ECLI:NL:RBAMS:2015:5901

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
8 september 2015
Zaaknummer
13-751276-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar België toegestaan, verweer omtrent ongenoegzaamheid van de stukken en onschuldverweer verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 31 maart 2015 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1991, heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit en is in Nederland ingeschreven.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 21 juli 2015. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verweer gevoerd, stellende dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege ongenoegzaamheid van de stukken en dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden voor nadere informatie van de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten en dat de opgeëiste persoon duidelijk was over de beschuldigingen.

De rechtbank heeft ook het onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen, omdat de overgelegde bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat hij het feit niet had gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er garanties zijn dat hij in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751276-15
RK nummer: 15/3612
Datum uitspraak: 4 augustus 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 mei 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 maart 2015 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres, te plaats] .
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juli 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R.A. Bosman.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 31 maart 2015, uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB en het aanvullende e-mailbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 6 juli 2015. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd nu er sprake is van ongenoegzaamheid van de stukken, dan wel dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden teneinde de Belgische autoriteiten in staat te stellen nadere informatie te verstrekken. Er wordt gesproken over één feit, terwijl ook drie strafbare feiten worden genoemd. Deze onduidelijkheid is in strijd met het specialiteitsbeginsel. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit onvoldoende is omschreven. Het aantreffen van DNA van de opgeëiste persoon op een jerrycan die is gevonden in een bij het strafbare feit gebruikte auto, enkele dagen na de beschreven plofkraak, is niet voldoende in het licht van artikel 2 OLW. Ten aanzien van de verweten bendevorming is geen tijdstip of mate van betrokkenheid omschreven. Het is ook onduidelijk of de overlevering wordt verzocht voor de diefstal van een auto.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. Voor het stelen van de auto wordt de overlevering niet verzocht.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die omschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak gaat het om één feitencomplex, de omschreven plofkraak op 24 augustus 2014 in Essen (België), met meerdere Belgische strafbare feiten als resultaat (diefstal met braak, brandstichting bij nacht in een bewoond pand en bendevorming). De bendevorming ziet op het feit dat er meerdere verdachten betrokken zouden zijn bij de plofkraak en er aldus van medeplegen sprake is. Bendevorming is dus geen apart feit waarvoor de overlevering wordt verzocht zodat hierbij ook niet vereist is dat een precieze periode wordt omschreven. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet de overlevering vraagt voor het feit van diefstal van een auto; dat er in de omschrijving sprake is van een in Duitsland gestolen auto betreft een feitelijke mededeling over de omstandigheden, met name de bendevorming, waaronder het feit – de plofkraak – is gepleegd.
Hoewel in het EAB in onderdeel e) niet expliciet is omschreven dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht betrokken te zijn bij de omschreven plofkraak, kan dit wel worden afgeleid uit het aanvullende e-mailbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 6 juli 2015, zeker gelet op de vraag van het Internationaal Rechtshulp Centrum in de e-mail van 24 juni 2015:
“kunt u aangeven of er naast het DNA op de jerrycan, nog meer aanwijzingen zijn dat [opgeëiste persoon] betrokken is geweest bij de plofkraak?”. De rechtbank is aldus van oordeel dat het feit genoegzaam is omschreven, terwijl het voor de opgeëiste persoon duidelijk is tegen welk feit hij zich dient te verdedigen en waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden in verband met het opvragen van nadere informatie uit België.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 18 en 28, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
opzettelijke brandstichting
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en het aanvullende e-mailbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 1 juni 2015, is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet schuldig is aan het feit. De opgeëiste persoon zou op 6 augustus 2014 per vliegtuig naar Marokko zijn vertrokken en op 25 augustus 2014 zijn teruggekomen. Hierbij heeft de raadsman verwezen naar afschriften van de vluchtgegevens, betalingsbewijzen en het paspoort van de opgeëiste persoon met daarin in- en uitreisstempels.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen omdat niet tijdens het verhoor ter zitting is aangetoond dat de opgeëiste persoon het feit onmogelijk kan hebben gepleegd. Hierbij is van belang dat de overgelegde stukken niet voldoende op juistheid kunnen worden beoordeeld, mede nu deze rechtbank niet in het bezit is van het Belgische strafdossier. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering. Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings te Antwerpen heeft op 16 juni 2015 de volgende garantie gegeven:
Met verwijzing naar uw verzoek bij bericht van 3 juni 2015 gericht aan Onderzoeksrechter I. Van Hoeylandt en alhier heden toegekomen, inzake het verzoek om uitlevering op grond van het EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL d.d. 31 maart 2015 lastens de genaamde [opgeëiste persoon] , breng ik U als volgt ter kennis.
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste persoon ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon, in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt, wordt opgelegd in België, naar Nederland over te brengen op basis van artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel en het Kaderbesluit 2008/909 (TERKEERGARANTIE).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het strafbare feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB geen betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Hierbij is van belang dat de diefstal van een auto, zoals hiervoor is overwogen onder punt 3, geen apart feit is waarvoor de overlevering wordt verzocht. De weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW geldt daarom niet.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 augustus 2015.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.