijfde lid OLW

Op 14 april 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 27 september 2011 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 in Polen, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 31 maart 2015 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld. De raadsvrouw voerde aan dat het EAB niet aan de orde kon zijn omdat het een nieuw EAB betrof, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB van 26 maart 2015 een aanvulling was op het eerdere EAB van 27 september 2011. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de overlevering kon plaatsvinden, omdat de feiten waarvoor overlevering werd verzocht zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden onderzocht, waaronder de stelling van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon sinds 2008 in Nederland verblijft en rechtmatig is. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de eisen voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat hij niet ingeschreven stond bij de Basisregistratie Personen en er onvoldoende bewijs was van een onafgebroken en rechtmatig verblijf in Nederland. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren die zich daartegen verzetten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751053-15
RK nummer: 15/602
Datum uitspraak: 14 april 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 januari 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 september 2011 door
the Regional Court in Kielce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentie adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 maart 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. K.H. Zonneveld, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

De raadsvrouw heeft betoogd dat het EAB dat bij brief van 26 maart 2015 is verstuurd door de uitvaardigende justitiële autoriteit, een nieuw EAB betreft en thans dus niet aan de orde kan zijn.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bij brief van 26 maart 2015 verstuurde EAB een aanvulling is op het EAB van 27 september 2011. De begeleidende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 maart 2015 spreekt immers van een EAB
“corrected and implemented with section D”; het EAB van 27 september 2011 wordt hierdoor dus aangepast en aangevuld. De rechtbank verwerpt het verweer.
In het EAB wordt melding gemaakt van:
I. een verzamelvonnis van 24 augustus 2007 van
the Regional Court in Kielce, met kenmerk IIIK 52/07 met betrekking tot de volgende vonnissen:
  • van 14 mei 2002 van
  • van 12 juni 2002 van
  • van 2 september 2005 van
  • van 23 september 2003 van
II. een vonnis van 2 oktober 2007 van
the Local Court in Ostrowiec Św., IIK 123/07.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar en 6 maanden (vonnis I) en 3 jaar en 6 maanden (vonnis II), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van de straf van vonnis I resteert volgens het EAB nog 1 jaar en 11 dagen. De straf van vonnis II staat volgens het EAB nog geheel open.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het bij brief van 29 maart aangevulde onderdeel e) van het EAB en de aanvullende brief van 12 maart 2015. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit de aanvullende informatie van 26 maart 2015 volgt dat de opgeëiste persoon bij de terechtzittingen aanwezig is geweest die tot beide vonnissen heeft geleid. Bovendien heeft de opgeëiste persoon ter terechtzitting van 31 maart 2015 verklaard dat hij ook aanwezig is geweest bij de terechtzittingen die tot de onderliggende vonnissen van het verzamelvonnis van 24 augustus 2007 hebben geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dus niet voor.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, juncto artikel 6, tweede, lid OLW
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon al sinds 2008 in Nederland verblijft, hier altijd heeft gewerkt en gewoond. Onder verwijzing naar de door haar overgelegde stukken, heeft de raadsvrouw betoogd dat bewezen kan worden dat de opgeëiste persoon 5 jaren ononderbroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon moet daarom, ingevolge artikel 6, vijfde lid, OLW met een Nederlander gelijkgesteld worden. Dit heeft tot gevolg dat de overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer moet worden verworpen. De opgeëiste persoon – die niet staat ingeschreven bij de Basisregistratie Personen (BRP) – voldoet niet aan de eisen die voor gelijkstelling met een Nederlander gelden, nu op basis van het dossier en de door de raadsvrouw overgelegde stukken niet kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven, noch dat dit verblijf gedurende die vijf jaar rechtmatig is geweest. Hierbij is van belang dat op verschillende stukken, waaronder arbeidsovereenkomsten uit oktober 2011 en januari 2012, een Pools adres van de opgeëiste persoon staat vermeld, terwijl over de afgelopen vijf jaar geen huurcontracten met betrekking tot woningen in Nederland zijn overgelegd. Ook blijkt uit de jaaropgaaf van 2010 dat de opgeëiste persoon slechts € 678,-- aan loon heeft ontvangen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 828, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Kielce(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.