ECLI:NL:RBAMS:2015:422

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
13/993029-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van CEO en CFO van transportbedrijf voor leidinggeven aan fraude met valse facturen en oplichting van investeerders

In de zaak tegen de CEO en CFO van een internationaal transportbedrijf heeft de rechtbank Amsterdam op 21 januari 2015 uitspraak gedaan. De verdachten werden veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan grootschalige en stelselmatige fraude door middel van valse facturen en documenten, alsook voor oplichting van meerdere investeerders. Deze investeerders hebben hierdoor aanzienlijke financiële verliezen geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de CEO en CFO betrokken waren bij het opmaken van valse facturen en dat zij op de hoogte waren van de onjuiste financiële cijfers die aan investeerders werden gepresenteerd. Twee andere verdachten in de zaak werden vrijgesproken van het feitelijk leidinggeven aan de fraude. De rechtbank oordeelde dat de feiten die aan de verdachten werden ten laste gelegd, voldoende bewezen konden worden, en dat de verdediging niet kon aantonen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder investeringsmaatschappij A en bank 2, niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachten geen straf of maatregel was opgelegd. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen voor fraude en oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993029-12 (Promis)
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres[adres, te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2014 en 7 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J.A. Castelijn naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan, dan wel opdracht geven tot
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] [plaats 1] B.V. op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]), in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van een groot aantal verkoopfacturen
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 13 december 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]), in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van de (digitale) administratie van [transportonderneming] Hungary Kft van 2005 en/of 2006 en/of de inkoopadministratie
  • valsheid in geschrift door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 22 februari 2006 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) ten aanzien van een groot aantal facturen
  • opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste geschriften door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, en/of te [plaats 4] (Hongarije) door die geschriften, te weten valse/vervalste facturen, te verstrekken aan [accountantskantoor A] te Hongarije en/of [accountantskantoor B] te [plaats 5]
  • opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste geschriften door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 17 juli 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, door die geschriften, te weten een vals/vervalst due diligence rapport en een vals/vervalst interim financieel rapport aan meerdere bankinstellingen en/of aandeelhouders te verstrekken
  • oplichting door [transportonderneming] B.V. en/of [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. en/of [transportonderneming] Hungary Kft op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 14 september 2007 te [plaats 2] (gemeente [plaats 3]) en/of [plaats 5], in elk geval in Nederland, door meerdere bankinstelling en/of aandeelhouders te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 138,4 miljoen euro en/of het aangaan van een schuld van ongeveer 126,7 miljoen euro, door hen onjuiste financiële cijfers te verstrekken
Daarnaast is – kort gezegd – aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen met een ander als bestuurder van [transportonderneming] Beheer B.V. op 14 april 2006 te [plaats 5] en/of [plaats 2] (gemeente [plaats 3]), althans te Nederland, althans te Hongarije, openbaar maken of openbaarmaking opzettelijk toelaten van een onware (geconsolideerde) balans en/of winst- en verliesrekening en/of een onware toelichting op die stukken van [transportonderneming] Beheer B.V.
(feit 6).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank leest het in de 22e en 46e regel van de cumulatief onder 7 ten laste gelegde oplichting weergegeven geldbedrag “126,7 miljoen” als “136,7 miljoen”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (deels) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Nederland heeft rechtsmacht ten aanzien van strafbare feiten gepleegd in Nederland en strafbare feiten (mede)gepleegd door een Nederlander in het buitenland. Nederland heeft echter geen rechtsmacht ten aanzien van feiten die door een niet-Nederlander zijn gepleegd in het buitenland.
Volgens de literatuur en de jurisprudentie komt de feitelijk leidinggever geen eigen locus delicti toe, maar volgt hij de pleegplaats van de rechtspersoon, die als dader van het strafbare feit wordt aangemerkt. Nu verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geen deelnemingsvorm, maar slechts feitelijk leiding geven ten laste is gelegd, zal om Nederlandse rechtsmacht aan te kunnen nemen, vast moeten komen te staan dat deze feiten zijn (mede)gepleegd door één van de in de tenlastelegging genoemde Nederlandse rechtspersonen. Uit het dossier blijkt echter dat ten aanzien van (een groot deel van) deze strafbare feiten alleen de Hongaarse rechtspersoon als pleger kan worden aangemerkt. Verdachte moet daarom partieel worden vrijgesproken van het leiding geven aan het plegen van deze feiten door de Nederlandse rechtspersonen. Ten aanzien van het resterende feitencomplex, heeft Nederland geen rechtsmacht en moet het Openbaar Ministerie dus niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 februari 1991 bepaald dat het standpunt dat, ook al zou een verdachte zelf de Nederlandse nationaliteit bezitten, de Nederlandse strafwet niet toepasselijk is op een verdachte aan wie verweten wordt feitelijk leiding te hebben gegeven aan een misdrijf dat door een Duitse rechtspersoon in Duitsland is begaan, niet juist is. Beslissend is of het strafbare feit dat aan verdachte wordt verweten door de wet van het land waar het misdrijf werd begaan strafbaar is gesteld. [1]
Daarnaast was [transportonderneming] Hungary Kft tot mei 2006 een volle dochter van [transportonderneming] Beheer B.V. en daarna van [transportonderneming] Investments B.V. Zij hadden de zeggenschap in [transportonderneming] Hungary Kft en bepaalden wat er wel of niet werd geboekt in de administratie. De strafbare feiten kunnen dus ook aan de Nederlandse (moeder)vennootschappen worden toegerekend.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat Nederland alleen rechtsmacht heeft met betrekking tot feiten die door een Nederlander buiten Nederland worden gepleegd voor zover het feiten betreft die door de Nederlandse strafwet als misdrijf worden beschouwd en waarop door de wet van het land waar die feiten zijn begaan, straf is gesteld. Uit het dossier blijkt dat een aantal strafbare handelingen, ten laste gelegd onder 2 t/m 4, (deels) zou zijn begaan buiten Nederland, te weten in Hongarije. De rechtbank stelt echter vast dat Nederland ook ten aanzien van deze feiten rechtsmacht heeft, nu aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. Deze feiten zijn immers in de Nederlandse strafwet als misdrijf aangemerkt op grond van artikel 225, eerste of tweede lid, en daarnaast is op deze feiten ook in het Hongaarse Wetboek van Strafrecht, in Hoofdstuk XVOI, Sectie 274 en/of 276 straf gesteld. De omstandigheid dat het Hongaarse Wetboek van Strafrecht de daderschapsvorm ‘feitelijk leiding geven’ niet kent, doet, conform jurisprudentie van de Hoge Raad, aan het voorgaande niet af. [2]
Verder is nog van belang dat, zoals in rubriek 6 nader uiteen zal worden gezet, de rechtbank van oordeel is dat verboden gedragingen die feitelijk zijn uitgevoerd door of ten behoeve van de (dochter)maatschappijen [transportonderneming] B.V., [transportonderneming] Hungary Kft en [transportonderneming] [plaats 1] B.V. strafrechtelijk kunnen worden toegerekend aan de (moeder)maatschappij [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. Uit het dossier blijkt immers dat deze handelingen (deels) zijn verricht door personen die werkzaam waren ten behoeve van de moedermaatschappij, dat alle in deze zaak ten laste gelegde handelingen zijn verricht met het doel om de geconsolideerde cijfers van de [transportonderneming] groep – welke werden geconsolideerd in [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. – beter voor te laten komen dan deze daadwerkelijk waren en dus dienstig waren aan de moedermaatschappij en dat de moedermaatschappij erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten – voor zover zij kunnen worden bewezen – in ieder geval zijn medegepleegd door [transportonderneming] Beheer B.V. en/of [transportonderneming] Investments B.V. Het verweer van de verdediging, dat een deel van de ten laste gelegde feiten slechts buiten Nederland door een buitenlandse rechtspersoon is gepleegd, faalt derhalve en de officieren van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
Ook overigens zijn er geen omstandigheden waardoor de ontvankelijkheid van de officieren van justitie wordt aangetast.
3.2.
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

De transportonderneming [transportonderneming] is in 1928 gestart in [plaats 1] als een familiebedrijf. Als de derde generatie in de persoon van [medeverdachte 1] in 1996 de leiding van het bedrijf van zijn vader [persoon 1] overneemt is er sprake van een internationaal transportbedrijf met buitenlandse vestigingen in Turkije en Hongarije. Na het aantreden van [medeverdachte 1] als leidinggevende maakt het bedrijf, met name in Oost-Europa, een snelle groei door. Eind 1996 wordt in Nederland een nieuwe vestiging geopend op het industrieterrein in [plaats 3]. Vanaf 1998 worden investeringen in Hongarije opgevoerd. [transportonderneming] wordt een volledige logistieke dienstverlener, die in Hongarije kan beschikken over een logistiek distributiecentrum ter grootte van 100.000 vierkante meter. De activiteiten van de onderneming verschuiven eind jaren ‘90 van de 20e eeuw met name van Nederland naar Hongarije. Eind 2005 wordt ook begonnen met de bouw van een distributiecentrum in Roemenië dat in juli 2007 wordt geopend. Verder is de groei van de onderneming ook zichtbaar in de toename van het aantal personeelsleden dat bij de onderneming werkt. Van een familieonderneming groeit het bedrijf in de loop van de jaren uit tot een bedrijf met ongeveer 2.350 werknemers in Nederland, Hongarije en Turkije. De groei doet zich tenslotte ook voor in de gerapporteerde omzet van de onderneming, van 7,25 miljoen gulden in 1997-1998 tot 76 miljoen euro in 2004, 95 miljoen euro in 2005 en 104 miljoen euro in 2006.
De snelle expansie van de [transportonderneming] onderneming, werd gerealiseerd met onder andere financieringen van [bank 1] en de [bank 2]. Aanhoudende liquiditeitstekorten deden (onder meer) de [bank 2] eind 2005 echter besluiten het management van de [transportonderneming] Groep te adviseren op zoek te gaan naar een overnamepartner of een investeringsmaatschappij. Dit om de onderneming (deels) te laten (her)financieren. Het management heeft in [investeringsmaatschappij A] B.V. (verder [investeringsmaatschappij A]) een geïnteresseerde investeringsmaatschappij gevonden. [investeringsmaatschappij A] wilde als investering een deel van de aandelen van de [transportonderneming] onderneming overnemen.
Op 10 mei 2006 vond er vervolgens een herstructurering van de [transportonderneming] Groep plaats. Tot die datum vielen de vennootschappen [transportonderneming] Holding B.V. (gevestigd in [plaats 1]), [transportonderneming] B.V.(gevestigd in [plaats 2]), [transportonderneming] Hungary Kft (gevestigd in [plaats 4], Hongarije), [transportonderneming] SA (gevestigd in Turkije) en [transportonderneming] SRL (gevestigd in Roemenië) direct dan wel indirect onder [transportonderneming] Beheer B.V. De aandelen van de verschillende [transportonderneming] ondernemingen, die tot dan toe volledig in handen waren van de holding, [transportonderneming] Beheer B.V., werden verkocht aan de nieuwe holding, [transportonderneming] Investments B.V. [bank 1] trad als aandeelhouder van [transportonderneming] Beheer B.V. – van 16 september 2005 tot 10 mei 2006 beschikte [bank 1] over 10% van de aandelen van [transportonderneming] Beheer B.V. – terug waardoor vanaf 10 mei 2006 [medeverdachte 1] en zijn vader (opnieuw) de enige aandeelhouders werden van [transportonderneming] Beheer B.V. Vervolgens kocht [transportonderneming] Beheer B.V. per direct 32,5% van de aandelen [transportonderneming] Investments B.V. [bank 3], [bank 2], [bank 1] en [investeringsmaatschappij A] financierden op 10 mei 2006 [transportonderneming] Investments B.V. [investeringsmaatschappij A] verkreeg 48,8% van de aandelen van [transportonderneming] Investments B.V. en [bank 1] (samen met enkele managementleden van de [transportonderneming] Groep) 18,7%. Met deze financieringen werden de oude schulden van de [transportonderneming] Groep (d.w.z. schulden van [transportonderneming] Beheer B.V. aan hoofdzakelijk [bank 2], [bank 3] en [bank 1]) afgelost. Na deelname van [investeringsmaatschappij A] bleef er echter vanwege liquiditeitsspanningen behoefte bestaan aan (aanvullende) kredietverlening en om die reden hebben [bank 2] en investeerders [investeringsmaatschappij A] en [bank 1] in juli 2007 een noodkrediet verstrekt.
In het voorjaar van 2007 heeft [persoon 2], CFO van de [transportonderneming] Groep, in persoonlijke gesprekken aan [persoon 3], voorzitter van de Raad van Commissarissen (verder RvC), gemeld dat hij geen verantwoordelijkheid kon dragen voor de gerapporteerde cijfers van de onderneming. Hij had diverse onjuistheden en/of tekortkomingen in de cijfers van de [transportonderneming] Groep geconstateerd. Hij heeft zijn constateringen in een lijst van 16 punten aan de RvC gemeld. Op deze 16-puntenlijst heeft [medeverdachte 1] op 24 mei 2007 in een extra vergadering van de RvC gereageerd met behulp van onder meer de accountant. Hij heeft per punt een inhoudelijke reactie gegeven en naar de mening van de RvC werden de punten afdoende weerlegd. Feitelijk bleef er één punt staan. Dit punt had betrekking op een factuur van de [transportonderneming] Groep gericht aan [bedrijf 1]. Uit deze factuur kon worden opgemaakt dat de [transportonderneming] Groep kennelijk werkzaamheden had verricht voor [bedrijf 1] en [bedrijf 1] hiervoor € 1.200.000, - diende te betalen. [medeverdachte 1] heeft tijdens de bewuste vergadering van de RvC toegegeven dat deze factuur niet aan [bedrijf 1] was verzonden en dat hij de € 1.200.000, - vanuit eigen middelen had ingebracht. De RvC vond dit punt onacceptabel, maar is na wikken en wegen akkoord gegaan met de verklaring van [medeverdachte 1] en hij mocht aanblijven als CEO. Wel kreeg hij zogezegd een gele kaart met een rood randje. Toen is ook afgedwongen dat er een zware interim CFO zou komen, die een volledig mandaat zou krijgen om te doen en laten wat nodig was.
Op 10 juli 2007 besloot de RvC van de [transportonderneming] Groep echter tot het vervangen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], als respectievelijk CEO en CFO. De RvC heeft vervolgens twee interim-managers aangesteld, te weten [persoon 4] (CEO) en [persoon 5] (CFO). Verder besloot de RvC, in overleg met de financiers, tot het instellen van een aanvullend onderzoek naar de oorzaak van de aanhoudende financiële problemen voordat verdere kredietverruiming aan de orde kon komen.
Op 14 september 2007 is het faillissement uitgesproken van [transportonderneming] Investments B.V. en [transportonderneming] B.V. [transportonderneming] Beheer B.V. failleerde op 2 oktober 2007. Het Hongaarse deel van de onderneming is in november 2007 in staat van faillissement geraakt.
De uitkomst van het onderzoek, onder leiding van de interim CEO en CFO, was voor [investeringsmaatschappij A] en de banken aanleiding om fraude bij de [transportonderneming] Groep te veronderstellen. Er zou namelijk onder andere niet bestaande omzet zijn verantwoord. Aan [onderzoekbureau A], een particulier onderzoekbureau, onder meer gespecialiseerd in forensische accountancy, is een onderzoeksopdracht verstrekt het vermoeden van fraude bij de [transportonderneming] Groep nader te onderzoeken. [onderzoekbureau A] heeft dit onderzoek uitgevoerd tussen 16 september 2007 en 11 juli 2008. Met een definitieve rapportage ten behoeve van de opdrachtgevers, onder de titel
"Rapportage inzake onderzoek Project Fox"heeft [onderzoekbureau A] d.d. 23 oktober 2008 haar onderzoek afgesloten. Dit uitkomsten van dit private onderzoek kunnen op hoofdlijnen als volgt samengevat worden:
  • dat in de omzet van de [transportonderneming] Groep over de jaren 2005 t/m 2007 valse omzet tot een bedrag van ongeveer € 59 miljoen is opgenomen en dat er derhalve ook valse winst is verantwoord;
  • dat er valse activeringen in de (immateriële) en materiële valse activa (afgekort (I)MVA) zijn geconstateerd, tot een bedrag van € 47,8 miljoen. Dit staat in verband met valse omzetboekingen;
  • dat de intercompany rekeningen (IC) van [transportonderneming] B.V. en [transportonderneming] Hungary Kft zijn gebruikt om de boekingen van omzet en (I)MVA tegen te boeken en daarbij sprake is van valse boekingen;
  • dat omzet en winst zijn gemanipuleerd en dat dit middels valse materiële vaste activa, valse facturen en intercompany boekingen werd verhuld;
  • dat gemanipuleerde informatie is gebruikt voor het informeren van de accountant bij de uitvoering van hun werkzaamheden;
  • dat gemanipuleerde informatie is gebruikt voor het informeren van de RvC en de aandeelhouders/ financiers die daardoor kennelijk niet beschikten over dezelfde informatie als waarover de directie beschikte.
Op basis van de tussentijdse bevindingen van [onderzoekbureau A] en/ of op basis van de rapportage in oktober 2008 hebben de [bank 2], Fortis en de investeerders [investeringsmaatschappij A] en [bank 1] tussen juli 2008 en januari 2009 aangifte gedaan bij de FIOD. Er is aangifte gedaan van onder meer de volgende gepleegde strafbare feiten: valsheid in geschrifte en/ of verduistering en/ of oplichting en/ of bedrog bij de jaarstukken.
Uit het onderzoek van de FIOD dat vervolgens heeft plaatsgevonden, is gebleken dat er een groot aantal valse facturen en andere documenten zijn opgemaakt door medewerkers van de [transportonderneming] groep. Voorts is gebleken dat die inkoop- en verkoopfacturen zijn verwerkt in de administratie van de [transportonderneming] Groep en dat bepaalde omzet dubbel is geboekt. Daardoor is de omzet en de winst van de [transportonderneming] Groep over de jaren 2005 t/m 2007 hoger weergegeven dan in werkelijkheid het geval was. Die positief gekleurde cijfers werden telkens gebruikt voor het binnenhalen van nieuwe investeringen om de groei van [transportonderneming] te kunnen financieren en om verliezen te kunnen dekken.

5.De standpunten van de partijen

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich – in een uitgebreid op schrift gesteld requisitoir en een op schrift gestelde repliek – op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen omdat – kort gezegd – verdachte wetenschap had van de strafbare gedragingen en feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare rechtsperso(o)n(en).
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – in uitgebreide pleitaantekeningen bij pleidooi en dupliek – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten omdat – kort gezegd – verdachte geen wetenschap had van de ten laste gelegde feiten, dan wel van de strafbaarheid van de gedragingen, en ten aanzien van de ten laste gelegde feiten niet als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt van de strafbare rechtsperso(o)n(en).
De rechtbank zal – voor zover nodig – in rubriek 6 nader ingaan op specifieke standpunten van partijen.

6.Het oordeel van de rechtbank

6.1.
De rol van verdachte binnen de [transportonderneming] groep
Uit het dossier blijkt ten aanzien van de rol van verdachte het volgende.
Verdachte is in september 1997 in dienst getreden van de [transportonderneming] Groep, op papier als financial controller. Uit het dossier blijkt echter niet of de werkzaamheden van verdachte in de praktijk die van een financial controller betroffen. Verdachte werkte op de financiële administratie van [transportonderneming] B.V., maar stuurde, afgezien van [persoon 6], geen andere medewerkers aan.
6.2.
Juridisch kader artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vraagpunten:
Is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?
Kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
Kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht ook strafvervolging worden ingesteld, en kunnen ook straffen worden uitgesproken tegen hen die tot dat feit opdracht hebben gegeven en/of aan dat feit feitelijk leiding hebben gegeven.
Van feitelijk leidinggeven kan ook sprake zijn als door verdachte voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden:
Verdachte moet maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laten, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon is daarvoor geen vereiste.
Verdachte moet bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert. Verdachte moet dus (voorwaardelijke) opzet op de verboden gedraging hebben, Schuld – verdachte had op de hoogte moeten zijn van de verboden gedraging – is onvoldoende. Van bewuste aanvaarding kan echter ook sprake zijn indien hetgeen de verdachte bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten rechtstreeks verband houdt met het ten laste gelegde feit. Dit betekent dat voor feitelijk leidinggeven voldoende is dat verdachte bekend was met soortgelijke feiten die eerder door de rechtspersoon zijn begaan; de bewuste aanvaarding dat het concrete ten laste gelegde feit begaan zou worden, hoeft dan niet te worden bewezen.
6.3.
De beoordeling van de ten laste gelegde feiten
6.3.1.
Ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat de in de tenlastelegging onder 1 genoemde (verkoop)facturen en onder 3 genoemde (inkoop)facturen en interne facturen valselijk zijn opgemaakt door medewerkers van de [transportonderneming] Groep en dat de onder 4 genoemde (inkoopfacturen) en interne facturen zijn verstrekt aan de [accountantskantoor B] en/of [accountantskantoor A]. Deze verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan [transportonderneming] B.V. en [transportonderneming] Hungary Kft. Ten aanzien van deze strafbare gedragingen zijn immers onder meer handelingen verricht door medewerkers die werkzaam waren ten behoeve van die vennootschappen. Ook waren de gedragingen dienstig aan de vennootschappen.
De rechtbank is daarnaast voorts van oordeel dat de verboden gedragingen tevens kunnen worden toegerekend aan de moedermaatschappij van vernoemde vennootschappen, [transportonderneming] Beheer B.V. en later [transportonderneming] Investments B.V. Ten aanzien van deze strafbare gedragingen zijn immers onder meer handelingen verricht door [medeverdachte 2], te weten een medewerker die werkzaam was ten behoeve van zowel moeder- als dochtermaatschappij. De gedragingen waren niet alleen dienstig aan de dochtermaatschappij, maar ook dienstig aan de moedermaatschappij. De valse facturen zijn immers niet alleen opgemaakt om de in facturen genoemde bedragen op te kunnen nemen in de financiële administratie van [transportonderneming] B.V. of [transportonderneming] Hungary Kft, maar zijn tevens opgemaakt ten behoeve van het algemene doel van alle in deze zaak ten laste gelegde handelingen, namelijk het beter laten voorkomen van de geconsolideerde cijfers van de [transportonderneming] Groep, welke werden geconsolideerd in [transportonderneming] Beheer B.V. dan wel [transportonderneming] Investments B.V. Bovendien vermochten [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V. erover te beschikken of de gedragingen al dan niet plaats zouden vinden. Immers werden beide maatschappijen feitelijk bestuurd door (deels) dezelfde personen.
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen.
Allereerst volgt uit het dossier niet dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het opmaken van de onder 4, onder d en e, ten laste gelegde facturen van Vericon, noch dat verdachte betrokken is geweest bij het verstrekken van deze facturen aan [accountantskantoor B]. Het enkele feit dat verdachte in het kader van de eindejaarscontrole wel eens contact heeft gehad met [accountantskantoor B] en stukken aan hen heeft verstrekt, is onvoldoende om te kunnen constateren dat verdachte ook deze stukken moet hebben verstrekt. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat verdachte in Nederland specifieke verantwoordelijkheden had in het contact met [accountantskantoor B] en dus als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt met betrekking tot het verstrekken van die documenten aan [accountantskantoor B] namens [transportonderneming] B.V. Reeds om die reden dient verdachte van dit deel van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Op grond van het dossier staat wel vast dat verdachte zelf een aantal van de overige ten laste gelegde facturen valselijk heeft opgemaakt, dan wel direct betrokken is geweest bij het opmaken van die facturen. Vast is komen te staan dat het initiatief daartoe niet van verdachte afkomstig was. Verdachte heeft de facturen in opdracht van anderen, in het bijzonder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], opgemaakt. Ook andere medewerkers in de organisatie hebben soortgelijke opdrachten uitgevoerd. Ook is er onderling contact geweest tussen verschillende medewerkers over het opmaken van valse facturen en heeft verdachte afgestemd met [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] wie welke factuur zou vervalsen. Op grond van het voorgaande zou verdachte als dader kunnen worden aangemerkt van het (mede)plegen van valsheid in geschrift.
In beginsel sluit feitelijk daderschap niet uit dat verdachte ook als feitelijk leidinggever van het plegen van die strafbare gedragingen door de betrokken rechtspersonen kan worden aangemerkt. Dit vloeit daar echter ook niet automatisch uit voort. Om verdachte, naast als feitelijk dader, ook aan te kunnen merken als feitelijk leidinggever, moet blijken dat verdachte bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen ter voorkoming van die strafbare gedragingen te nemen. Dit vereist een zekere macht, invloed en verantwoordelijkheid ten aanzien van de strafbare gedragingen.
Ten aanzien van verdachte is echter uit het dossier niet gebleken van voornoemde macht, invloed en verantwoordelijkheid. De invloed van verdachte ten aanzien van de strafbare gedragingen ging niet verder dan het uitvoeren van die opdrachten. Verdachte kon niet bepalen dat de strafbare gedragingen niet ten behoeve van de rechtspersoon zouden worden uitgevoerd door anderen, aan wie – zo blijkt uit het dossier – ook direct opdrachten zijn gegeven om valse facturen op te maken. Hoewel verdachte dus wel wetenschap had van (een deel van) de ten laste gelegde gedragingen, is niet voldaan aan het tweede criterium voor feitelijk leidinggeven, namelijk dat verdachte bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om daartegen maatregelen te nemen. Verdachte dient dus van deze feiten te worden vrijgesproken.
6.3.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft is vervalst door medewerkers van die vennootschap. Gelijk hetgeen is overwogen in rubriek 6.3.1 kunnen deze verboden gedragingen worden toegerekend aan [transportonderneming] Hungary Kft, [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments.
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen.
Uit het dossier blijkt dat de enige betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit bestond uit het versturen van omzetoverzichten aan [medeverdachte 2], omdat [medeverdachte 2] had aangegeven dat hij omzet vanuit Nederland naar Hongarije wilde verleggen. Dit is een goedgekeurd accounting principe, dus verdachte hoefde in principe niet te twijfelen aan deze verzoeken. Uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het inboeken van de dubbele- en fictieve omzet in de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft., noch of verdachte wetenschap had welke door hem aan [medeverdachte 2] verstuurde omzet daadwerkelijk verlegd werd. De omstandigheid dat de in Hongarije dubbel ingeboekte omzet in Nederland niet tegengeboekt is, betekent dus niet dat verdachte met betrekking tot dit feit een verwijt kan worden gemaakt.
Nu uit het dossier niet blijkt welke wetenschap verdachte had ten aanzien van het vervalsen van de administratie van [transportonderneming] Hungary Kft en niet is gebleken dat verdachte enige macht, invloed en verantwoordelijkheid had ten aanzien van die strafbare gedragingen, kan hij niet als feitelijk leidinggever van die strafbare gedragingen worden aangemerkt. Verdachte moet dus van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
6.3.5.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat er ten behoeve van het verkrijgen van de verschillende financieringen meerdere, inhoudelijke onjuiste documenten, waaronder een jaarrekening 2005, een due diligence rapport en een interim financieel rapport 2006/2007 Q1, door medewerkers van de [transportonderneming] Groep aan meerdere banken en/of investeringsinstellingen zijn verstrekt, waardoor die banken en/of investeringsinstelling zijn opgelicht. Deze verboden gedragingen kunnen worden toegerekend aan [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V. Ten aanzien van deze strafbare gedragingen zijn immers onder meer handelingen verricht door medewerkers die werkzaam waren ten behoeve van die vennootschappen. Bovendien waren de gedragingen dienstig aan die vennootschappen en vermochten [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V. erover te beschikken of de gedragingen al dan niet plaats zouden vinden.
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op enigerlei wijze direct betrokken is geweest bij het verkrijgen van financiering door [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V., noch dat hij zelf contact heeft gehad hierover met de banken. Het overleg hierover vond ook plaats op een heel ander niveau dan dat van verdachte. Verdachte was immers slechts medewerker op de financiële administratie van dochtermaatschappij [transportonderneming] B.V., terwijl het verkrijgen van financieringen plaats vond op het directieniveau van de moedermaatschappij (met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]). Verdachte hield zich ook niet bezig met het opstellen van de jaarstukken van de moedermaatschappij. Nu verdachte voorts geen macht, invloed en verantwoordelijkheid had op directieniveau was hij niet bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van de strafbare gedragingen. De omstandigheid dat hij wist dat er valse facturen waren opgemaakt en valse omzet en investeringen in de administratie waren opgenomen, maakt dit niet anders.
Nu verdachte ten aanzien van het gebruik maken van de valse documenten en de oplichting door [transportonderneming] Beheer B.V. en [transportonderneming] Investments B.V. niet kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggever, moet hij van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
6.3.5.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
Op grond van de inhoud het dossier kan worden vastgesteld dat de jaarrekening van [transportonderneming] Beheer B.V., het Annual Financial Report 2005, op 14 april 2006 is vastgesteld door het bestuur en de RvC van [transportonderneming] Beheer B.V. Tevens staat vast dat hierin onjuiste informatie is opgenomen.
De rechtbank komt echter niet toe aan de vraag of verdachte enige strafrechtelijk relevante betrokkenheid heeft gehad bij het opmaken van die onjuiste jaarrekening en de openbaarmaking daarvan, aangezien niet bewezen kan worden dat de jaarrekening op of omstreeks 14 april 2006 openbaar is gemaakt. Uit het dossier blijkt immers dat de jaarrekening niet (op die datum) is gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Weliswaar is de jaarrekening wel verstuurd aan bankinstellingen, aandeelhouders en klanten – waarmee ook wordt voldaan aan de in artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde criteria van openbaar maken – maar dit is pas op 28 april 2006 gebeurd. Reeds om deze reden moet verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

7.De vordering van de benadeelde partij

Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zijn
[investeringsmaatschappij A]en
[bank 2]in de vorderingen niet-ontvankelijk.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
[investeringsmaatschappij A]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
[bank 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.T. Beuving en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2015.

Voetnoten

1.HR 12 februari 1991, NJ 1991, 528.
2.HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 469.