ECLI:NL:RBAMS:2015:4465

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
C-13-576226 - HA ZA 14-1114
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een buitenlands vonnis en de gevolgen voor eis in reconventie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die in 2010 een affectieve relatie hadden. Tijdens deze relatie heeft de geopposeerde partij een aanzienlijk geldbedrag aan de opposant geleend. Na de beëindiging van de relatie heeft het Kantongerecht te Safed in Israël op 11 december 2013 de opposant veroordeeld tot betaling van een groot bedrag aan de geopposeerde partij. Dit vonnis is op 19 december 2013 betekend aan de opposant. De geopposeerde partij heeft vervolgens beslag gelegd op het appartementsrecht van de opposant in Nederland en heeft de erkenning van het Israëlische vonnis gevorderd.

De opposant heeft verzet aangetekend tegen het verstekvonnis van 17 december 2014, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van het bedrag dat in het Israëlische vonnis was vastgesteld. De rechtbank heeft in deze uitspraak de erkenning van het Israëlische vonnis beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die zijn gesteld in het Nederlandse recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Israëlische vonnis voldoet aan de voorwaarden voor erkenning, waaronder de bevoegdheid van de buitenlandse rechter, de behoorlijke rechtspleging en de niet-strijdigheid met de Nederlandse openbare orde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opposant niet voldoende heeft aangetoond dat het Israëlische vonnis in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen in Nederland. De vorderingen van de opposant in reconventie zijn afgewezen, en de rechtbank heeft de opposant veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak bevestigt de erkenning van buitenlandse vonnissen in Nederland, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/581295 / HA ZA 15-154
Vonnis van 15 juli 2015
in de zaak van
[opposant in conventie, eiser in reconventie]
wonende te [plaats],
opposant in conventie,
eiser in reconventie
advocaat mr. M. van Schaik te Amsterdam,
tegen
[geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie]wonende te [plaats]
geopposeerde in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] en [opposant in conventie, eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2014 met producties,
  • het verstekvonnis van 17 december 2014,
  • de dagvaarding van 9 februari 2015 waarmee [opposant in conventie, eiser in reconventie] in verzet is gekomen, tevens houdende eis in reconventie met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met één productie,
  • het tussenvonnis van 18 maart 2015 waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van de comparitie van 17 juni 2015 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben in 2010 een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie heeft [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] een omvangrijk geldbedrag aan [opposant in conventie, eiser in reconventie] geleend. De relatie is op enig moment verbroken.
2.2.
Bij vonnis van 11 december 2013 heeft het Kantongerecht te Safed (Israël) onder kenmerk ‘Civiel dossier 20618-10-13’ (hierna: het Israëlische vonnis) [opposant in conventie, eiser in reconventie] op vordering van [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] veroordeeld om aan [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] een bedrag van NIS 1.199.559,-
(ongeveer € 257.749,47), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis tot aan de dag der volledige betaling alsmede tot betaling van NIS 14.994,- (ongeveer
€ 3.221,33) aan proceskosten en NIS 55.000,- (ongeveer € 11.816,29) aan advocaatkosten, te vermeerderen met de Israëlische BTW van 18% en de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis.
2.3.
Op 19 december 2013 is het Israëlische vonnis betekend aan het adres waar [opposant in conventie, eiser in reconventie] in Israël stond ingeschreven. Ten aanzien van deze betekening heeft [naam 1] op 22 oktober 2014 een schriftelijke verklaring opgesteld, waarin is opgenomen:
“(…) Ik verklaar dat ik op 16/12/13 om 15:00 uur en op 18/12/13 om 17:30 uur en op 19/12/13 om 20:00 uur of daaromtrent, bij de woning van [opposant in conventie, eiser in reconventie] ben gekomen ter bezorging van een vonnis, maar aangezien op alle bovenvermelde tijdstippen niemand aanwezig was, heb ik bij het derde bezoek de documenten op de deur geplakt. (…)”
2.4.
[naam 2], advocaat te Israël, heeft op verzoek van [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] op 30 oktober 2014 een opinie geschreven over de status van het Israëlische vonnis, waarin is opgenomen:
“(…)
Conclusion
According to Israeli law, since the Judgment was rendered by the appropriate legal instance, the procedural rights of the Defendant were not violated and the Judgment does not infringe any public order, it can be concluded that
the Judgment is valid and in full force,as well as any and all of the remedies mentioned therein, and
can be entirely enforced against the Defendant, with all its implications. Furthermore, to the date first mentioned above
the Judgment is final and conclusive and can no longer be appealed. (…)”
2.5.
[geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] heeft beslag gelegd op het appartementsrecht van [opposant in conventie, eiser in reconventie] met betrekking tot de Van [straat] te [plaats].

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zonder verplichting tot zekerheidsstelling, verlof te verlenen om het Israëlische vonnis in Nederland ten laste van [opposant in conventie, eiser in reconventie] ten uitvoer te leggen, althans [opposant in conventie, eiser in reconventie] te veroordelen tot al hetgeen waartoe hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, met veroordeling van [opposant in conventie, eiser in reconventie] in de buitengerechtelijke incassokosten alsmede de beslag-, proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
3.2.
Bij verstekvonnis van 17 december 2014, gewezen door deze rechtbank onder zaak- en rolnummer C/13/576226 / HA ZA 14-1114, (hierna: het verstekvonnis) is [opposant in conventie, eiser in reconventie] – samengevat – veroordeeld tot al hetgeen waartoe hij bij het Israëlische vonnis is veroordeeld, alsmede tot betaling van buitengerechtelijke kosten, beslag- proces- en nakosten (en de wettelijke rente over de proces- en nakosten).
3.3.
[opposant in conventie, eiser in reconventie] heeft om vernietiging van het verstekvonnis verzocht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[opposant in conventie, eiser in reconventie] vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
3.5.1.
[geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] te verbieden om gedurende 36 maanden na de betekening van dit vonnis de woning aan de [straat] te [plaats] executoriaal te verkopen, onder de voorwaarde dat [opposant in conventie, eiser in reconventie] de woning gedurende deze 36 maanden via een makelaar ter verkoop aanbiedt en aangeboden houdt, zulks op straffe van een dwangsom, dan wel [opposant in conventie, eiser in reconventie] een zodanige termijn te gunnen voor de verkoop van de woning als de rechtbank juist acht,
3.5.2.
te verklaren voor recht dat [opposant in conventie, eiser in reconventie] aan [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] niet meer verschuldigd is dan de uitgeleende som van USD 250.000,-, waarover geen rechte [de rechtbank begrijpt: rente] verschuldigd is,
3.5.3.
compensatie van de proceskosten, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad.
3.6.
[geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Verzet
4.1.
[opposant in conventie, eiser in reconventie] is tijdig in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. Op grond van artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet verzet worden gedaan binnen vier weken na ofwel i) betekening van het vonnis in persoon ofwel ii) het plegen van enige daad van bekendheid door [opposant in conventie, eiser in reconventie]. Vaststaat dat het verstekvonnis niet in persoon is betekend. De rechtbank gaat er op basis van de door [opposant in conventie, eiser in reconventie] onbetwist gestelde omstandigheid dat hij eerst op 13 januari 2015 in Nederland is teruggekomen en op 29 januari 2015 zijn eerste gesprek met zijn advocaat heeft gehad van uit dat [opposant in conventie, eiser in reconventie] in de periode tussen 13 januari 2015 en 29 januari 2015 met het verstekvonnis bekend is geraakt. De verzetdagvaarding van 9 februari 2015 is, zelfs uitgaande van een daad van bekendheid direct op 13 januari 2015, binnen vier weken nadien uitgebracht.
4.2.
De van de zijde van [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] geponeerde (blote) stelling dat er geen sprake is van een ‘verschoonbare termijnoverschrijding’ van de zijde van [opposant in conventie, eiser in reconventie], is zonder nadere toelichting onvoldoende om in te zien waarom tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen.
Erkenning Israëlisch vonnis
4.3.
De vordering van [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] strekt ertoe [opposant in conventie, eiser in reconventie] te veroordelen tot betaling van hetgeen waartoe zij in op 11 december 2013 gewezen Israëlische vonnis veroordeeld is. Op grond van artikel 431 lid 1 Rv kunnen beslissingen die zijn gegeven door een rechter van een vreemde staat niet binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling zoals bedoeld in artikel 985 Rv dan wel artikel 993 lid 1 en 2 Rv.
4.4.
Ingevolge artikel 431 lid 2 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Indien op de voet van artikel 431 lid 2 Rv het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent (zie Hoge Raad 14 november 1924, NJ 1925, p. 91 (Bontmantel)). Daarbij geldt als uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (cumulatief):
de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde en
de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter dan wel een buitenlandse rechter, mits die laatstgenoemde beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
Strekt de vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in de buitenlandse beslissing is veroordeeld en is voldaan aan de vier hiervoor vermelde voorwaarden, dan dient de rechter de gebondenheid van partijen aan die beslissing tot uitgangspunt te nemen en is de vordering in beginsel toewijsbaar (zie Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838).
4.5.
Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat het Israëlische vonnis voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden. [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] heeft gesteld dat dit het geval is. Ten aanzien van de hiervoor onder i., ii. en iii. genoemde voorwaarden is door [opposant in conventie, eiser in reconventie] verweer gevoerd.
Ad i.
4.6.
[geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] heeft gesteld dat het kantongerecht te Safed, Israël op een naar internationale maatstaven algemeen aanvaarde grond bevoegd was. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] verwezen naar de opinie van [naam 2] van 30 oktober 2014 (zie 2.4). In deze opinie zijn als bevoegdheidsgronden genoemd: a) Safed (Israël) is de plaats waar de overeenkomst is gesloten en waar is tekortgekomen, b) Safed (Israël) is de woonplaats van beide partijen en c) er is door [opposant in conventie, eiser in reconventie] geen verweer gevoerd tegen de bevoegdheid. Hier tegenover heeft [opposant in conventie, eiser in reconventie] volstaan met het verweer dat het ‘maar de vraag is’ of de Israëlische rechter bevoegd was, omdat hier geen stukken van zijn en volgens [opposant in conventie, eiser in reconventie] de overeenkomst in Nederland is gesloten. Dit verweer is, gelet op de gemotiveerde en met stukken onderbouwde stellingen van [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie], onvoldoende. Het had op de weg van [opposant in conventie, eiser in reconventie] gelegen om zijn verweer ter zake nader te concretiseren, bijvoorbeeld door toe te lichten waarom de door [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] genoemde bevoegdheidsgronden niet opgaan.
4.7.
Hierbij komt nog dat als niet (althans onvoldoende) betwist vaststaat dat Safed (Israël) de woonplaats was van beide partijen ten tijde van de Israëlische procedure en dat de woonplaats van gedaagde partij een naar internationale algemeen aanvaarde bevoegdheidsgrond vormt, zodat het Kantongerecht te Safed reeds om die reden bevoegdheid toekwam.
Ad ii.
4.8.
Ten aanzien van de vraag of in Israël sprake is geweest van (kort gezegd) een behoorlijke rechtspleging geldt dat [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] heeft gesteld dat dit het geval is geweest en zij deze stelling heeft onderbouwd door te verwijzen naar de verklaring van [naam 1] over de wijze van betekening (zie 2.3) en de opinie van [naam 2] van 30 oktober 2014 over de procedure bij (zie 2.4). Voor zover [opposant in conventie, eiser in reconventie] heeft willen betwisten dat het Israëlische vonnis tot stand is gekomen met inachtneming van een behoorlijke rechtspleging door aan te voeren dat het ‘de vraag is of de juiste procedure is gevolgd’ geldt (wederom) dat dit onvoldoende is.
4.9.
Voorts geldt dat het verweer van [opposant in conventie, eiser in reconventie] dat hij weliswaar stond ingeschreven op het adres in Israël waar de oproeping en betekening heeft plaatsgevonden, maar daar feitelijk niet langer woonachtig was, niet kan slagen. Dat [opposant in conventie, eiser in reconventie] ergens staat ingeschreven waar hij niet woont is immers een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Daaruit volgt dat het door [opposant in conventie, eiser in reconventie] gedane (niet onderbouwde) beroep op artikel 16 van het Haags Betekeningsverdrag evenmin slaagt.
Ad iii.
4.10.
Door [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] is gesteld dat het Israëlische vonnis niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. [opposant in conventie, eiser in reconventie] heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat hij is veroordeeld tot betaling van een groot geldbedrag (plus bijkomende kosten), terwijl hij de vordering betwist, maakt dat bij erkenning van het vonnis sprake is van strijd met de Nederlandse openbare orde.
4.11.
Het gaat er bij deze voorwaarde om of de gevolgen van de erkenning van het Israëlische vonnis in strijd zijn met de in Nederland geldende fundamentele rechtsbeginselen. Dat de erkenning van het vonnis waarin [opposant in conventie, eiser in reconventie] is veroordeeld tot betaling van een groot geldbedrag (plus bijkomende kosten), terwijl hij de vordering betwist, in strijd is met de in Nederland geldende fundamentele rechtsbeginselen valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien. Veroordelingen tot betaling van betwiste geldvorderingen worden immers ook in Nederland dagelijks uitgesproken. Gesteld noch gebleken is met welk fundamenteel rechtsbeginsel het Israëlische vonnis in strijd zou zijn. Van belang hierbij is nog dat – zoals uit het bovenstaande blijkt – vaststaat dat in Israël een tijdige en deugdelijke oproeping heeft plaatsgevonden en het verstekvonnis op deugdelijke wijze is betekend.
4.12.
Het door [opposant in conventie, eiser in reconventie] op dit punt gevoerde verweer kan dan ook niet slagen.
Slotsom en overig
4.13.
Nu uit het voorgaande volgt dat het Israëlische vonnis voldoet aan de onder i., ii. en iii. genoemde voorwaarden en door [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] onbetwist is gesteld dat ook aan voorwaarde iv. is voldaan (en van het tegendeel niet is gebleken) geldt dat het Israëlische vonnis in Nederland zal worden erkend. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het tussen partijen bestaande geschil. Dat dit op enige wijze in strijd komt met artikel 6 EVRM, zoals [opposant in conventie, eiser in reconventie] heeft aangehaald maar niet heeft onderbouwd, is niet gebleken.
4.14.
Het beroep van [opposant in conventie, eiser in reconventie] op het arrest van het Hof van Justitie van 29 april 1999 (C-267/97) doet aan het bovenstaande niet af. Dit arrest heeft betrekking op uitleg van het toen geldende Executieverdrag. Het Hof van Justitie oordeelt bovendien dat
in het geval van een overeenkomstig artikel 36 Executieverdragingesteld verzet, de nationale rechter de rechtsgevolgen
van een faillissementsbeslissinggegeven in de staat van herkomst naar eigen recht kan bepalen. Het arrest ziet dus niet op artikel 431 Rv en het betrof – anders dan [opposant in conventie, eiser in reconventie] heeft gesteld – ook geen ‘vergelijkbare zaak’. Evenmin juist is de conclusie van [opposant in conventie, eiser in reconventie] dat uit dit arrest blijkt dat niet voorbij kan worden gegaan aan een inhoudelijke behandeling, dit is door het Hof van Justitie niet overwogen.
Proceskosten
4.15.
Het verzet wordt gelet op het bovenstaande ongegrond verklaard. Bij deze uitkomst van de procedure zal [opposant in conventie, eiser in reconventie] worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, in conventie begroot op € 2.000,00 (1,0 punt x tarief € 2.000,00) aan salaris advocaat.
in reconventie4.16. De rechtbank begrijpt de vordering zoals opgenomen onder 3.5.1. aldus dat [opposant in conventie, eiser in reconventie] hiermee heeft bedoeld een executiegeschil aanhangig te maken.
Gesteld noch gebleken is echter dat [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] met de uitvoer van het vonnis misbruik van recht zou maken dan wel dat er door de uitvoer sprake zou zijn van een noodtoestand op grond van na het vonnis voorgevallen feiten of omstandigheden. Dat het gekozen middel van executoriaal beslag op het appartementsrecht van [opposant in conventie, eiser in reconventie] (gevolgd door openbare verkoop) in het onderhavige geval buitenproportioneel is, is onvoldoende gebleken. De omstandigheid dat [opposant in conventie, eiser in reconventie] door een openbare verkoop het risico loopt met een restschuld te blijven zitten is daartoe – zeker tegenover de omvang van de vordering van [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] en haar belang bij incassering van dat bedrag – niet afdoende. Hierbij is mede van belang dat de woning in 2012 al te koop heeft gestaan, maar dat [opposant in conventie, eiser in reconventie] de woning zelf uit de verkoop heeft gehaald. Het door [opposant in conventie, eiser in reconventie] opgeworpen executiegeschil slaagt dan ook niet.
4.17.
De vordering zoals weergegeven onder 3.5.2. is gegrond op de stelling dat a) de door [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] ingestelde vordering te hoog is en b) tussen partijen afspraken zijn gemaakt over het niet verschuldigd zijn van rente. Deze stellingen vormen een inhoudelijk betwisting van het in het Israëlische vonnis gegeven oordeel. Nu uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat het Israëlische vonnis in Nederland wordt erkend en dit vonnis onherroepelijk is, geldt dat de rechtbank ook in reconventie niet toekomt aan de inhoudelijke verweren van [opposant in conventie, eiser in reconventie]. Er ligt immers reeds een op deze punten tussen partijen gewezen vonnis.
4.18.
Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen. [opposant in conventie, eiser in reconventie] zal in de proceskosten worden veroordeeld, begroot op € 2.000,00 (2,0 punten x 0,5 x tarief € 2.000,00) aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart het verzet tegen het verstekvonnis van 17 december 2014, gewezen onder kenmerk C/13/576226 / HA ZA 14-1114, ongegrond,
5.2.
veroordeelt [opposant in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten van de verzetprocedure, tot op heden aan de zijde van [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] begroot op € 2.000,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [opposant in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [geopposeerde in conventie, verweerster in reconventie] begroot op € 2.000,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving, rechter, bijgestaan door mr. M.E.A. Möhring, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.*