ECLI:NL:RBAMS:2015:5627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens schending medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een man uit Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op verschillende momenten niet is verschenen op gesprekken die door verweerder waren georganiseerd om zijn aanvraag te bespreken. Dit niet verschijnen, zonder bericht van verhindering, heeft geleid tot de conclusie dat eiser zijn medewerkingsverplichting had geschonden. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de Wwb, die bepalen dat een aanvrager verplicht is om medewerking te verlenen aan het college van burgemeester en wethouders voor de uitvoering van de wet.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij de oproepen voor de gesprekken niet tijdig had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om ervoor te zorgen dat hij bereikbaar was op het opgegeven adres. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvragen door verweerder terecht was, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het gebrek aan medewerking van eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/2018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2015 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. F.H.W. Fris).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 3 november 2014 om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 december 2014 om een bijstandsuitkering afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2015. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft zich op 29 september 2014 gemeld voor een uitkering op grond van de Wwb en heeft op 3 november 2014 daartoe een aanvraag ingediend.
1.2
Bij brief van 28 november 2014, diezelfde dag gedeponeerd in de brievenbus behorend bij het door eiser opgegeven [adres] te Amsterdam (hierna: het uitkeringsadres), heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 1 december 2014 om 10.00 uur op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Daarbij is hem verzocht een geldig identiteitsdocument en zijn bankafschriften van de laatste drie maanden mee te nemen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet op het gesprek verschenen.
1.3
Bij brief van 1 december 2014 heeft verweerder de behandeling van eisers aanvraag om een bijstandsuitkering opgeschort vanwege het niet verschijnen op het gesprek. Eiser is tevens opgeroepen voor een gesprek op het kantoor van de DWI op 3 december 2014 om 11.00 uur. Eiser is – opnieuw zonder afmelding – niet verschenen op dit gesprek.
1.4
Dit vormde voor verweerder aanleiding om de aanvraag van eiser van 3 november 2014 af te wijzen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen, doordat eiser zonder bericht van verhindering niet op de gesprekken van 1 en 3 december 2014 is verschenen.
2.1
Op 8 december 2014 heeft eiser opnieuw een uitkering ingevolge de Wwb aangevraagd.
2.2
Naar aanleiding van deze aanvraag hebben twee handhavingsspecialisten van verweerder op 15 december 2014 een bezoek gebracht aan het uitkeringsadres. Blijkens het Rapport van bevindingen aanvraag alleenstaande, met afsluitdatum 18 december 2014 (hierna: het rapport), is op herhaaldelijk aanbellen niet gereageerd, waarna een brief in de bij het uitkeringsadres behorende brievenbus is gedeponeerd, waarin eiser uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de DWI op 16 december 2014 om 11.00 uur. Eiser is wederom, zonder bericht van verhindering, niet verschenen op dit gesprek.
2.3
Bij besluit van 16 december 2014 heeft verweerder de behandeling van eisers aanvraag om een bijstandsuitkering opgeschort en eiser uitgenodigd voor een gesprek op 18 december 2014 om 12.30 uur met het verzoek om een geldig identiteitsdocument mee te nemen. Eiser is verschenen en heeft verklaard waarom hij niet heeft gereageerd op de oproepen van verweerder vanaf 1 december 2014. Dit gesprek, in onderlinge samenhang bezien met de bevindingen uit het dossieronderzoek als neergelegd in het rapport, vormde voor verweerder aanleiding om een huisbezoek af te leggen ter controle van eisers feitelijke woonadres en woonsituatie. Eiser heeft, ondanks dat hij is gewezen op de gevolgen van weigering, geweigerd om mee te werken aan het door verweerder voorgestelde huisbezoek. Dit vormde voor verweerder aanleiding om de aanvraag van eiser van 8 december 2014 om een bijstandsuitkering af te wijzen.
3.1
Met ingang van 1 januari 2015 – voor zover hier van belang – is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot de Participatiewet (Pw). Artikel 78z van de Participatiewet bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van artikel I van de Invoeringswet Participatiewet is ingediend tegen een door het college op grond van de Wwb genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, wordt beslist met toepassing van de Wwb. Dit is in de onderhavige zaak het geval.
3.2
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wwb heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, van overheidswege recht op bijstand.
3.3
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wwb is de belanghebbende verplicht aan het college van burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is.
4.1
Bij aanvragen als de onderhavige bestrijkt de beoordeling van de rechtbank de periode vanaf de datum van aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit, dat wil zeggen de periodes van 3 november 2014 tot en met 19 december 2014.
4.2
Verder stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van een aanvraag om bijstand. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats en over zijn financiële situatie. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld van deze rechtspraak op de uitspraak van de Raad van 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2237.
5.1
In beroep voert eiser ten aanzien van de eerste aanvraag aan dat hij de oproepen voor een gesprek op het kantoor van DWI niet tijdig onder ogen heeft gekregen omdat hij geen toegang had tot zijn brievenbus. Eiser heeft zich desondanks op 3 december 2014 gemeld bij verweerder zodat eiser niet kan worden verweten dat hij zijn medewerkingsplicht heeft geschonden. Wat betreft de aanvraag van 8 december 2014 stelt eiser dat hem evenmin kan worden verweten dat het door verweerder voorgestelde huisbezoek geen doorgang heeft kunnen vinden, aangezien eiser die middag diende te verschijnen bij zijn werkgever en hij niet zijn uren bij die werkgever wilde verliezen.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de oproepen in de brievenbus van eiser zijn gedeponeerd en op de voorgeschreven wijze aan hem zijn bekend gemaakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser niet op de oproepen is verschenen, terwijl hij daar op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wwb wel toe was gehouden. Voor zover eiser de oproepen niet tijdig heeft onderkend komt dit naar het oordeel van de rechtbank voor zijn risico. Eiser heeft zelf het uitkeringsadres bij verweerder opgegeven, zodat het aan hem is om adequate maatregelen te treffen, opdat de post die terechtkomt in de brievenbus van dit adres, hem ook daadwerkelijk bereikt. Dat eiser zich op 3 december 2014 rond 14.30 uur heeft gemeld bij de balie van de DWI, kan niet leiden tot het oordeel dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5218) komt geen betekenis toe aan het feit dat eiser naar eigen goeddunken later op dezelfde alsnog verschijnt. Dit betekent dat verweerder zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn medewerkingsverplichting op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wwb heeft geschonden en dat daardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
5.3
Dit geldt evenzeer ten aanzien van de aanvraag van eiser van 8 december 2014. Zoals verweerder ter zitting genoegzaam heeft toegelicht, is het voor een adequate indruk van de woon- en leefsituatie van een betrokkene van essentieel belang dat verweerder onaangekondigd middels een huisbezoek kan verifiëren en vaststellen of een betrokkene verblijf houdt op de door hem opgegeven locatie(s). De rechtbank acht deze werkwijze niet onredelijk. Het voorgaande in aanmerking genomen en gelet op het feit dat eiser zijn stelling niet met objectieve en verifieerbare stukken heeft onderbouwd, kan naar het oordeel van de rechtbank eiser worden tegengeworpen dat hij zijn medewerkingsplicht heeft geschonden. Dat eiser aan verweerder zou hebben voorgesteld om de volgende dag langs te komen, maakt het voorgaande niet anders. De beroepsgronden falen.
6. De aangedragen gronden leiden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat eiser zijn medewerkingsverplichting op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wwb heeft geschonden en dat daardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verweerder heeft de aanvragen van eiser dan ook terecht afgewezen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
7. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van H. Akbuz, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.