Op 16 oktober 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam in een rekestprocedure uitspraak gedaan over een vordering ex artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering. Deze vordering was ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam en had betrekking op de terbeschikkingstelling van in beslag genomen stukken van overtuiging. Dit verzoek was gedaan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen twee betrokkenen, geboren in Groot-Brittannië, die verdacht werden van strafbare feiten die zowel onder Brits als Nederlands recht strafbaar zijn gesteld. De rechtbank heeft op 2 oktober 2015 de betrokkenen en hun raadsvrouw, mr. T.E. Korff, gehoord in openbare raadkamer.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de in beslag genomen goederen, die onder het rechtshulpverzoek vallen, vatbaar zijn voor inbeslagneming indien de feiten in Nederland waren begaan. De rechtbank heeft eerder op 16 oktober 2015 geoordeeld dat bepaalde goederen, zoals een visitekaartje en twee notitiebriefjes, niet onder het rechtshulpverzoek vielen en heeft de klaagschriften van de betrokkenen in dat opzicht gegrond verklaard. Dit leidde tot de beslissing om deze specifieke goederen terug te geven aan de betrokkenen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan alle wettelijke eisen is voldaan en dat er geen belemmeringen zijn die de inwilliging van het rechtshulpverzoek in de weg staan. De rechtbank verleent daarom het gevraagde verlof, met uitzondering van de eerder genoemde goederen. De beslissing is genomen door de voorzitter, mr. A.C. Enkelaar, en de rechters mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, in aanwezigheid van griffier mr. Y.M.E. Jurgens, en is uitgesproken in openbare raadkamer op 16 oktober 2015.