ECLI:NL:RBAMS:2015:4472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over openbaarmaking door het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit

In deze zaak heeft eiser, een individu, een verzoek ingediend bij het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) om openbaarmaking van bepaalde gegevens. Het LOWI heeft echter in beroep gesteld dat het geen bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat het LOWI inderdaad geen bestuursorgaan is, omdat er geen publiekrechtelijke grondslag is en het LOWI niet met openbaar gezag is bekleed. Hoewel het LOWI adviezen kan geven over beslissingen van universiteiten, kan het niet eenzijdig de rechtspositie van andere rechtssubjecten bepalen. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard in deze zaak.

Het proces begon met een afwijzing van het verzoek om openbaarmaking door het LOWI, waarna eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat het LOWI geen bestuursorgaan is, noch een instelling die onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkt. Dit betekent dat de beslissingen van het LOWI niet als besluiten in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt, waardoor de rechtbank niet bevoegd is om de zaak te behandelen.

De uitspraak is gedaan door rechter M.C.M. Hamer en is openbaar uitgesproken op 17 juli 2015. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/8288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit, verweerder

(gemachtigde: mr. H.M.L. Frons).

Procesverloop

Bij brief van 19 november 2013 (de primaire beslissing) heeft verweerder een verzoek van eiser om openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij brief van 28 november 2014 (de bestreden beslissing) heeft verweerder de afwijzing van het verzoek om openbaarmaking gehandhaafd, zij het op andere gronden.
Eiser heeft tegen de bestreden beslissing beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat – indien uit de beoordeling van de zaak voortvloeit dat deze rechtbank op grond van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onbevoegd is – zij desondanks instemmen met behandeling van de zaak door deze rechtbank.

Overwegingen

1. Eiser heeft per brief van 15 november 2013 verweerder verzocht om openbaarmaking van de namen van de vermeende deskundigen wier advies is gevraagd bij het onderzoek naar de fraude van professor [2 deskundige] bij de publicatie Chem.Eur.J. 12 (2006) 7167 (de zogenaamde Leuvense data die toch in Utrecht blijken te zijn gemeten). Bij de primaire beslissing heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen, omdat de verzochte informatie reeds op 20 september 2013 was geopenbaard.
2. Bij de bestreden beslissing heeft verweerder geweigerd de namen van de twee deskundigen vrij te geven omdat het zich daartoe niet bevoegd achtte.
3. Naar aanleiding van het ingestelde beroep heeft verweerder zich in zijn verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat verweerder geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb.
4.1.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
4.2.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.3.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
4.4.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
5.1
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of verweerder aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend op grond van het volgende.
5.2
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder geen krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is. Verweerder is blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting opgericht door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderwijs (NWO) en VSNU. De KNAW en de NWO zijn in ieder geval rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. De vraag is dan of verweerder mogelijk als orgaan kan worden aangemerkt van één van die publiekrechtelijke rechtspersonen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is voor de vraag of een commissie kan worden beschouwd als een orgaan van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, de aanwezigheid van een publiekrechtelijke grondslag bepalend (zie onder andere de uitspraak van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2771). Dat is hier niet het geval. De taken, werkwijze en samenstelling van verweerder zijn namelijk neergelegd in het Reglement Landelijk orgaan voor wetenschappelijke integriteit (het Reglement). Uit de toelichting bij het Reglement van 15 april 2003 komt naar voren dat verweerder zijn grondslag vindt in de “Notitie wetenschappelijke integriteit. Over normen van wetenschappelijk onderzoek en een Landelijk orgaan voor wetenschappelijke integriteit (LOWI) van KNAW, VSNU en NWO” (Notitie) uit 2001. De Notitie noch het Reglement vinden hun grondslag in een publiekrechtelijke regeling. Dit betekent dat verweerder geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is.
5.3.
Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank ook niet aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb omdat verweerder niet bekleed is met enig openbaar gezag. Verweerder kan op verzoek van een klager of beklaagde weliswaar “in tweede instantie” een oordeel vellen over de beslissing die het bestuur van een universiteit dan wel van NWO of van de KNAW heeft genomen in een geschil over vermeend wangedrag, welk oordeel de status heeft van een advies aan het verantwoordelijke bestuur. Aan verweerder is echter niet bij wettelijk voorschrift een publiekrechtelijke bevoegdheid toegekend tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten.
5.4.
Ter zitting heeft eiser nog betoogd dat verweerder wel een bestuursorgaan is en daartoe verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 22 mei 2013. Dit betoog slaagt niet. In voormelde uitspraak lag allereerst niet de rechtsvraag voor of verweerder al dan niet een bestuursorgaan is. Daarnaast moet de rechtbank in het hier voorliggende geschil zelfstandig - ambtshalve - onderzoeken of het ingestelde beroep is gericht tegen een besluit in de zin van de Awb.
5.5.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of verweerder een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, werkzame instelling, dienst of bedrijf is als bedoeld in artikel 3 van de Wob. De rechtbank beantwoordt die vraag onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011 (ECLI.:NL:RVS:2011:BQ5933) eveneens ontkennend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt namelijk dat verweerder een onafhankelijke adviserende entiteit is. Verweerder is opgericht door de KNAW, NWO en VSNU en bestaat blijkens het Reglement uit vijf leden en een voorzitter, die allen (emeritus) hoogleraar zijn. De drie instellingen hebben in gelijke mate invloed op verweerder, zij het beperkt. Zij hebben geen zeggenschap over de adviezen die verweerder uitbrengt. Verweerder hanteert voorts een eigen begroting. Deze wordt voorgefinancierd door de KNAW. De werkelijke kosten worden na afloop van ieder kalenderjaar berekend en vervolgens in rekening gebracht bij alle aangesloten wetenschappelijke instellingen. Op grond van het vorenstaande kan niet worden gezegd dat verweerder onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzaam is. Dat verweerder logistiek gezien is ingebed in de KNAW omdat het gebruikmaakt van het gebouw en faciliteiten van de KNAW doet hier niet aan af.
6. Het gevolg van de conclusie dat verweerder geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb is noch een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzaam instelling, dienst of bedrijf als bedoeld in artikel 3 van de Wob, is dat niet alleen de primaire beslissing, maar ook de bestreden beslissing geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Tegen de bestreden beslissing staat dus niet de mogelijkheid open om beroep bij de bestuursrechter in te stellen. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.