ECLI:NL:RBAMS:2015:7788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
CV EXLP 15-6429
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderscheid naar leeftijd in prepensioenregeling voor werknemers geboren in 1949

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een verklaring voor recht dat ABN Amro een verboden onderscheid naar leeftijd had gemaakt in de prepensioenregeling. De eisers, beiden geboren in 1949, stelden dat de regeling die voor hen gold ongunstiger was dan de oude VUT-regeling voor werknemers van 1948 en ouder. Ze voerden aan dat er geen objectieve rechtvaardiging was voor het onderscheid dat gemaakt werd tussen deze groepen werknemers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VUT-regeling voor werknemers van 1948 en ouder behouden bleef, terwijl voor werknemers geboren in 1949 en later een prepensioenregeling werd ingevoerd. Dit onderscheid was in 2001 al objectief gerechtvaardigd door gewijzigde fiscale wetgeving en maatschappelijke inzichten. De rechtbank oordeelde dat de wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden, die leidden tot verschillende behandelingen van werknemers op basis van leeftijd, niet in strijd waren met de wetgeving. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter mr. C.W. Inden op 16 oktober 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 3956150 CV EXPL 15-6429
vonnis van: 16 oktober 2015
fno.: 8622

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

1. [eiser 1]

wonende te [plaats]
nader te noemen: [eiser 1]

2. [eiser 2]

wonende te [plaats]
nader te noemen: [eiser 2]
eisers
gemachtigde: mr. S. Mollee-Wijga
t e g e n

de naamloze vennootschap ABN Amro Bank N.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: ABN Amro
gemachtigde: mr. P.C. Vas Nunes

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 3 maart 2015 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties.
Daarna is bij tussenvonnis van 26 mei 2015 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. De comparitie heeft plaatsgevonden op 18 september 2015. [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Van de zijde van ABN Amro zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, vergezeld door de gemachtigde.
Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigden hebben aan de hand van pleitaantekeningen hun standpunt nader toegelicht.
De griffier heeft aantekening gehouden van het ter comparitie verhandelde.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[eiser 2] , geboren op [datum] , is op 15 januari 1979 in dienst getreden van een rechtsvoorganger van Fortis Bank Nederland (verder: FBN), rechtsvoorganger van ABN Amro.
1.2.
[eiser 1] , geboren op [datum] , is op 12 juni 1989 in dienst getreden van een rechtsvoorganger van FBN.
1.3.
[eiser 1] en [eiser 2] waren tijdens hun dienstverband lid van een vakbond die partij was bij de door ABN Amro en haar rechtsvoorgangers gesloten CAO.
1.4.
Op het moment van hun indiensttreding gold voor [eiser 1] en [eiser 2] een regeling vervroegde uittreding (VUT-regeling) die voor alle medewerkers gold.
1.5.
Na de invoering van de Wet fiscale behandeling pensioenen van 29 april 1999, is met ingang van 2001 bij CAO overeengekomen dat binnen FBN de VUT-regeling zou worden vervangen door prepensioen. Voor werknemers geboren in 1948 of eerder bleef de bestaande VUT-regeling behouden, omdat voornoemde wet aanpassing voor hen niet toestond.
1.6.
De invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling van 24 februari 2005 beëindigde fiscale facilitering van prepensioen, behoudens voor werknemers geboren voor 1950.
1.7.
Naar aanleiding van deze nieuwe wetgeving hebben CAO-partijen onderhandeld over de behandeling van het op dat moment bestaande prepensioen van werknemers geboren in 1949 en werknemers geboren vanaf 1950. Dit heeft geresulteerd in de FBN-CAO 2006-2008, de hierna te citeren bepalingen daarvan zijn ook in latere CAO’s opgenomen.
1.8.
Voor werknemers van 1948 en eerder bleef in deze CAO de bestaande VUT-regeling in stand, waarvan de rekengrondslag is neergelegd in artikel 9.1.7:
De uitkering wordt gebaseerd op het uurloon dat de werknemer geniet
in de laatste volle maand van actieve dienst. De uitkering is daarnaast
gebaseerd op de overeengekomen gemiddelde arbeidsduur over de
laatste vijf voorafgaande volle dienstjaren. Ingeval een gemiddelde
arbeidsduur van 38 of 40 uur per week is overeengekomen, wordt
de geldelijke toeslag van 104 resp. 128 uur per jaar betrokken in de
grondslag voor de VUT. Dit geheel wordt herleid tot een jaarbedrag en vervolgens verhoogd met16,33%. De looncomponenten bonusgarantie en beoordelingstoeslag worden behandeld conform Bijlage 5.1.1 punt 4. Andere pensioengevende looncomponenten worden voor het bedrag waartoe ze als pensioengevend worden beschouwd, mede in aanmerking genomen (exclusief de
winstuitkering). (…)
1.9.
Voor werknemers van 1950 en later werd het prepensioen premievrij gemaakt en desgewenst omgezet in een levenslooptegoed. Voor werknemers uit 1949 werd in de CAO een nieuwe VUT-regeling opgenomen, die als volgt luidt:
Van de werknemer die geboren is in 1949 en in dienst is getreden voor 1
januari 2001 én overigens voldoet aan de voorwaarden als genoemd in
de eerste alinea van lid 9.1.1 wordt het dienstverband beëindigd als hij
62 jaar oud is. De VUT-uitkering voor deze werknemer bedraagt – met
inachtneming van het bepaalde in lid 10.3.3 van deze CAO – 75% van
12 maal het persoonlijke maandsalaris verhoogd met vakantietoeslag,
13e maand en voor zover van toepassing de bonusgarantie. Deze VUT
uitkering vangt aan als hij 62 jaar oud is en eindigt zodra hij de (reguliere)
pensioengerechtigde leeftijd bereikt. (…)
1.10.
Van 1 maart 2011 tot 26 maart 2014 ontving [eiser 2] een uitkering op basis van laatstgenoemde regeling. Van 21 april 2011 tot 21 april 2014 ontving [eiser 1] een uitkering op basis van die regeling.

Vordering en verweer

2. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen – kort samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat ABN Amro een verboden onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt. Voorts vorderen zij uitbetaling van het verschil tussen de door hen genoten VUT-uitkering en hetgeen zij zouden hebben ontvangen als geen verboden onderscheid was gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten.
3. Aan deze vordering leggen [eiser 1] en [eiser 2] ten grondslag dat de VUT-regeling die voor hen gold veel ongunstiger was dan de oude VUT-regeling die gold voor werknemers van 1948 en ouder, aangezien de rekengrondslag veel beperkter is. Er was geen reden werknemers uit 1949 anders te behandelen dan werknemers van 1948 en ouder. Toch is er onderscheid gemaakt, waarvoor ook geen objectieve rechtvaardiging bestaat, nu fiscale wetgeving niet dwong tot dat onderscheid. Dit is ook al vastgesteld door het College voor de Rechten van de Mens (CRM). Voor zover dat onderscheid niettemin bij CAO is overeengekomen, is het nietig.
4. ABN Amro voert verweer. Zij voert aan dat van gelijke gevallen geen sprake is, nu twee wijzigingen in de fiscale wetgeving hebben geleid tot drie groepen werknemers met ieder een eigen fiscaal regime, waaronder de groep geboren in 1949. Alleen andere werknemers binnen die groep zijn gelijke gevallen. Het CRM lijkt alleen de wetswijziging van 2006 in aanmerking genomen te hebben, waardoor ten onrechte het beeld is ontstaan dat werknemers uit 1949 niet een aparte groep vormen. Voor het geval hierover anders geoordeeld zou worden is in ieder geval sprake van een objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid, gelegen in de fiscale wetgeving en het ontbreken van betere alternatieven.

Beoordeling

5. De gedurende de arbeidsovereenkomst van [eiser 1] en [eiser 2] toepasselijke CAO’s maakten onderdeel uit van hun individuele arbeidsovereenkomst, nu zij lid waren van een vakbond die partij was bij de CAO’s en de arbeidsovereenkomst voorts een incorporatiebeding bevatte. In beginsel zijn [eiser 1] en [eiser 2] dan ook gebonden aan die CAO’s en wijzigingen daarvan. Van een uitzondering op dat uitgangspunt kan sprake zijn als de CAO bepalingen bevat die een verboden onderscheid naar leeftijd opleveren. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat daarvan sprake is.
6. Tot 2001 gold voor alle werknemers van FBN een VUT-regeling. In verband met gewijzigde fiscale wetgeving gold vanaf 2001 voor werknemers geboren in 1949 of later een prepensioenregeling. Vanaf 2006 vond een volgende wijziging van fiscale wetgeving plaats, waardoor FBN zich genoodzaakt zag voor werknemers geboren in of na 1950 de prepensioenregeling af te schaffen, in de plaats daarvan werd deelname aan een levensloopregeling mogelijk. CAO-partijen kwamen in 2006 overeen ook voor werknemers uit 1949 de prepensioenregeling af te schaffen en daarvoor in de plaats een nieuwe VUT-regeling op te nemen, met een andere rekengrondslag dan de nog bestaande VUT-regeling voor werknemers van 1948 en ouder.
7. Deze wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden hebben geleid tot verschillende behandeling van werknemers met een bepaalde leeftijd, althans binnen een bepaalde leeftijdscategorie. Dat levert onderscheid naar leeftijd op. Voor beantwoording van de vraag of voor dat onderscheid een objectieve rechtvaardiging bestaat, moet naar het moment van iedere wijziging allereerst worden vastgesteld of sprake is van een legitiem doel voor het onderscheid en vervolgens of de gewijzigde regelingen in de CAO voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk waren.
8. In 2001 leidden gewijzigde maatschappelijke inzichten tot het zoveel mogelijk afschaffen van VUT-regelingen. Dat vormde op dat moment dan ook een legitiem doel, [eiser 1] en [eiser 2] hebben dat ook niet betwist. De Wet fiscale behandeling van pensioenen maakte het instellen van prepensioen in plaats van VUT fiscaal mogelijk, behoudens voor werknemers die nog minder dan 10 jaren te gaan hadden tot hun prepensioenleeftijd. Dat waren de werknemers van 1948 en ouder. Voor het zoveel mogelijk afschaffen van VUT-regelingen was het in het leven roepen van een prepensioenregeling voor werknemers van 1949 en jonger dan ook een passend en noodzakelijk middel, ook dit is door [eiser 1] en [eiser 2] niet betwist. Hier komt bij dat de nieuwe regeling de instemming had van de vakbonden. Het in 2001 gemaakte onderscheid was dan ook objectief gerechtvaardigd.
9. In 2006 is vervolgens onderscheid gemaakt binnen de groep werknemers met een prepensioenregeling; de groep werknemers uit 1949 werd anders behandeld dan de groep van 1950 en jonger. [eiser 1] en [eiser 2] beroepen zich er echter niet op dat dit onderscheid verboden is, zij willen immers niet vergeleken worden met de werknemers van 1950 en jonger (die hadden een minder gunstige regeling), maar met de werknemers van 1948 en ouder. Het onderscheid ten opzichte van die werknemers was echter in 2001 al – objectief gerechtvaardigd – gemaakt. De versobering van de regeling voor werknemers uit 1949 zoals die in 2006 werd doorgevoerd, kan dan ook geen verboden onderscheid ten opzichte van werknemers van 1948 en ouder opleveren. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] niet toewijsbaar zijn.
10. Nu [eiser 1] en [eiser 2] in het ongelijk worden gesteld, zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van ABN Amro begroot op € 800,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiser 1] en [eiser 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis hebben voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw.
Aldus gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De kantonrechter,