In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een conciërge die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met twee minderjarige kinderen. De verdachte, geboren in 1951, was werkzaam als conciërge op de basisschool van de slachtoffers en kende hen goed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 10 februari 2015 schuldig heeft gemaakt aan het zich laten aftrekken door de minderjarige [persoon 1], geboren in 2002, en het betasten van zijn geslachtsdeel door deze minderjarige. Daarnaast heeft hij ontuchtige handelingen gepleegd met een andere minderjarige, [persoon 2], geboren in 2006. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen met beide minderjarigen voldoende onderbouwd.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers ernstig is geschonden. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem werd gesteld en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische rapportages die wijzen op een ziekelijke stoornis bij de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat dit niet leidt tot een uitsluiting van zijn strafbaarheid.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. Dit vonnis is gewezen in het openbaar, waarbij de rechtbank de verontrusting in de maatschappij over dergelijke delicten heeft onderstreept.