In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, ging het om de bevoegdheid van de rechtbank in een geschil dat voortvloeide uit huurovereenkomsten en bijbehorende garantstellingen. De eiseressen, KROONENBERG GROEP B.V., GOTTHARD VASTGOED B.V. en MONTECORONA PROPERTIES B.V., vorderden betaling van NESIA HOLDING B.V. en een derde gedaagde, die zich garant had gesteld voor de verplichtingen van de huurder, HRNL B.V., die inmiddels failliet was verklaard. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of zij bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, gezien de aard van de vorderingen en de betrokken partijen.
De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiseressen betrekking hadden op huurovereenkomsten, en dat de kantonrechter bevoegd was om deze vorderingen te behandelen. De rechtbank stelde vast dat de garanties die door de gedaagden waren afgegeven, in verband stonden met de huurovereenkomsten, en dat de vorderingen tot nakoming van deze garanties dus ook onder de bevoegdheid van de kantonrechter vielen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar de respectieve kantonrechters in de arrondissementen waar de verhuurde bedrijfsruimten zich bevonden.
De rechtbank wees erop dat de eiseressen in de hoofdzaak als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident werden veroordeeld. De beslissing om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter werd genomen op basis van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij de rechtbank de exclusieve bevoegdheid van de kantonrechter bevestigde voor zaken die betrekking hebben op huurovereenkomsten. De uitspraak werd gedaan op 9 september 2015 door mr. M.E.M. James-Pater.