ECLI:NL:RBAMS:2015:3383

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
13.752.101-14 en 15/1260
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering in de Kasteelmoord-zaak en de eisen van de Overleveringswet

In deze zaak, die betrekking heeft op de Kasteelmoord-zaak, heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2015 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1977, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn onderzocht. Het EAB is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen op 29 december 2014 en betreft twee strafbare feiten: moord en wederrechtelijke vrijheidsberoving.

De verdediging heeft betoogd dat de overlevering voor het feit van wederrechtelijke vrijheidsberoving moet worden geweigerd, omdat het EAB niet voldoende informatie bevat. De officier van justitie heeft echter gesteld dat het EAB voldoende is, aangezien het onderzoek naar de feiten nog gaande is en de Belgische autoriteiten alle opties open willen houden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet, omdat het voldoende informatie bevat over de omstandigheden van de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die is gegeven door de Belgische autoriteiten, waarin is bevestigd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel feit A (moord) als feit B (wederrechtelijke vrijheidsberoving) naar Nederlands recht strafbaar zijn. Gezien het feit dat er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.752.101-14
RK nummer: 15/1260
Datum uitspraak: 27 maart 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 februari 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 december 2014 door de
Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, maar verblijvend op het adres [adres, te plaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentie adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 maart 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. L.C.W. Wingens, advocaat te Tilburg.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aanhoudingsmandaat bij verstek de dato 29 december 2014 uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid van het EAB

4.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering voor feit B (kort gezegd: wederrechtelijke vrijheidsberoving) moet worden geweigerd, omdat het EAB niet een genoegzame omschrijving van dat feit bevat. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Nu feit B niet in redelijkheid een zogenaamd lijstfeit oplevert, omdat daarop naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van slechts twee jaren staat, moet het EAB een volledige beschrijving van dat feit bevatten. De in onderdeel e) opgenomen beschrijving is geheel toegespitst op feit A (kort gezegd: moord). Een beschrijving van feit B ontbreekt.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het onderzoek naar wat er exact is gebeurd, is nog in volle gang. De opgeëiste persoon moet nog worden gehoord. De Belgische autoriteiten willen daarom alle opties openhouden. Het is mogelijk dat de moord is voorafgegaan door wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het EAB vermeldt twee kwalificaties en beide kwalificaties passen bij hetgeen in het EAB is beschreven.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Het EAB moet gegevens bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Na de mededeling dat het EAB betrekking heeft “op in totaal 2 strafbare feiten”, beschrijft onderdeel e) van het EAB dat en waarom de verdenking van betrokkenheid bij moord (feit A) op de opgeëiste persoon is gevallen. Onderdeel e) van het EAB houdt verder het volgende in:
Al deze gegevens samengenomen, leveren aldus eenduidige aanwijzingen op dat[de opgeëiste persoon]
zich op 31 januari 2012 samen met[een ander]
naar Wingene heeft begeven om aldaar samen over te gaan tot de feiten die de dood van[het slachtoffer]
hebben veroorzaakt.
Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit/de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepaling/wetboek:
Te Ruiselede en bij samenhang elders in het Rijk op 31/01/2012;
A. Bij inbreuk op de art. 392, 393 en 394 SWB, moord, zijnde opzettelijk doden met het oogmerk om te doden en met voorbedachten rade, gepleegd te hebben op de persoon van[het slachtoffer]
, geboren te[geboorteplaats]
op[geboortedatum]
.
B. Bij inbreuk op art. 434 SWB zonder een bevel van het gestelde gezag en buiten de gevallen waarin de wet de aanhouding of de gevangenhouding van bijzondere personen toelaat of voorschrijft, iemand te hebben gevangen gehouden, met name[het slachtoffer]
, geboren te[geboorteplaats]
op[geboortedatum]
.
In een en ander ligt mede de verdenking besloten dat de opgeëiste persoon het slachtoffer voorafgaand aan de moord enige tijd onrechtmatig gevangen zou hebben gehouden.
Het EAB strekt tot strafvervolging en het strafrechtelijke onderzoek in België is nog niet afgerond. Zo heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de opgeëiste persoon nog niet gehoord. Klaarblijkelijk geeft onderdeel e) van het EAB de stand van de verdenking ten tijde van het uitvaardigen van het EAB weer. Onder deze omstandigheden kan van de uitvaardigende justitiële autoriteit niet gevergd worden dat zij deze verdenking meer specifiek omschrijft dan zij thans heeft gedaan. De beschrijving van feit B voldoet dan ook aan de hiervoor genoemde eisen.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit A waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag; zware mishandeling.
Volgens het e-mailbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 maart 2015 is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit B niet in redelijkheid aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt, omdat volgens het
e-mailbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 maart 2015 op dit feit naar het recht van België slechts een vrijheidsstraf met een maximum tot twee jaren is gesteld. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat feit B waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
substituut-procureur des Konings West-Vlaanderen, Afdeling Bruggeheeft op 5 maart 2015 de volgende garantie gegeven:
(…)
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] (˚[1977]).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). (…).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Voor wat betreft feit B volgt dit uit het hiervoor onder 5.2 overwogene.
Ook feit A is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van moord.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW niet van toepassing is.
Subsidiair heeft zij echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met het primaire standpunt van de officier van justitie. Het EAB bevat geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de feiten geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 282 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Bruggeten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en T.B. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2015.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C