ECLI:NL:RBAMS:2015:7380

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
AMS 15/764
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verantwoording persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en Achmea Zorgkantoor N.V. over de afwijzing van de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) dat eiser had ontvangen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiser had in beroep de besluiten van verweerder, die de verantwoording van de zorgkosten over de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 juni 2012 op € 0,- had vastgesteld, bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij zijn besluiten de zorg die eiser had verantwoord niet voldoende had kunnen onderbouwen, en dat eiser niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen die aan het pgb waren verbonden. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in dit geval niet in het voordeel van eiser uitviel, omdat de bewijsstukken die hij had overgelegd niet afdoende waren om aan te tonen dat het pgb daadwerkelijk was besteed aan de geïndiceerde zorg. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de besluiten van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2015 in de zaak tussen

[persoon 1] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E.M. Lieuw On),
en

Achmea Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor), verweerder

(gemachtigde: mr. K.M.A. Terkoolt-Nugter).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2013 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de door eiser verantwoorde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) over de periode van 28 februari 2012 tot en met 30 juni 2012 vastgesteld op € 0,-.
Bij besluit van 27 september 2013 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) van eiser over het jaar 2012 definitief vastgesteld op € 0,- en € 4.739,07 van eiser over de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 juni 2012 teruggevorderd.
Bij besluit van 2 januari 2014 (de rechtbank begrijpt: 2 januari 2015) (het bestreden besluit), ondertekend door Agis Zorgverzekeringen N.V. (Zorgkantoor), is het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 3 juli 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Partijen hebben de rechtbank nadere schriftelijke reacties gezonden.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het doen van een uitspraak zonder nadere zitting, is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Aan eiser is op grond van de AWBZ een indicatie toegekend voor de functie Persoonlijke verzorging.
1.2.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de door eiser verantwoorde AWBZ-zorg over de periode van 28 februari 2012 tot en met 30 juni 2012 vastgesteld op € 0,-.
1.3.
Naar aanleiding van een intensieve controle van het dossier van eiser heeft verweerder bij het primaire besluit 2 de verantwoording van het aan eiser toegekende pgb voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 juni 2012 tot een bedrag van € 4.739,07 afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten 1 en 2 in stand gelaten.
3. Eiser heeft in beroep het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat het bestreden besluit van 2 januari 2015 is ondertekend door Agis Zorgverzekeringen N.V. Per 1 januari 2015 is Agis Zorgverzekeringen N.V. echter rechtsgeldig opgevolgd door Achmea Zorgkantoor N.V.
4.1.
Bij brief van 15 juli 2015 heeft verweerder bevestigd het bestreden besluit te hebben genomen en per abuis de gegevens van Agis Zorgverzekeringen N.V. te hebben vermeld.
4.2.
Bij brief van 31 juli 2015 heeft eiser betwist dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen. Het bestreden besluit is op brievenhoofd van Agis Zorgkantoor geplaatst en de gegevens uit de Kamer van Koophandel van Agis Zorgverzekeringen N.V. zijn opgenomen. Voorts is in het bestreden besluit vermeld dat de juridische afdeling van Agis Zorgkantoren het bezwaar van eiser in behandeling heeft genomen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de brief van 15 juli 2015 gebleken dat het bestreden besluit is genomen door het bevoegde bestuursorgaan. Per 1 januari 2015 bestond Agis Zorgverzekeringen N.V. niet meer en was er slechts één bevoegd orgaan, te weten Achmea Zorgkantoor N.V. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de door verweerder gegeven toelichting dat in het bestreden besluit abusievelijk de gegevens van Agis Zorgverzekeringen N.V. zijn opgenomen voor onjuist te houden.
5. De rechtbank neemt bij de beoordeling van het beroep het volgende juridisch kader tot uitgangspunt.
5.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de AWBZ, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College zorgverzekeringen overeenkomstig in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven. Deze ministeriële regeling is de Regeling subsidies AWBZ (de Regeling). In paragraaf 2.6 van de Regeling zijn bepalingen opgenomen over het pgb.
5.2.
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat deze het pgb uitsluitend gebruikt voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en de betaling van bemiddelingskosten onder de in onderdeel k opgenomen voorwaarden.
5.3.
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat deze een schriftelijke overeenkomst sluit met de zorgverlener of zorgverlenende instantie waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:
1°. declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend,
2°. een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaal nummer en de naam van de zorgverlener, en wordt door de zorgverlener ondertekend,
3°. een declaratie van een zorgverlenende instantie bevat het nummer waarmee die instantie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de zorgverlenende instantie, en wordt namens de zorgverlenende instantie ondertekend.
5.4.
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat deze, op verzoek van het zorgkantoor, de in onderdeel c bedoelde overeenkomsten en declaraties alsmede zijn rekeningafschrift op papier of op een andere duurzame drager, tot vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling ter beschikking stelt van het zorgkantoor. De rekeningafschriften bevatten in ieder geval de perioden waarop zij betrekking hebben, de datum en het bedrag van de door de verzekerde verrichte betalingen, bedoeld in onderdeel a, alsmede de rekeningnummers waarop deze betalingen zijn bijgeschreven.
5.5.
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder j, van de Regeling, zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, wordt bij de verlening van het netto pgb de verzekerde de verplichting opgelegd dat deze uitsluitend girale betalingen verricht aan de zorgverlener.
6.1.
Naar aanleiding van een opmerking ter zake van eiser heeft verweerder aangegeven dat in het bestreden besluit sprake is van een kennelijke verschrijving en dat voor het maandloon van zorgverlener [persoon 2] van “€ 687,-” moet worden gelezen “€ 678,-”. De rechtbank zal het bestreden besluit als zodanig lezen.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat in geschil is de verantwoording van het aan eiser toegekende pgb voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 juni 2012. Er is geen pgb aan eiser toegekend na 19 juni 2012, zodat eiser over de periode na 19 juni 2012 geen verantwoording hoeft af te leggen en die periode niet relevant is. De rechtbank zal de periode na 19 juni 2012 daarom onbesproken laten. Bij de verlening van het pgb zijn aan eiser verplichtingen opgelegd die neerkomen op het voeren van een deugdelijke boekhouding. Het ligt op de weg van eiser om aan te tonen dat het pgb uitsluitend is gebruikt voor de geïndiceerde zorg.
7.1.
Eiser voert in beroep aan dat zijn gezondheid te wensen overlaat en hij daarom zorg krijgt van zijn broer [persoon 2] die hem helpt met de persoonlijke zorg. Dat [persoon 2] over een adres geregistreerd in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) dient te beschikken, is nergens in de regelgeving terug te vinden. [persoon 2] verleent aan eiser de zorg volgens een vast schema, zoals vastgelegd in een overeenkomst. Dit is gedurende 6 uren per week tegen een uurtarief van € 28,- en een maandloon van € 678,-. Voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 juli 2012 is dit een bedrag van € 4.746,- bruto inclusief de eigen bijdrage van € 91,06. De ontvangen bedragen, waarvan eiser aanneemt dat deze door verweerder zijn berekend op basis van het contract met de zorgverlener, worden doorbetaald aan de zorgverlener zo gauw het bedrag is ontvangen van verweerder. Eiser is enigszins slordig omgegaan met zijn omschrijving bij de bankovermakingen, hetgeen niet wegneemt dat hij volgens het contract heeft gehandeld. Eiser ontvangt ook huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Amsterdam.
7.2.
Nu verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd dat [persoon 2] geen GBA-adres in Nederland heeft, komt de rechtbank aan een bespreking van dit punt niet toe. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de overgelegde zorgovereenkomst met [persoon 2] en de bankafschriften van eiser niet van een samenhang tussen het door eiser verantwoorde bedrag en de aan eiser verleende zorg door [persoon 2] . In de zorgovereenkomst met [persoon 2] is een bedrag van € 678,- per maand genoemd voor hulp bij het huishouden, persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. Echter, op de bankschriften zijn bedragen van € 2.400,-, € 721,11, € 1.988,52 en € 761,60 overgemaakt van eisers bankrekening naar de bankrekening van [persoon 2] onder vermelding van huishoudelijke hulp en/of persoonlijke verzorging. Het is niet verifieerbaar of het verantwoorde bedrag op de verantwoordingsformulieren voor AWBZ-zorg is uitbetaald aan de zorgverlener. De omschrijvingen geven niet aan dat de overmakingen zijn gedaan uitsluitend ten behoeve van de persoonlijke verzorging aan eiser. Gelet op artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling kan de huishoudelijke hulp aan eiser niet uit het AWBZ-pgb worden betaald. Dat volgens eiser de omschrijving huishoudelijke hulp abusievelijk is opgenomen, komt voor zijn rekening en risico. Dat eiser voorafgaand aan de te leveren zorg heeft uitbetaald, maakt het vorenstaande niet anders, omdat dit in strijd is met artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Overigens merkt de rechtbank op dat verweerder heeft aangegeven dat de toekenningsbeschikking gebaseerd is op het indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg en niet op de zorgovereenkomst. Verder ontbreken de in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling bedoelde declaratieformulieren. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd de verantwoording van het pgb ten aanzien van de zorgverlener [persoon 2] af te wijzen.
8.1.
Eiser stelt dat hij gedurende de periode van 16 mei 2012 tot en met 19 juli 2012 in [landnaam] bij [persoon 3] persoonlijke zorg heeft ingehuurd. Eiser heeft met [persoon 3] een mondeling en op schrift gesteld contract gesloten die door [persoon 3] is ondertekend. Daarbij is duidelijk aangegeven hoeveel uren en dagen er aan zorg is besteed. Voorts doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel. Nadat eiser de situatie in [landnaam] heeft uitgelegd dat betalingen in contanten plaatsvinden, heeft eiser van een medewerker van verweerder telefonisch begrepen dat hij kon volstaan met een bewijs van de gewerkte uren en dagen en een bewijs van betaling. Er werden hierbij geen specifieke mededelingen gedaan over de vorm daarvan. Eiser stelt de telefoon te gebruiken omdat hij vaak duizelig is, moeite heeft met de Nederlandse schrijftaal en het lezen van stukken.
8.2.1.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0129) overweegt de rechtbank dat er voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel sprake moet zijn van een situatie waarin van de zijde van verweerder uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde (alsook bevoegdelijk gedane) schriftelijke mededelingen of toezeggingen aan eiser zijn gedaan, waaraan hij het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat verweerder de wijze waarop het pgb ten aanzien van de zorgverlener [persoon 3] is verantwoord akkoord zou bevinden. Eiser heeft zijn stelling dat hem telefonisch is medegedeeld dat hij kon volstaan met een bewijs van de gewerkte uren en dagen en een bewijs van betaling, niet aannemelijk gemaakt. Eisers stelling dat hij de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, maakt dit oordeel niet anders, omdat hij hulp of vertegenwoordiging had kunnen zoeken. Evenmin is de rechtbank gebleken van een dergelijke mededeling of toezegging op grond waarvan eiser kon volstaan met de overgelegde stukken. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel dan ook niet.
8.2.2.
Ten aanzien van de zorgverlener [persoon 3] heeft eiser overgelegd een betaalbewijs dat hij € 900,- aan [persoon 3] heeft betaald voor de geleverde persoonlijke verzorging in de periode van 16 mei 2012 tot en met 19 juli 2012, een verklaring van [persoon 3] dat zij huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging bood in [landnaam] tegen een bedrag van € 450,- per maand, een kopie van haar identiteitskaart en een kopie van het vliegticket. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ten aanzien van de zorgverlener [persoon 3] niet voldaan aan een deel van de verplichtingen van artikel 2.6.9 van de Regeling. Op het ingediende verantwoordingsformulier heeft eiser de door [persoon 3] verleende zorg niet aangegeven. Er zijn geen declaratieformulieren en geen zorgovereenkomst overgelegd. Verder is [persoon 3] niet giraal maar contant betaald. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd de verantwoording van het pgb ten aanzien van de zorgverlener [persoon 3] af te wijzen.
9.1.
Verder voert eiser aan dat verweerder is tekort geschoten in een behoorlijke informatieplicht naar eiser toe ten aanzien van de voorwaarden en plichten waaraan moet worden voldaan.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de stelling van eiser dat de administratieverplichtingen ondeugdelijk zijn bekendgemaakt, hem niet baten. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in december 2011 een voorlopige toekenningsbeschikking voor het jaar 2012 is gestuurd waarin de mededeling is gedaan dat contante betalingen niet meer zijn toegestaan alsmede dat er in december 2011 of eerder een informatiebulletin hierover is gestuurd. Daarnaast is deze mededeling onder meer opgenomen in de toekenningsbeschikkingen van 16 februari 2012 en 7 mei 2012. De stelling van eiser dat bij een bijstandsuitkering het bestuursorgaan wel in de Arabische taal communiceert, kan hem evenmin baten, omdat dit een ander rechtsgebied en een ander bestuursorgaan betreft. Van eiser had kunnen worden verwacht om eventueel hulp in te schakelen om hem in de administratieve verplichtingen te ondersteunen.
10.1.
Eiser stelt dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Het staat vast dat hij behoefte aan zorg heeft. Verder heeft hij telefonische navraag gedaan bij een medewerker van verweerder met welke stukken hij kon volstaan en heeft hij diverse bewijsstukken overgelegd. Het is voldoende aannemelijk dat de zorg is verleend. Volgens eiser dient er redelijkerwijs rekening te worden gehouden met de situatie in [landnaam] waarin geen digitale administratie en bankbeheer mogelijk was.
10.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635) dient verweerder de discretionaire bevoegdheid om het pgb lager vast te stellen en de bevoegdheid tot terugvordering uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal verweerder een afweging moeten maken tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bijzondere belangen die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder van de bevoegdheid tot het op nihil vaststellen van het pgb en van terugvordering moest afzien. De omstandigheid dat de behoefte van eiser aan zorg vaststaat, is daartoe onvoldoende evenals de stelling dat in [landnaam] geen digitale administratie en bankbeheer mogelijk was. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de bewijsstukken die de verantwoording moeten onderbouwen niet afdoende zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat de pgb aan zorg is besteed. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het voor het jaar 2012 toegekende pgb op nihil vast te stellen en van zijn bevoegdheid tot terugvordering.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.