5.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen, zoals hierna vermeld onder de bewezenverklaring. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en als bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank oordeelt dat het bestaan van een vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door politieambtenaren, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen.
In het arrest van 21 november 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AY9670) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat aan de rechtmatigheid van de uitoefening van die controlebevoegdheid niet kan afdoen dat een bevoegdheid op grond van de Wegenverkeerswet 1994 is aangewend naar aanleiding van informatie die zou kunnen wijzen op betrokkenheid van één of meer inzittenden van een voertuig bij enig strafbaar feit. De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat, zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en het proces-verbaal van aanhouding, de betrokken politieambtenaren de bevoegdheden op grond van de Wegenverkeerswet 1994 mede hebben uitgeoefend om zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet vastgestelde voorschriften als bedoeld in artikel 160 Wegenverkeerswet 1994. Derhalve is de controlebevoegdheid niet uitsluitend gebruikt voor een ander doel, te weten: voor het verrichten van opsporingshandelingen, dan waarvoor deze is verleend.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de verkeerscontrole rechtmatig is uitgevoerd, is een cautieverzuim niet aan de orde en is de vraag of voorafgaand aan de verkeerscontrole sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv niet relevant.
Uit hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd blijkt dat verdachte zelf de achterklep van de auto heeft geopend en één van de koffers voor een deel heeft opengeritst, nadat de verbalisanten hadden gevraagd of hij de achterklep voor hen wilde openen en de spullen in de koffers kon tonen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte niet heeft begrepen wat de politie bedoelde. Verdachte heeft hier nimmer over gesproken, niet in zijn verhoor bij de politie en evenmin ter terechtzitting. Het pas bij monde van de raadsman bij pleidooi ter sprake brengen van deze omstandigheid acht de rechtbank in dit licht bezien onvoldoende voor het aannemelijk worden ervan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door het zelf openen van de kofferbak en een koffer toestemming heeft gegeven om daarin te kijken.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv.
Poging uitvoer cocaïne en heroïne
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de observaties volgt dat verdachte en zijn medeverdachten op verschillende momenten op 23 februari 2015 in of in de nabijheid van het pand aan de [straat] aanwezig zijn geweest. Naast verdachte en zijn medeverdachten kwamen en gingen ook andere, onbekend gebleven personen in de nabije omgeving van de [straat] .
Naar aanleiding van de vele bewegingen en ontmoetingen van de verschillende personen rond het perceel aan de [straat] , het naar binnen en buiten gebracht worden van koffers, het kennelijk zware gewicht van de koffers bij het plaatsen daarvan in de huurauto (Kia) en de wijze waarop deze in de Kia werden geplaatst en afgedekt, ontstond bij de politie het vermoeden dat er mogelijk een levering van geld of verdovende middelen had plaatsgevonden. De politie trof na de verkeerscontrole van de Kia en de bestuurder, medeverdachte [verdachte] , in de achterbak van de Kia twee koffers aan, gevuld met vermoedelijk verdovende middelen. Uit forensisch onderzoek naar de verdovende middelen bleek later dat het om 55,40 kilogram cocaïne en 3,97 kilogram heroïne gaat.
Op het moment dat [verdachte] werd aangehouden, was een TomTom navigatiesysteem in werking en was de route naar Saint Ghislain in België als plaats van bestemming ingevoerd. [verdachte] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij op weg was naar België.
De rechtbank maakt hieruit op dat [verdachte] met de gehuurde Kia met in de achterbak twee koffers gevuld met een grote hoeveelheid cocaïne en een kleinere hoeveelheid heroïne op weg was naar België. Er heeft dus een poging uitvoer van cocaïne en heroïne plaatsgevonden.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte is aan te merken als medepleger van deze poging tot uitvoer van verdovende middelen.
Juridisch kader voor medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat wordt vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). Niet nodig is namelijk dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, noch dat zij op de hoogte zijn van alle details van de criminele activiteiten. De deelnemers moeten zich er echter wel van bewust zijn dat zij samenwerken en moeten weten waarop die samenwerking is gericht, oftewel welk doel zij gezamenlijk verwezenlijken. (vgl. ECLI:NL:RBGEL:2013:5976) De vraag of een samenwerking tussen mededaders zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. In zijn arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is, terwijl het kernverwijt bij medeplichtigheid het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf betreft (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO2629). Eén en ander brengt mee dat indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, op de rechter de taak rust om zijn keuze voor een kwalificatie van medeplegen ofwel medeplichtigheid nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel hierover kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.2.2.). Om tot een bewezenverklaring van medeplegen aan een misdrijf te kunnen komen, moet ten slotte komen vast te staan dat het opzet van een verdachte was gericht op de onderlinge samenwerking met medeplegers alsmede op de verwezenlijking van het beoogde misdrijf.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij niet wist dat er verdovende middelen in de koffers zaten. Verdachte is er ingeluisd door anderen en wil verder geen uitleg geven over zijn rol in het transport en zijn relatie tot zijn medeverdachten.
Voor de vraag of verdachte – anders dan hij stelt – wist van de verdovende middelen en zo ja, of hij is aan te merken al medepleger, is het volgende van belang.
Blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] verbleef verdachte op de dag van het transport in de woning. Verdachte heeft verklaard dat hij Amsterdam niet zo goed kent en door anderen naar de woning is gebracht. Uit de chatberichten die zijn aangetroffen op de twee gebroken Blackberry’s blijkt dat de gebruikers van de Blackberry’s en de personen met wie zij contact hadden al een aantal dagen bezig waren met het voorbereiden van het transport. In diverse berichten werd gesproken over ‘het huis’ en over het brengen van verdovende middelen ten behoeve van het transport. Uit de chatberichten blijkt dat op 23 februari 2015 diverse partijen verdovende middelen worden gebracht naar het huis op de [straat] .
De verbalisanten hebben waargenomen dat verdachte op 23 februari 2015 omstreeks 17.00 uur het pand aan de [straat] heeft verlaten en een ogenschijnlijk zware koffer in de achterbak van de Kia heeft geplaatst en als bestuurder van de auto is ingestapt. Kort daarna kwam [medeverdachte 1] uit het pand aan de [straat] en tilde hij een tweede ogenschijnlijk zware koffer in de achterbak van de Kia. [medeverdachte 1] heeft vervolgens overleg gevoerd met verdachte, geschoven met de koffers, leek deze te verbergen onder de bagage en heeft vervolgens nogmaals met verdachte overlegd.
Verdachte wil niet verklaren over zijn relatie met zijn medeverdachten en andere betrokken personen. Uit de chatberichten aangetroffen op de gebroken Blackberry’s van gebruiker ‘ [naam 1] ’ blijkt dat verdachte in de periode van 20 februari 2015 tot en met 22 februari 2015 contact heeft gehad met gebruiker ‘ [naam 1] ’. Op 22 februari 2015 chat verdachte onder gebruikersnaam ‘ [naam 2] ’ met gebruiker ‘ [naam 1] ’, de gebruiker . [naam 2] vraagt ‘ [naam 1] ’ of hij klaar is voor morgen. De rechtbank concludeert dat verdachte al een aantal dagen contact had met ‘ [naam 1] ’ die, zo volgt uit de chatberichten, actief betrokken is bij de voorbereidingen van het transport op 23 februari 2015.
Kort voor het vertrek van verdachte in de Kia vertrokken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de Mazda MX5 van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben verklaard dat zij naar de Belgische grens zijn gereden. Verdachte was op weg naar Saint Ghislain in België en is bij Meerkerk aangehouden door de politie.
Verdachte heeft verklaard dat hij de Kia op 23 februari 2015 in Den Haag had gehuurd om daarmee Amsterdam te bekijken. De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk en overweegt hiertoe als volgt:
- Een auto is geen logisch vervoermiddel om als toerist de stad Amsterdam te bezichtigen;
- in het licht van deze verklaring is niet begrijpelijk waarom de auto in Den Haag wordt gehuurd, terwijl verdachte in Amsterdam verbleef;
- [persoon 1] , de eigenaar van de autoverhuurmaatschappij, heeft verklaard dat verdachte de auto voor twee dagen had gehuurd, deze op 23 februari 2015 heeft opgehaald en werd gebracht door vrienden die reden in de Mazda MX5 met het Engelse kenteken. [medeverdachte 3] heeft in zijn verhoor verklaard dat de Mazda van hem is.
De rechtbank is van oordeel dat het minst genomen op de weg van verdachte had gelegen om onderzoek te doen naar de inhoud van de koffers die hij naar België bracht, gelet op de volgende specifieke feiten en omstandigheden:
- Verdachte was op de dag van het transport gedurende een lange periode in het pand aan de [straat] aanwezig;
- Op die dag hebben diverse personen het pand aan de [straat] betreden en weer verlaten;
- Gedurende de hele ochtend en middag werden
diverse koffers bij het pand aan de [straat] naar binnen gebracht;
- Verdachte werd door zijn medeverdachte naar de verhuurmaatschappij in Den Haag gebracht om daar voor twee dagen een auto te huren. Met deze auto zou verdachte, zo maakt de rechtbank uit zijn verklaring op, in opdracht van anderen twee koffers naar België brengen;
- De medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bevonden zich ten tijde van de reis van verdachte naar België ook per auto op weg naar België.
Aannemend dat verdachte heeft nagelaten om onderzoek te doen naar de inhoud van de koffers, terwijl de situatie hier wel toe noopte en een onderzoek gemakkelijk te realiseren viel door simpelweg in de koffers te kijken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in de koffers verdovende middelen bevonden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in samenwerking met een medeverdachte een auto heeft gehuurd ten behoeve van het transport, één van de koffers in de auto heeft getild, [medeverdachte 1] heeft verzocht om de andere koffer in de achterbak te plaatsen en de koffers goed onder de bagage-afdekhoes te verbergen en vervolgens de auto in de richting van België heeft gereden. Voorts bevond verdachte zich op de dag van het transport urenlang op de [straat] en blijkt uit de chatberichten dat hij contact had met personen die betrokken waren bij het transport.
Gelet op de hiervoor beschreven gedragingen en tekstberichten, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding, de uitvoering en afhandeling van de poging tot uitvoer van verdovende middelen, waarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met die anderen. Tevens acht de rechtbank het opzet van verdachte op zowel de samenwerking als op de verwezenlijking van het beoogde misdrijf bewezen.
Concluderend en met inachtneming van voornoemde maatstaf acht de rechtbank het medeplegen door verdachte samen met anderen van de poging tot uitvoer van cocaïne en heroïne bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit het voorwaardelijk opzet van verdachte ten aanzien van de poging uitvoer van de verdovende middelen volgt eveneens het voorwaardelijk opzet met betrekking de aanwezigheid van de cocaïne en heroïne. Gelet op het feit dat de verdovende middelen zijn aangetroffen in de koffers in de bagageruimte van de auto waar verdachte de bestuurder van was en dat deze koffers afkomstig zijn uit de woning, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de cocaïne en heroïne samen met zijn medeverdachten voorhanden heeft gehad.
Immers, uit het voorgaande volgt dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden en blijkt tevens dat verdachte het opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de cocaïne en heroïne en de daarop gerichte samenwerking met zijn medeverdachten.