ECLI:NL:RBAMS:2015:495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
awb 14/6313
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beleid inzake bijzondere bijstand voor eigen bijdrage Lichte Advies Toevoeging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de toekenning van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage van een Lichte Advies Toevoeging (LAT). Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, maar het college had deze aanvraag toegewezen tot een bedrag van € 0,00. Eiseres was van mening dat het beleid van verweerder, dat een drempelbedrag van € 53,- hanteert, onredelijk was en dat dit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het beleid van verweerder niet onredelijk was, gelet op de wetsgeschiedenis en de tekst van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaruit bleek dat het beleid van verweerder, dat een drempelbedrag van € 50,- hanteert, niet kennelijk onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder, dat voor de eerste € 53,- van de eigen bijdrage voor een LAT geen bijzondere bijstand wordt verleend, niet onredelijk is. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/6313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres],te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E. Carter).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB; thans Participatiewet) toegewezen tot een bedrag van € 0,00.
Bij besluit van 20 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun voornoemde gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 18 april 2014 heeft eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand voor een Lichte Advies Toevoeging (LAT) tot een bedrag van € 77,- ingediend. De LAT is verstrekt voor bezwaar van eiseres tegen een besluit van verweerder tot verlaging van de WWB-uitkering van eiseres. Verweerder heeft in het bestreden besluit de bijstand toegekend tot een bedrag van € 0,-.
2. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is genomen met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij gewone toevoegingen kan de rechtzoekende er voor kiezen om langs het juridisch loket te gaan, waarna in geval van doorverwijzing een korting op de eigen bijdrage van € 53,- verkregen kan worden. Gelet op artikel 2 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand kan eiseres nooit een korting op de eigen bijdrage van € 53,- verkrijgen, nu haar advocaat bij de Raad voor Rechtsbijstand een LAT heeft aangevraagd en verkregen. Het beleid waarin standaard € 53,- in mindering op de bijzondere bijstand wordt gebracht bij een LAT is onredelijk omdat deze vermindering niet plaatsvindt bij een gewone toevoeging. Voorts is dit inconsistent met het beleid rond de toekenning van bijzondere rechtsbijstand bij gewone toevoegingen, aldus eiseres.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat volgens hoofdstuk 9.7.6.1 van de beleidsvoorschriften werk en inkomen (de beleidsvoorschriften) de lagere eigen bijdrage tarieven voor een LAT voor vergoeding in aanmerking komen voor zover zij € 53,- te boven gaan. Die € 53,- zijn geen noodzakelijke kosten en dient eiseres zelf te betalen. Voor de resterende € 24,- geldt dat de ondergrens van € 50,- voor wettelijke eigen bijdrages in het huidige draagkrachtjaar nog niet is verrekend, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat het beleid aansluit bij het beleid van de Rijksoverheid dat beoogt door middel van een financiële prikkel rechtzoekenden zelf een eerste afweging te laten maken over nut of noodzaak van het inwinnen van juridisch advies en zo nodig van het starten van een procedure.
4.1
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2
Artikel 2 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand luidt, voor zover en ten tijde van belang, als volgt:
3. In afwijking van het eerste onderscheidenlijk tweede lid en artikel 2a bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies, in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen onderscheidenlijk in andere gevallen:
a. € 77, indien het inkomen ten hoogste € 18.700 onderscheidenlijk ten hoogste € 26.100 bedraagt en
b. € 129, indien het inkomen meer dan € 18.700 en ten hoogste € 25.600 onderscheidenlijk meer dan € 26.100 en ten hoogste € 36.100 bedraagt.
[…]
6. Indien aan een rechtzoekende, alvorens deze een toevoeging aanvraagt, in persoon rechtshulp is verleend met betrekking tot zijn individuele rechtsbelang door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de wet, en in het kader daarvan een diagnosedocument is opgesteld en aan de rechtzoekende ter beschikking is gesteld, wordt de op grond van het eerste, tweede onderscheidenlijk vijfde lid verschuldigde eigen bijdrage € 53 verlaagd.
7. In afwijking van het zesde lid wordt de eigen bijdrage, die een natuurlijke persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, verlaagd met € 53 indien de rechtsbijstand wordt verleend:
a. in een strafzaak in eerste aanleg jegens een verdachte als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000;
b. bij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000;
c. bij het inbrengen van een zienswijze tegen het voornemen tot afwijzen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000;
d. bij het inbrengen van een zienswijze tegen het voornemen tot afwijzen van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000;
e. bij het inbrengen van een zienswijze tegen het voornemen om een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Vreemdelingenwet 2000 in te trekken;
f. in een zaak omtrent het opleggen van een sanctie als bedoeld in artikel 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht;
g. in een zaak in hoger beroep of cassatie.
4.3
Hoofdstuk 9.7.6.1 van de beleidsvoorschriften luidt, ten tijde van belang en voor zover van belang, als volgt:
Voor een zogenaamde Lichte Advies Toevoeging (LAT) die is afgegeven door de RvR gelden lagere tarieven. Die komen voor vergoeding in aanmerking voor zover ze de € 53,00 te boven gaan. Ook hier dient de ondergrens eigen bijdrages toegepast te worden als dat in het draagkrachtjaar nog niet gebeurd is.
[…]
Hiermee wordt aangesloten bij het beleid van de rijksoverheid, dat beoogt door middel van een financiële prikkel rechtzoekenden zelf een eerste afweging te laten maken over nut of noodzaak van een procedure.
5. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden en is de WWB komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht WWB, geregeld in artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet, wordt in het geval een bezwaar- of beroepschrift vóór of op de datum van de inwerkingtreding van de Participatiewet is ingediend beslist met toepassing van de WWB. Dit is in de onderhavige zaak het geval.
6.1
In artikel 2, derde lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand is de hoogte van de eigen bijdrage voor een LAT geregeld. Het zesde lid van artikel 2 ziet op gevallen waarin rechtshulp is verleend door het juridisch loket of waarin sprake is van een voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). In het zevende lid van dit artikel is opgenomen in welke overige gevallen de eigen bijdrage wordt verlaagd met een bedrag van € 53,-. De rechtbank stelt vast dat de eigen bijdrage voor de LAT niet onder de in lid 6 en lid 7 genoemde gevallen valt.
6.2
In de Nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel van de Wet van
29 december 2008 tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende herijking van de verlening van de rechtsbijstand door de raden voor de rechtsbijstand en de invoering van een lichte adviestoevoeging alsmede de regeling van de vergoeding van mediation (Kamerstukken II 2006/07, 30 436, nr. 6) is onder het kopje ‘4. Lichte adviestoevoeging’, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage bij lichte adviestoevoegingen is uiteraard in het oog gehouden dat deze niet van dien aard mag zijn dat daardoor een onoverkomelijke financiële drempel wordt opgeworpen voor rechtzoekenden die eenvoudig rechtskundig advies van een advocaat willen krijgen. Om deze reden zal deze eigen bijdrage bij een lichte adviestoevoeging dan ook voor alle rechtzoekenden aanzienlijk lager zijn dan de eigen bijdrage die zij moeten betalen wanneer op basis van een gewone toevoeging rechtsbijstand wordt verleend. […] Een en ander heeft geresulteerd in de beslissing om de eigen bijdrage bij een lichte adviestoevoeging wel in enige mate te verhogen ten opzichte van die voor het verlengd spreekuur, maar de hoogte hiervan ook voor mensen met een inkomen op bijstandsniveau niet van dien aard te laten zijn dat hierdoor de toegang tot het recht in het gedrang komt.”
6.3
In de Nota van toelichting bij het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (Stb. 2009, nr. 46) is bij de artikelsgewijze toelichting op artikel 2, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“In geval van een lichte adviestoevoeging betaalt de rechtzoekende met het oog hierop, […], telkens een eigen bijdrage die aanzienlijk lager is dan de eigen bijdrage die hij verschuldigd is wanneer op basis van een gewone toevoeging rechtsbijstand wordt verleend. De eigen bijdrage bij de lichte adviestoevoeging bedraagt voor rechtzoekenden met een inkomen op of net boven het bijstandsniveau € 39,- en voor andere minder draagkrachtige rechtzoekenden
€ 72,-. Bij het bepalen van deze hoogten is, […], mede in ogenschouw genomen dat ook de hoogte van deze eigen bijdrage zodanig moet zijn dat rechtzoekenden hierdoor daadwerkelijk worden gestimuleerd om, al dan niet met hulp van de zijde van het juridisch loket, het gebruik van rechtsbijstand bewust af te wegen.”
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze wetsgeschiedenis dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om de eigen bijdrage voor een LAT niet te verlagen, omdat de hoogte van de eigen bijdrage juist zodanig moet zijn dat de rechtzoekende een bewuste afweging zal maken over de noodzakelijkheid van gebruikmaking van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Uit de wetsgeschiedenis blijkt tevens dat de wetgever er bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage voor een LAT rekening mee heeft gehouden dat deze geen onoverkomelijke drempel mag vormen voor toegang tot het recht van een rechtzoekende. De eigen bijdrage van de LAT is aanzienlijk lager dan die van een reguliere toevoeging en de hoogte van de eigen bijdrage voor een LAT is inkomensafhankelijk. Er zijn immers twee eigen bijdragen in artikel 2, derde lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand vastgesteld, één voor een rechtzoekende met een inkomen op of net boven bijstandsniveau en één voor andere minder draagkrachtige rechtzoekenden.
6.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beleid van verweerder dat voor de eerste € 53,- van de eigen bijdrage voor een LAT geen bijzondere bijstand wordt verleend, niet onredelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert verder aan dat het beleid van verweerder, waarin staat dat een betrokkene voor bijzondere bijstand in aanmerking komt voor zover de eigen bijdrage de € 53,- overstijgt, onredelijk is door het stapelingseffect met de ondergrens van € 50,- per draagkrachtjaar die door verweerder bij toekenning van bijzondere bijstand in acht wordt genomen.
8.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres de beroepsgrond dat in haar geval de ondergrens van € 50,-- voor het betreffende draagkrachtjaar reeds was toegepast ter zitting heeft laten vallen.
8.2
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, onder meer de uitspraak van
7 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4351), volgt dat het beleid van verweerder, waarin een drempelbedrag van € 50,-- wordt gehanteerd, niet kennelijk onredelijk is. Onder 6.4 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat ook het beleid van verweerder ten aanzien van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor een LAT niet onredelijk is. Dat sprake zou zijn van een stapelingseffect maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, zeker niet nu de ondergrens van € 50,- slechts één keer per draagkrachtjaar in rekening gebracht kan worden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.