Beoordeling
In de zaak met nummer 4447011 EA VERZ 15-966
9. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In dit verband wordt als volgt overwogen.
10. De Appel heeft kritiek op de wijze waarop [verweerder] de functie van directeur vervult. Het bestuur heeft deze kritiek niet tot nauwelijks in schriftelijke stukken gericht aan [verweerder] vastgelegd, zo moet [verweerder] worden nagegeven. Dit neemt niet weg dat De Appel die kritiek wel aannemelijk heeft gemaakt. Allereerst blijkt die kritiek vrij gedetailleerd uit het verslag dat is opgemaakt van de gesprekken met werknemers van het kernteam van De Appel op 19 februari 2015, 10 maart 2015 en 12 mei 2015. Deze kritiek, die met voorbeelden wordt gestaafd, is door [verweerder] slechts weersproken door op te merken dat de verslagen onvolledig zijn en dat vier medewerkers ontbraken. Dat vindt de kantonrechter een onvoldoende weerlegging. De kritiek van de verschillende medewerkers besproken op 19 februari 2015 komt in hoofdlijnen neer op onvoldoende communicatie, niet houden aan deadlines, niet of onvoldoende reageren op mails of vragen, niets vastleggen, niet planmatig werken, onvoldoende besluiten nemen en zeer vaak afwezig zijn zonder dat duidelijk is waarvoor. Hierdoor ontstaat bij werknemers het gevoel dat zij zweven en ervaren zij een gebrek aan betrokkenheid van [verweerder] bij De Appel. Uit de vervolggesprekken van 10 maart 2015 en 12 mei 2015 blijkt dat de betreffende werknemers nauwelijks tot geen verbetering ervaren. De één-op-één gesprekken die [verweerder] zou organiseren zijn niet van de grond gekomen. Vanaf begin april 2015 wordt [verweerder] op instigatie van het bestuur door een coach begeleid en worden er telkens twee bestuursleden toegevoegd aan de vijf belangrijkste projecten die [verweerder] onder zich heeft. Twee bestuursleden, [bestuurslid 1] en [bestuurslid 3] , hebben extra begeleidingsgesprekken met [verweerder] gevoerd. Op grond van de gesprekken en de getroffen maatregelen wist [verweerder] dat er kritiek op zijn functioneren bestond, wist hij ook wat die kritiek inhield en is hem hulp aangeboden om aan verbetering te werken. Dat [verweerder] daadwerkelijk verbetering zou hebben getoond is niet gebleken. Het blijkt in ieder geval niet uit de enkele zinsnede uit het bestuursverslag van 20 april 2015 (“ [bestuurslid 3] meent dat hij deze gesprekken positief oppakt, en meer gestructureerd zijn agenda beheert”). Echter, dat [verweerder]
geenverbetering zou hebben getoond kan de kantonrechter evenmin vaststellen. Periodieke verslaglegging van evaluatie van vooraf duidelijke, al dan niet in overleg vastgelegde doelstellingen, ontbreekt immers.
11. Wel moet de kantonrechter vaststellen dat ten aanzien van de kritiek zelf, [verweerder] heeft aangevoerd dat hij uitstekend functioneert en dat het bestuur zich niet realiseert hoe goed hij daadwerkelijk is. Hij verwijt het bestuur dat het die lacune niet bij zich zelf heeft opgemerkt, zich gericht heeft op onderdelen van zijn functie waar het wel zicht op heeft maar die niet de essentie van zijn functioneren en het zwaartepunt van zijn werkzaamheden raken. Deze opstelling van [verweerder] miskent de ernst van de kritiek van het bestuur op het functioneren van [verweerder] . Zoals hiervoor is overwogen betreft het kritiek die deels voortkomt uit de problemen die de werknemers uit het kernteam van De Appel al gedurende langere tijd ervaren. Voor het overige geldt dat het bestuur juist wel van mening is dat de onderdelen waar de kritiek betrekking op heeft, de kern van het directeurschap betreffen te weten het bepalen van beleid, het leiding geven aan de uitvoering daarvan en dat alleen artistieke inbreng onvoldoende is.
12. De kantonrechter constateert dan ook een verschil van inzicht tussen De Appel en [verweerder] over de wijze waarop [verweerder] aan zijn functie als directeur inhoud dient te geven. Gelet ook op het verwijt van [verweerder] aan het bestuur van De Appel dat deze zich onvoldoende realiseert hoe goed hij eigenlijk is en er sprake is van een gebrek aan inzicht bij het bestuur op die eigen lacune, is de kantonrechter van oordeel dat dit - wederzijds - bestaande verschil van inzicht dusdanig groot is dat het niet reëel is te verwachten dat een verbetertraject – dan wel een personal assistent, coach, mediator, organisatieadviseur, overheveling van taken - hier verandering of verbetering in zal brengen. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op dit verschil van inzicht op het niveau van bestuur en directeur er sprake is van “andere omstandigheden” dan in artikel 7:669 lid 1 en 3 sub a. tot en met g. BW genoemd – zoals vermeld in lid 3 van dat artikel onder h. (de zogenaamde h.-grond) – die zodanig zijn dat van De Appel in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Op grond hiervan moet de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden worden. Dit betreft een zelfstandige voldragen grond waarvoor de kantonrechter in de wetsgeschiedenis een voldoende aanknopingspunt vindt daar waar is opgemerkt dat bij de h.-grond gedacht kan worden aan het voorbeeld van de voetbaltrainer of de manager bij een verschil van inzicht over het te voeren beleid waarbij van disfunctioneren geen sprake hoeft te zijn (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013/2014, 33 818, 7, p. 130). Dat De Appel het ontbindingsverzoek ook gebaseerd heeft op disfunctioneren dan wel een verstoorde verhouding maar de kantonrechter noch het disfunctioneren noch een verstoorde verhouding – in de zin van persoonlijke afkeer - heeft kunnen vaststellen, maakt niet dat daarmee de h-grond niet van toepassing kan zijn.
13. De door De Appel naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leveren aldus een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel h. BW. Herplaatsing van [verweerder] ligt gelet op het voorgaande niet in de rede. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van De Appel zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW wordt ontbonden met ingang van 1 februari 2016. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met een minimum van een maand.
14. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. [verweerder] heeft hiertoe geen verzoek gedaan, ook niet subsidiair. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Onvoldoende gesteld dan wel gebleken is dat van een ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van De Appel sprake is.
15. Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft De Appel geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
16. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de zaak met nummer 4550475 EA VERZ 15-1110 en 4550847 EA VERZ 15-1111
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het verzoek van [verweerder] tot wedertewerkstelling afgewezen. Gelet op het feit dat de verzochte rectificatie en de voorgestelde tekst daarvan zo nauw samenhangt met het – afgewezen –verzoek tot wedertewerkstelling deelt dit verzoek hetzelfde lot. Ook ten aanzien van deze zaken worden de proceskosten gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.