5.5Zowel eisers als OMF-NL stellen zich uitdrukkelijk op het standpunt dat OMF-NL niet als werkgever van hen functioneert. Eisers beschouwen zich niet als werknemers van OMf-NL, maar als leden van de fellowship die vrijwillig door OMF-NL worden uitgezonden. Dat eisers geen werknemers zijn blijkt volgens eisers tevens uit de omstandigheid dat de Belastingdienst op 15 juni 2015 heeft geaccordeerd dat er geen sprake is van bron van inkomen die aan de Nederlandse belasting is onderworpen omdat eisers leven van donaties die in de vorm van leefgeld via OMF-NL en OMF-HQ te Singapore volgens een bepaalde verdeelsleutel aan eisers worden betaald.
6. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de AOW kan de gewezen verzekerde die de aanvangsleeftijd heeft bereikt zich, zolang hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, vrijwillig verzekeren over een periode van maximaal tien jaar, met ingang van de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. De eerste zin is alleen van toepassing indien de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest.
7. Op grond van artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW is de periode van maximaal tien jaar, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing op de gewezen verzekerde die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking.
8. In artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling wordt, voor zover hier van belang, als organisatie voor ontwikkelingssamenwerking als bedoeld in artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW aangewezen de religieuze instituten en overige organisaties die missionarissen en ontwikkelingswerkers uitzenden voorzover deze zijn aangesloten bij de EZA.
9. De rechtbank stelt vast dat OMF-NL is aangesloten bij de EZA. Dat is tussen partijen niet in geschil.
10. In het verweerschrift van 12 juni 2015 heeft verweerder zich onder uitvoerige verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW en het Besluit op het standpunt gesteld dat in haar beleid pas sprake kan zijn van een toelating tot de vrijwillige verzekering van meer dan tien jaar als gebleken is van een situatie dat de betreffende personen voor hun werkzaamheden buiten Nederland de band met Nederland via de werkgever hebben behouden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens verweerder dat voor de beperking van de duur van de vrijwillige verzekering aansluiting is gezocht bij de gedragslijn die Nederland ter zake van de verplichte verzekering volgt bij langdurige detacheringen naar een EU-land dan wel een land waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten. Verweerder legt artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW zo uit dat die geldt voor personen die zijn uitgezonden door een organisatie die als hun werkgever moet worden aangemerkt. Verweerder benadrukt dat artikel 25, derde lid, van de AOW een uitzondering betreft op de hoofdregel dat er niet meer dan 10 jaar vrijwillige verzekering kan worden toegestaan. In die visie past volgens verweerder zijn restrictieve uitleg waarbij het feit of het dienstverband met de Nederlandse werkgever gedurende het verblijf buitenslands in stand is gebleven bepalend is. Nu OMF-Nederland niet als werkgever van eisers kan worden aangemerkt, kunnen eisers niet worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering, aldus verweerder.
11. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn interpretatie dat sprake moet zijn van een dienstverband en derhalve een werkgeverschap van de uitzendende organisatie ten opzichte van de zendingswerkers. Naar het oordeel van de rechtbank volgt verweerders interpretatie niet uit de tekst van de wet. In artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW is sprake van “
de gewezen verzekerde die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking”. Uit deze tekst blijkt niet dat sprake moet zijn van een werkgever-werknemer relatie. Dit blijkt evenmin uit de tekst van artikel 1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling waarbij als organisaties voor ontwikkelingssamenwerking als bedoeld in artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW worden aangewezen de religieuze instituten en overige organisaties die missionarissen en ontwikkelingswerkers uitzenden voor zover deze zijn aangesloten bij de EZA. Ook in deze bepaling staat het woord “uitzenden” centraal, en is niet bepaald dat de uitzendende organisatie als werkgever van de missionaris moet optreden. Ook uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel inzake herziening van de vrijwillige verzekering voor de AOW en ANW (TK, 2000-2001, 27 468, nr. 3) leidt de rechtbank niet af dat sprake moet zijn van een arbeidsrelatie tussen een werkgever en een werknemer. Uit de Memorie van Toelichting blijkt weliswaar dat een verband is gelegd met de in het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen genoemde personen die werkzaamheden in het algemeen belang verrichten, maar de conclusie van verweerder dat de wetgever het begrip uitzending zoals vermeld in artikel 1 van het Besluit Export Uitkeringen onlosmakelijk verbonden acht met de begrippen werkgever en arbeidsrelatie onderschrijft de rechtbank niet. In de Memorie van Toelichting bij artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW is immers niet nader toegelicht wanneer er sprake is van uitzending door een ontwikkelingsorganisatie.
12. De rechtbank hecht voor de uitleg van het begrip “uitzenden” in deze meer betekenis aan het antwoord van de Staatssecretaris van Sociale Zaken van 12 september 2014 verwoord in reactie op Kamervragen over de toepassing van de vrijwillige verzekering van de AOW voor ontwikkelingswerkers. In dit antwoord heeft de Staatssecretaris vermeld dat de SVB in de uitvoeringspraktijk de regel hanteert dat er alleen sprake kan zijn van uitzending indien er een arbeidsrelatie is tussen een werknemer en een Nederlandse organisatie die is opgenomen in de Regeling, maar dat deze arbeidsrelatie niet noodzakelijkerwijs de juridische vorm van een arbeidsovereenkomst hoeft te hebben. Ook gewezen verzekerden die als vrijwilliger of stagiair worden uitgezonden om werkzaamheden in het kader van ontwikkelingswerk te verrichten kunnen gebruik maken van de regeling van artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, aldus de Staatssecretaris.
13. De rechtbank leidt hier uit af dat ook andere (rechts)vormen van uitzending, zoals onderhavige vorm van een fellowship van leden onder omstandigheden kunnen leiden tot toelating tot de vrijwillige verzekering AOW na 10 jaar. Nu het hier gaat om uitzending door een religieuze organisatie ligt het ook niet voor de hand te eisen dat aan de uitzending een arbeidsverhouding naar burgerlijk recht ten grondslag ligt omdat, zoals ter zitting is besproken, het mogelijk is dat werkzaamheden van overwegend geestelijke aard niet als dienstbetrekking worden beschouwd in verband met het ontbreken van werkgeversgezag. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 1 november 1989 en 11 januari 2007 ( ECLI:NL:CRVB:1989:AK8930 en ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7058). Ook wordt op grond van art. 8 lid 1 onder d van het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd niet als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van de freelancer/zzp’er die arbeid van overwegend geestelijke - in de zin van godsdienstige, religieuze aard - verricht. Het alleen tot de vrijwillige verzekering AOW na 10 jaar toelaten van personen met een dienstverband kan de groep van zendingswerkers en missionarissen voor een eis stellen waaraan zij mogelijkerwijs niet kunnen voldoen en noch uit de wetsgeschiedenis noch uit de antwoorden van de staatsecretaris leidt de rechtbank af dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW meebrengt dat de eis dat bij uitzending door een organisatie die is opgenomen in de Regeling sprake moet zijn van een werkgever-werknemerrelatie naar burgerlijk recht niet kan worden gesteld.
14. In de Memorie van Toelichting is ten aanzien van de beperking van de vrijwillige verzekering en de vraag hoe lang de periode van vrijwillige verzekering mag zijn, overwogen dat het invoeren van een beperking voor degenen die uitsluitend buiten Nederland hun werkzaamheden kunnen verrichten maar die hun band met Nederland, bijvoorbeeld via hun werkgever, blijven behouden onredelijk zou kunnen uitvallen. Daarbij gaat het met name om ontwikkelingswerkers en personen die in de missie of zending werkzaamheden verrichten in het algemeen belang. De rechtbank is daarbij evenals verweerder van oordeel dat artikel 25, derde lid, van de AOW een uitzondering betreft op de hoofdregel dat er niet meer dan 10 jaar vrijwillige verzekering kan worden toegestaan. Ook naar het oordeel van de rechtbank past daarbij een restrictieve uitleg waarbij het feit dat met de Nederlandse uitzendende organisatie gedurende het verblijf buitenslands een band is gebleven bepalend is.
15. De vraag is aan de orde of in het onderhavige geval de Nederlandse organisatie OMF-NL kan worden aangemerkt als de uitzendende organisatie en dat eisers daarmee voldoen aan de eis dat zij via deze uitzendende organisatie een band met Nederland hebben behouden.
16. Gelet op het door eisers weergegeven en hiervoor onder 5. vermelde feitencomplex acht de rechtbank voldoende vaststaan dat eisers vanuit Nederland door OMF-NL worden uitgezonden. Zo is voldoende aannemelijk geworden dat het vrijwilligerswerk door eisers mogelijk wordt gemaakt door donaties die zijn bijeengebracht in Nederland door de Gereformeerde Kerk en individuele donors en via OMF-NL en OMF-HQ ter plaatse voor eisers beschikbaar komen. Verder is gebleken dat OMF-NL beslist over de uitzending van vrijwilligers en dat OMF-NL de mogelijkheid heeft om zendingswerkers terug te roepen wanneer er problemen zijn. Tevens vindt voorafgaande aan de uitzending een training door OMF-NL plaats en wanneer vrijwilligers terugkeren in Nederland vindt debriefing plaats. OMF-NL betaalt gedurende de verlofperioden in Nederland een vergoeding aan eisers en betaalt ook de premies vrijwillige verzekeringen hier te lande.
17. De enkele omstandigheid dat in artikel 4 van de Statuten wordt vermeld dat OMF-NL geen arbeidsovereenkomst aangaat met de zendingswerkers en geen verplichtingen aangaat om de financiële behoeften van de zendingswerkers te dekken is onvoldoende om OMF-NL niet als uitzendende organisatie aan te merken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers voldoende hebben toegelicht dat geen sprake is van werknemerschap maar van een fellowship. Ook de omstandigheden dat de gelden door OMF-NL worden gestort op de internationale rekening en via OMF-HQ (en kennelijk ook via OMF International Philippines) bij eisers ter plaatse komen, acht de rechtbank in dit geval niet beslissend voor de vraag of de band met Nederland voldoende is aangetoond. Eisers en OMF-NL hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat deze financiële gang van zaken is ingegeven door administratieve redenen en dat dit mede is ingegeven door de omstandigheid dat de Nederlandse bijdragen niet alleen de vergoeding voor eisers maar ook de kosten van hun werk in de Filippijnen betreffen. Uit de verklaring van OMF International Philippines blijkt naar het oordeel van rechtbank voorts dat ook binnen het fellowship van OMF International OMF-NL als de uitzendende organisatie wordt gezien en dat zij afhankelijk zijn van de bijdragen uit Nederland.
18. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eisers voldaan aan de uitzonderingsbepaling van artikel 35, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, omdat naar het oordeel van de rechtbank voldoende is komen vaststaan dat zij worden uitgezonden door de organisatie OML-NL, die is aangesloten bij de EZA.
19. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaken te voorzien in verband met het navolgende. In de primaire besluiten en 13 augustus 2012 (ten aanzien van eiser) en van 16 april 2013 (ten aanzien van eiseres) is bepaald dat de vrijwillige AOW-verzekering van eiser eindigt op 14 januari 2013 en die van eiseres op 10 juni 2013. In het bezwaarschrift hebben eisers verzocht ook na deze data te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering. Zoals hiervoor is overwogen kan verweerders weigering om eisers toe te laten niet in stand blijven en zal verweerder derhalve in een nieuwe beslissing op bezwaar eisers in de gelegenheid moeten stellen zich vrijwillig te verzekeren waarbij mede aan de orde kan komen welke premie eisers daarvoor verschuldigd zijn. De rechtbank ziet in de lengte van de procedure aanleiding om te bepalen dat deze nieuwe beslissing op bezwaarschrift binnen 6 weken na deze uitspraak moet worden genomen.
20. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).